De Kolonisatie van de Portugeesch Joodsche Natie in Suriname en de Geschiedenis van de Joden Savanne. Fred. Oudschans Dentz. Amsterdam: Menno Hertzberger, 1927.
Fred. Oudschans hield op 7 januari 1927 op uitnodiging van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde een lezing over de kolonisatie van Joden in Suriname. Deze publicatie vormt de neerslag van die voordracht. Al in 1639 waren er Portugese Joden in Suriname. De eerste kolonisten waren afkomstig uit Nederland en Italië en vestigden zich in wat ze Thorarica noemden. In 1652 kwam er een tweede groep Joodse kolonisten naar Suriname. Zij maakte deel uit van de groep Engelsen die met Lord Willoughby vanuit Barbados kwamen. De derde groep Joodse kolonisten werd gevormd door de Joden die onder leiding van David Nassy een kolonie in Cayenne hadden gesticht. Eerder waren zij door de Portugezen uit Brazilië verdreven. Toen de Fransen in 1664 Cayenne innamen verhuisden deze kolonisten naar Suriname, toen nog in handen van de Engelsen. De laatsten hadden al toestemming gegeven voor vrije uitoefening van hun godsdienst en het bouwen van een synagoge. In 1667 veroverden de Zeeuwen onder leiding van Abraham Crijnssen Suriname. De ‘voorrechten’ die de Joodse kolonisten onder de Engelsen genoten werden ook door de Zeeuwen goedgekeurd. In 1730 behoorden van de ruim 400 plantages er 115 toe aan Joodse planters.

Net zoals Europese planters verwekten ook Joden kinderen bij slavinnen (Oudschans Dentz spreekt van ‘inboorlingen’). Hieruit ontstond een omvangrijke groep Joodse kleurlingen. De auteur houdt zich bijzonder op de vlakte over deze vermenging tussen Joden en Afrikaanse vrouwen. Wij willen natuurlijk van de hoed en de rand weten hoe dergelijke relaties (in de regel leefden de vrouwen in slavernij) eruit zagen. Deze ‘kleurlingen’ richtten in 1759 een eigen genootschap (Siva) op die zij Darhe Jesarim noemden. Op de plek waar de Zwartenhovenbrugstraat de Domineestraat doorkruist, het Sivaplein genaamd, hadden deze ‘couleurlingen’ hun eigen gebedshuis. Dit werd in 1800 afgebroken.
Het boekje van Oudschans Dentz is zeer compact (slechts 63 pagina’s) maar biedt toch een interessant inkijkje in het Joods leven in Suriname in de 17e-, 18e- en 19e eeuw. Zo lezen we interessante zaken als het gaat om de ‘strijd’ met de marrons. Ook lezen we dat huwelijken tussen Portugese- en Hoogduitse Joden verboden waren. Een groot gedeelte ruimt hij in voor zijn beschrijving van de geschiedenis van de Jodensavanne. Deze ligt op een gebergte aan de Surinamerivier. Op de plek waar de huizen in een vierkant gebouwd zijn lopen vier dwarsstraten. De huizen kijken aan de achterkant uit op de twee valleien van de berg en op de oever van de rivier. In het midden van het vierkant bevindt zich de synagoge. Deze is in 1685 gebouwd en staat op vier grote houten pilaren. Er is een vertrek voor vrouwen. Daar tegenover is het vertrek voor de mannen waar zich een grote kast van cederhout bevindt waar de rollen met de Joodse wetten worden bewaard. De ‘kerk’ is mooi gestoffeerd en voorzien van kaarskronen van geel koper en veel dure kandelaars. Recht tegenover de synagoge ligt de begraafplaats. De savanne die daar begint heeft een militaire post die deel uitmaakt van het Kordonpad. Op 10 september 1832 verwoestte een brand een groot deel van het dorp. Die brand was ontstaan in een onbewoond huis van de boedel van M. de la Parra dat recht tegenover de synagoge lag. Van hier sloeg het over naar het huis van Jacob de Meza dat net als het huis van Josua de la Parra en nog twee huizen volledig afbrandde.

We hebben hier helaas niet genoeg ruimte om dieper in te gaan op de belangrijke geschiedenis van de Joodse diaspora in Suriname. De eerste druk van dit boekje is onvindbaar maar dankzij Simon Emmering bestaat er een goedkope herdruk uit 1975.
Carl Haarnack
(met dank aan Reinder Storm)
zie ook: