Tags

, , ,

West-Indië: bijdragen tot de bevordering van de kennis der Nederlandsch West-Indische koloniën. Haarlem:  A.C. Kruseman, 1856.

Dit tijdschrift werd opgericht door C. van Schaick, H.C. Focke, Ch. Landré, C.A. van Sypesteyn en F.A.C. Dumontier. Zij bekleedden allen vooraanstaande posities in het maatschappelijke leven in Paramaribo halverwege de 19e eeuw en drukten hun stempel op het culturele klimaat van de hoofdstad. Cornelis van Schaick was een predikant uit Amsterdam die in 1852 naar Suriname vertrok. Hij publiceerde ook gedichten in de Surinaamsche Courant en was voorzitter van de vrijmetselaarsloge Concordia. Hendrik Charles Focke, geboren in Suriname, was advocaat en speelde ook een grote rol in het culturele leven van  Paramaribo.

Paramaribo Gouvernementsplein

Zo publiceerde hij in 1855 het Neger-Engelsch woordenboek. Landré was stadsgeneesheer en nam het initiatief De Koloniale Bibliotheek in Paramaribo op te richten. F.A.C. Dumontier was ook arts en hoofd van de Geneeskundige Dienst in Suriname. Cornelis Ascanius van Sypesteyn kennen we natuurlijk vooral als de latere gouverneur van Suriname (1873-1882). Hij voerde in 1876 de algemene leerplicht voor kinderen van zeven tot twaalf jaar in, 25 jaar voordat deze in Nederland werd ingevoerd.

west indie 2

Omslag tijdschrift West-Indië

De oprichters van dit tijdschrift hebben voor ogen ‘het heil, den bloei en den welvaart der kolonie te bevorderen’. Daarnaast hopen zij dat het vergoten van de bekendheid van Suriname er toe zal leiden dat degene die in ‘bekrompen omstandigheden’ in Nederland leven naar Suriname zullen komen om een beter leven te vinden. Het tijdschrift is breed van opzet, de artikelen van hoog niveau en zou best de vergelijking met het moderne tijdschrift OSO kunnen doorstaan.

Mission kind

Wullschlägel, hoofd van de Evangelische Broedergemeente (EBG), schreef ‘Iets over de Neger-Engelse Taal en de bijdragen tot hare ontwikkeling en literatuur.’ “De Neger-Engelsche taal wordt gewoonlijk voor zeer arm gehouden”, zo schrijft hij. Hij is het daar echter niet mee eens. Wullschlägel: “In het gewone leven weten de Negers zich vloeiend en bondig genoeg uit te drukken, dikwijls met verrassende naauwkeurigheid, somtijds zelfs korter en kernachtiger dan wij Europeanen.” Waardevol is zijn beschrijving van de belangrijkste gedrukte teksten van EBG zendelingen. Deze Moravische broeders begonnen met het vertalen van bijbelteksten in het Sranan Tongo en vervolgens met het leren lezen en schrijven aan de Creoolse bevolking van Suriname. Dit was voor groot belang voor de emancipatie van de zwarte bevolking van Suriname die nog in slavernij leefde.

???????????????????????????????

Focke schreef het artikel ‘De Surinaamsche negermuzijk’. Focke is niet overal even complimenteus over de muzikale kwaliteit van de ‘op Surinaamschen bodem overgeplanten Afrikaan’. Het gezang verdient nauwelijks deze naam en is volgens hem bijzonder eentonig. Toch moeten we dit ongenuanceerde oordeel maar door de vingers zien want we krijgen er een prachtige beschrijving van zang, muziek en dans voor terug. Zo heeft hij maar liefst vier pagina’s met tekst en muziekbalken opgenomen. Hier zou een Surinaamse musicoloog toch van moeten gaan watertanden? Deze Banja-zang begint met:

“Arabi, na Pambo ben sennni njoesoe (2x). Soesoe tei! No broko hatti o: alla joe kondre de na reti ka-ba”. 

Focke: “De vrouwen vormen het koor; eene harer is de trokí-man, d.i. de toongeefster. Zij zingt de strophe eerst alleen en vervolgens herhaalt het koor het door haar gezongene, en zoo gaat het honderde malen voort…. De zangsters schudden met de Sakà’s en geven daarmede de achtsten der maat aan, of rammelen met de Joro-joro. Ook wuiven zij met doeken, en zijn daarbij in eene voortdurende golvende of heen en weer zwaaijende beweging, wanneer zij namelijk niet dansen. Het dansen geschiedt paarsgewijze, meestal één man en ééne vrouw te gelijk, bij welke zich nu en dan een derde, hetzij man of vrouw, voegt, om de dansenden eens aan te moedigen of een bewijs van goedkeuring en toejuiching te geven, en dan weder onder de omstanders terug te keren.”

???????????????????????????????

Titelblad West-Indië

Andere artikelen gaan over landbouw, de kolonisatie pogingen, geneeskunde, voeding en taalkunde. Zo vinden we stukken over o.a. de Arrowakken, de geschiedenis van de Hervormde Kerk, lepra in Suriname, over De La Condamine in Suriname, houtsoorten, slangen, suikerfabricage, pinda, en nog veel meer. Het tijdschrift kende ook interessante rubriek ‘Boekaankondiging’ waar nieuw verschenen boeken werden besproken. In de rubriek ‘Aantekeningen’ was ruimte voor vragen van lezers en mededelingen en opmerkingen. In de rubriek ‘Berigten’ lezen we bijvoorbeeld dat aan de monding van de Warappa-kanaal de plantages Bremen en La Rochechateau en een militaire post en stuk van plantage Alsimo zijn weggespoeld.

West-Indië: bijdragen tot de bevordering van de kennis der Nederlandsch West-Indische koloniën heeft maar korte tijd bestaan. Tussen 1854 en 1858 verschenen acht afleveringen. De exemplaren die zich bevinden in de collectie Buku Bibliotheca Surinamica zijn gebonden in twee banden met op het titelblad 1856 en 1858. Maar in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bevinden zich exemplaren die gebonden zijn met de jaartallen 1855-1858. Van 19e eeuwse boeken is het al bijzonder als we ze anno 2013 nog op onze boekenplank hebben staan maar voor tijdschriften (en kranten) is dat bijna onmogelijk. Vandaar dat dit 19e eeuwse tijdschrift uitermate zeldzaam is. Het is aannemelijk dat vrijwel alleen de ingebonden exemplaren de tand des tijds hebben doorstaan. Bijzonder aan de exemplaren in de Buku – Bibliotheca Surinamica collectie is dat deze uit de bibliotheek van C.A. van Sypesteyn afkomstig zijn. Van een gouverneur van Suriname mag natuurlijk wel verwacht worden dat hij netjes op zijn boeken, ons erfgoed, past.

Carl Haarnack

???????????????????????????????