• Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger

Buku – Bibliotheca Surinamica

~ Library, archives & wunderkammer

Buku – Bibliotheca Surinamica

Category Archives: 18th century books

De ronselaar, of De gestoorde reis naar Surinamen. G. Behacker (1818)

03 Sunday Jan 2021

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on De ronselaar, of De gestoorde reis naar Surinamen. G. Behacker (1818)

De ronselaar, of De gestoorde reis naar Surinamen: tooneelspel in 4 bedrijven : eene ware, den schrijver zelven overgekomene, gebeurtenis. Door G. Behacker ; naar het Hoogduitsch manuscript vrij bewerkt door A. Bruggemans. Dordrecht: H. Volkersz., 1818

De hoofdrolspeler in dit toneelstuk heet George, een jongeman die vanuit zijn geboorteland Duitsland naar Nederland is gekomen. Zijn oom, Van Keulen, heeft in Dordrecht een succesvol bedrijf in o.a. Eau de Cologne en wijnen. In Amsterdam heeft George ene Van Dijk leren kennen. Van Dijk geeft zich valselijk uit als Generaal-Adjudant van de Gouverneur van Suriname.

Dordrecht

Hij, zo zegt hij zelf, verkoopt mensen voor geld. Als ronselaar brengt hij mensen aan die als matroos of soldaat naar Suriname worden gebracht. Hiervoor ontvangt hij een premie. Maar hij vertelt George dat er in Suriname vacature is voor de post van secretaris van de gouverneur, een hoge functie die goed betaalt. Hij spelt hem op de mouw dat George uitstekende papieren heeft en dat hem een gouden toekomst wacht. De brieven die zg. van de gouverneur afkomstig zijn heeft Van Dijk natuurlijk zelf geschreven. Hij adviseert George om maar liefst 30 paar laarzen, 30 paar schoenen, 12 dozijn hemden, kousen, dassen,  zakdoeken en Eau de Cologne te kopen om voor zijn verblijf in Suriname. Ook adviseert hem om honderd zilveren horloges te kopen. In Suriname tenslotte zal hij in de hoogste kringen verkeren en zal hij af en toe een mooi horloge kunnen schenken en zelfs er met gemak een aantal voor geld kan verkopen. De functie van secretaris van de gouverneur betekent dat George in Suriname als een soort kroonprins zal worden gezien. Zijn geheim plan is om George alle goederen en geld afhandig te maken en hem aan een schip in Vlissingen te verkopen.

Eau de Cologne

De familie van George zijn verbaasd als hij ze het nieuws van zijn benoeming vertelt. De achterdocht van oom Van Keulen en zijn vriend Maas blijken gegrond. In de stad treffen zij ene Zwart, een koopman. Ze bespieden George en Van Dijk en luisteren af hoe sluw Van Dijk de goedgelovige George om de tuin leidt. Zwart kent Van Dijk al heel lang als een oplichter en weet dat hij in Brussel, Antwerpen, Koblenz en Riga hoteleigenaren heeft opgelicht, valse wissels heeft uitgeschreven onder de naam van Baron de Bonisaire en een arme weduwe fl. 700,– afhandig heeft gemaakt. Ook de boekhandelaar Verbeek die een boek komt afleven bij Van Keulen kent Van Dijk nog uit Bremen waar deze zich uitgaf als generaal adjudant van een Franse Maarschalk. Hij gaf daar een groot feest voor alle Fransen officieren maar liet de hotelier met een onbetaalde rekening zitten. Deze keer is Van Dijk er echter gloeiend bij. De politie commissaris wordt erbij gehaald en die arresteert hem. Van Dijk wordt veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en tweehonderd gulden boete.

Titelpagina De Ronselaar (collectie Buku Bibliotheca Surinamica)

De ronselaar is in vele opzichten bijzonder te noemen. De auteur schrijft in zijn voorwoord dat hij besloten heeft om iets dat hem een jaar eerder zelf overkomen was in een toneelstuk te gieten en om daarmee andere jonge mensen te behoeden voor gevaar. Zijn boodschap luidt: Wees voorzichtig en vertrouw niet te veel op mensen. Over de auteur, G. Behacker, weten we nagegoeg niets. Mogelijk is hij de advocaat G. Behacker die we rond 1823 in St. Petersburg vinden. De vertaler en bewerker van de tekst is Adrianus Bruggemans (1763-1841) die de kost verdiende als boekhouder bij een houthandel in Dordrecht. In zijn vrije tijd hield hij zich beter met de beoefening van letterkunde en de Duitse en Franse taal. Hij schreef tientallen boeken, bewerkingen en vertalingen. Er bestaat van De Ronselaar geen Duitse oerversie in druk. Bruggemans vertaalde een Duits manuscript en gaf er een Nederlandse draai aan.

In dit toneelstuk zult u tevergeefs zoeken naar het Surinaamse plantageleven, slaven die suiker produceren of plantagedirecteuren die zich over de Commewijnerivier laten roeien. Het toneelstuk speelt zich in zijn geheel af in Dordrecht. Het verschijnsel van de kwaadwillende ronselaars die jongemannen, onder valse voorwendsels, in Nederland en Duitsland lieten tekenen voor een dienstverband in Suriname, komen we in de geschiedenis veelvuldig tegen. Daarom alleen al verdient het een plek in de Surinaamse bibliotheek.

Dit boek is uiterst zeldzaam, er zijn slechts vier exemplaren bekend. De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam, de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience in Antwerpen én de Buku Bibliotheca Surinamica-collectie beschikken over een exemplaar (ex-libris collectie Henk Dijs).

Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Nieuwe algemeene beschryving van de colonie van Suriname […] Philippe Fermin (1770).

03 Saturday Nov 2018

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Nieuwe algemeene beschryving van de colonie van Suriname […] Philippe Fermin (1770).

Tags

Dutch, travel, West-Indies

Nieuwe algemeene beschryving van de colonie van Suriname. Description générale, historique, geographique et physique […] de Surinam. Philippe Fermin (1729-1813). Harlingen: V. van der Plaats junior, 1770.

Philip Fermin (1729-1813), medicus en schrijver, Philip Fermin  behoort tot de belangrijkste 18e eeuwse chroniqeurs van Suriname, net als bijvoorbeeld John Gabriël Stedman (1744-1797). Fermin verbleef langer in de kolonie én schreef meer boeken dan Stedman. Toch is hij veel minder bekend dan de auteur van de Narrative against the Revolted Negroes of Suriname. Fermin is geboren in Berlijn. Zijn vader was een Hugenoot, afkomstig uit het stadje Orange, in de Vaucluse (Frankrijk), net boven Avignon. In 1754 vertrok hij naar Paramaribo waar hij zich als geneesheer vestigde. Met zijn, uit Maastricht afkomstige vrouw, Marie Magdelaine Morrin, verbleef hij acht jaar in Suriname. Na zijn terugkeer naar Europa in 1762, vestigde hij zich in Maastricht. Daar werkte hij aan zijn aanzienlijke oeuvre over Suriname.

Gezicht op Port Victoria gelegen aan de Suriname rivier, Jacob Marius Adriaan Martini van Geffen, 1850

Gezicht op Port Victoria gelegen aan de Suriname rivier, Jacob Marius Adriaan Martini van Geffen, 1850 (Collectie Rijksmuseum)

In 1764 verscheen Traité des maladies les plus fréquentes à Surinam, avec une Dissertation sur le fameux crapaud pipa; gevolgd in 1765 door Histoire naturelle de la Hollande equinoxiale. Later volgden nog een zeer interessante verhandeling over de vraag of het toegestaan is slaven te houden in de koloniën in Amerika en ze als zodanig te gebruiken: Dissertation sur la question s’il est permis d’avoir en sa possession des esclaves, & de s’en servir comme tels, dans les colonies de l’Amerique (1770). In 1778 verscheen Tableau historique et politique de l’état ancien et actuel de la colonie de Surinam, et des causes de sa décadence.

 

fermin molen kl

Molen voor het persen van het suikerriet (illustratie uit Fermin’s Algemeene Beschrijving van Suriname: collectie Buku Bibliotheca Surinamica). 

In 1765 verscheen zijn omvangrijkste en belangrijkste werk: Description générale de la colonie de Surinam. Daarvan verschenen in 1770 een Duitse- en, in hetzelfde jaar, in Harlingen, de Nederlandse vertaling waarover wij hier nu berichten. Het boek bestaat uit twee delen en is heeft een aantal prachtige gravures. Zo vinden we er bijvoorbeeld één van een tentboot met acht roeiers en een suikermolen die door paardenkracht wordt aangedreven. Maar het topstuk is de uitvouwbare plantagekaart van Suriname. Op deze gedetailleerde kaart worden honderden plantages, die langs de grote rivieren zijn aangelegd, weergegeven met een nummer die corresponderen met een register in het boek waarin we de plantagenamen of namen van de eigenaren terugvinden. Zoals hierboven al gesteld: Fermin woonde en werkte een aantal jaar in Suriname. De uitgever schrijft in het boek dat Fermin door dat verblijf in staat is gesteld om ons een ‘echt en naeuwkeurig bericht mede te deelen, van al het merkwaardige dat in die Volksplanting gevonden wordt’. De schrijver heeft ‘alles met eigene oogen gezien heeft en onderzocht’. Net zoals bijna alle 18e eeuwse reisverslagen uit Suriname begint ook Fermin met een uitvoerige verhandeling van de kust van Suriname, alle rivieren, de forten en het aanzien van de stad Paramaribo. Ook een beschrijving van het klimaat in de kolonie ontbreekt niet. Ik zal de lezer, die ik veronderstel hiermee bekend te zijn, niet vermoeien met deze beschrijving.

Paramaribo Gouvernementsplein

Veel interessanter wordt het als Fermin de oorspronkelijke inwoners beschrijft, de inheemsen, die door hem indianen of inboorlingen worden genoemd. Hij was geïntrigeerd door deze bevolkingsgroep want hij wijdt er maar liefst zes hoofdstukken aan. Fermin vindt de mannen ijdel, verwaand en lui maar de vrouwen zijn een stuk minder lui. Zij zijn namelijk altijd bezig met het huishouden, het vlechten van manden, aardewerk of het maken van hangmatten. Deze beschrijving vinden we bij verschillende auteurs die vóór hem Suriname bezochten en vele die na hem kwamen. Dat valt vooral op als het gaat om de geboorte van een kind. Zodra een vrouw een kind ter wereld heeft gebracht gaat zij naar de rivier om zichzelf en het kind te wassen. De vader gaat in de hangmat liggen waar hij vervolgens zes weken rust houdt.

slaven aan het werk

Slaven aan het werk op een plantage in Suriname (anoniem, ca. 1850. Collectie Rijksmuseum)

Aan de slavenbevolking wijdt Fermin drie hoofdstukken. Fermin heeft zijn boek opgedragen aan de bewindhebbers van de kolonie Suriname. Het mag geen verbazing wekken dat Fermin geen abolitionist was. Sterker nog, hij voelt zich geroepen om de mening van ‘zekere hedendaagsche Philosoophen’, die beweren dat slavernij niet alleen in strijd is met de Christelijke liefde maar ook met Gods wetten, tegen te spreken. De Europeanen waren, volgens de auteur, gedwongen om, vanwege de ‘bovenmatige hitte’ van het land, sterke mensen te zoeken die in staat waren het land te bewerken. Zij vonden dat er niemand bekwamer waren om deze taak uit te voeren dan de Afrikanen (‘bekend onder den naam van Negers, of Zwarten’). Maar toch roept Fermin ook op tot een beter behandeling van de slaven. Hij schrijft ‘dat het van ’t uiterste belang is, de slaaven met zagtheid te behandelen, en niet te straffen op barbaarsche wyze…’ Daar hoort ook zijn waarschuwing aan de planters bij om geen geslachtsgemeenschap (‘minnenhandel’) met getrouwde slavinnen te hebben. Dit lokt namelijk wraak uit of leidt tot weglopen van de plantages door de mannen. Sterker nog: Fermin vindt dat men het de slaven aan niets moet laten ontbreken.

fermin plantages

Lijst met plantagenamen uit boek Fermin (Collectie Buku Bibliotheca Surinamica)

Het is onmogelijk hier alle onderwerpen te behandelen waar Fermin over schrijft. Voor wie iets wil leren over de vruchten, moeskruiden, geneeskruiden, het suikerriet, de koffieboom, cacao, katoen, de vogels, de vissen of hoe een uit het leven van een planter er uit zag, vindt in dit boek een grote bron van kennis.

Het behoort tot één van de beste 18e eeuwse boeken uit de Surinaamse bibliotheek. Het is een zeldzame titel die niet eenvoudig te vinden is. Voor wie overweegt een exemplaar aan te schaffen moet wel diep in de buidel tasten. De Franse editie ziet men nog wel eens bij een antiquaar voor ca. €1.500,-. De Nederlandse eerste editie is echter nóg zeldzamer. Daarvan is er op dit moment wereldwijd slechts één exemplaar te koop: vraagprijs €2.500,–. Als u dit boek al in uw bibliotheek heeft staan behoort u, net als de Buku Bibliotheca Surinamica, tot een klein gezelschap van gelukkige bibliofiele fijnproevers die de 18e eeuw in Suriname onder hand bereikt heeft.

 

Carl Haarnack

fermin kaart

Plantagekaart uit Fermin (Collectie Buku Bibliotheca Surinamica)

 

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Histoire Générale des Voyages. Abbé Prévost (1774)

07 Saturday Jul 2018

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, French books

≈ Comments Off on Histoire Générale des Voyages. Abbé Prévost (1774)

Tags

flora & fauna, French, geschiedenis, travel, West-Indies

Histoire Générale des Voyages […] (Antoine F. Prévost). Tome 21. Amsterdam: E. van Harrevelt en D.J. Changuion, 1774.

avt_abbe-prevost_9305

Abbé Prevost (1697 – 1763)

De achttiende eeuw was in Europa vooral de eeuw van de Verlichting. Filosofen en wetenschappers begonnen kennis in encyclopedieën vast te leggen, de hele wereld in kaart te brengen en te beschrijven.  Eén van de grote 18e eeuwse schrijvers die behalve romans óók belangrijke historische werken schreef was Antoine François Prévost d’Exiles (1697-1763) ook wel kortweg Abbé Prévost genoemd. Hij werd geboren in Artois een streek in Noord-Frankrijk die nu grenst aan Vlaanderen. In 1731 publiceerde hij L’Histoire du chevalier des Grieux et de Manon Lescaut (Manon Lescaut). Deze roman was controversieel en werd direct verboden in Frankrijk. Ondanks dat werd het zeer populair en verschenen er vele drukken en vertalingen. Maar wij zijn hier vooral geïnteresseerd in wat Prévost nu met Suriname verbindt. Tussen 1746-1759 publiceerde hij zijn omvangrijke werk Histoire générale des Voyages dat maar liefst vijftien dikke banden besloeg. Na zijn dood bleven er, dankzij andere auteurs, nieuwe edities van dit standaardwerk verschijnen.

Vue de Paramaribo

Gezicht op Paramaribo (18e eeuw)

In de Buku Bibliotheca Surinamica collectie bevindt zich een band (nummer 21) uit de editie van 1774 die bij Hartevelt in Amsterdam verscheen. In deze band staan de reizen, ontdekkingen en Europese nederzettingen in Amerika centraal. Het begint met een verhandeling over de reizen op de rivier de Orinoco en l’Amerique Méridionale waartoe Brazilië, Uruguay, Argentinië, Chili, Bolivia en Peru werden gerekend. De reizen van Sir Walter Raleigh naar de Guyana’s worden uitvoerig besproken maar ook de ‘ontdekkingsreis’ van Laurent Keymis ontbreekt niet. Vervolgens wordt ingezoomd op Frans-Guyana. Het gedeelte over ‘Guiane Hollandoise’ (Nederlands Guyana) omvat de koloniën Essequibo, Demerary, Berbice en Suriname. Van alle belangrijke rivieren bevat het boek prachtige gegraveerde kaarten. Zo vinden we er kaarten, van de hand van A. van Krevelt, van de Corantijn, de Coppename en Saramacca en de Marowijne die uitvoering worden beschreven. Maar de belangrijkste kaart is misschien wel de ‘Carte de Colonie de Surinam’ waarin het gebied tussen de Surinamerivier, Commewijne en Cottica wordt weergegeven. We zien op de kaart bijvoorbeeld het Pad van Wanica, een kerkje aan de Cottica en de ‘Crique Warap’ (Warrappakreek). De plattegrond van Paramaribo zal kenners bekend voorkomen omdat Stedman in zijn Narrative (1796) een bijna identieke afbeelding laat zien. Behalve Fort Zeelandia zien we bijvoorbeeld de Lutherse Kerk, de Portugees-Joodse Synagoge én de ‘Sinagogue des Juifs Allemans’ en de Weeskamer.

krevelt map

De beschrijving van Suriname is uitvoerig. Eerst natuurlijk de economie. Zo lezen we dat suiker is het belangrijkste product van de kolonie Suriname is. Deze brengt 10% meer op dan de suiker uit Barbados. Maar ook cacao, katoen, gom, tabak en hout vormen belangrijke producten. Alleen de West-Indische Compagnie heeft het recht om slaven naar Suriname te vervoeren. Zij is verplicht deze publiekelijk twee-aan-twee te verkopen zodat een ieder kans maakt om een slaaf te bemachtigen. Gelijke kansen voor iedereen is, ook hier, relatief. Het hoofdstuk over de insecten en planten lijkt grotendeels geïnspireerd te zijn door Maria Sybilla Merian (die Prévost ook noemt): Annanas, Zuurzak, Katoen, Jasmijn, Kers, Banaan, Cashew, Meloen en vele andere vruchten worden in combinatie met ‘hun’ vlinders en rupsen beschreven. Dan volgen nog de padden, slangen en ratten. Ook krijgen we een uitgebreide verhandeling over de geschiedenis en politiek in Suriname. Dat begint bij ‘Corneille van Aerssens, Seigneur de Sommeldijk’ in 1683. De inval van Jaques Cassard wordt ook gedetailleerd beschreven; net als strijd van planters tegen het bewind van gouverneur Mauricius en de strijd tegen en vredesonderhandelingen met de marrons. Verschillende marronleiders worden genoemd zoals bijvoorbeeld Abou, Arabi en Atta. Opmerkelijk is de actualiteit van deze 1774 editie: de komst van de troepen uit Europa onder leiding van ‘Le Major Fourgeoud’ die de steeds succesvollere aanvallen van marrons moeten bestrijden. Onder hen bevindt zich John Gabriël Stedman (1744-1797) die gedurende zijn vijf jarig verblijf in Suriname een dagboek bijhield. Na terugkeer in Europa zou hij in 1796 het belangrijkste ooggetuigenverslag over het 18e eeuwse Suriname schrijven.

Prevost-titre

 

Wie een complete set van Histoire générale des voyages (groot formaat) wil bezitten kan daar zo eur10.000,- kwijt aan zijn. Maar als u genoegen neemt met deze ene band waarbij u, behalve Suriname, ook heel Zuid- en Noord-Amerika op de koop toe bij krijgt, kunt u soms bij een antiquaar voor circa eur500,- geluk hebben. Maar vaak zetten die de schaar in dit prachtige boek omdat de losse illustraties en kaarten veel meer opbrengen. Voor de echte bibliofiel is dit natuurlijk een doodzonde.

Carl Haarnack

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Slaven en ex-slaven aan het woord

09 Saturday Jun 2018

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, English books

≈ Comments Off on Slaven en ex-slaven aan het woord

Tags

geschiedenis, Slavery, travel, West-Indies

Slaven en ex-slaven aan het woord; een ander geluid

Teksten uit de zeventiende en achttiende eeuw over slavernij en het leven in de koloniën zijn over het algemeen geschreven door blanke Europeanen. Het merendeel van deze ‘koloniale literatuur’ volstaat ermee ‘de Ander’ of de slaaf weer te geven in racistische stereotypen. Ondanks deze blanke overheersing in de letteren zijn er wel degelijk voorbeelden van geschriften waarin slaven of ex-slaven aan het woord komen. Enkele voormalige slaven uit de Engelse koloniën die de pen ter hand hebben genomen zijn zelfs beroemd geworden, zoals Olaudah Equiano, Phillis Wheatley en Frederick Douglass.

Phyllis Wheatley

Phillis Wheatley (1753 – 1784) dichteres. Titelgravure in Poems on Various Subjects, Religious and Moral (London, 1773)

Recentelijk is in het slavernij-onderzoek meer belangstelling ontstaan voor het perspectief van de ‘ander’, mensen die slavernij aan den lijve ondervonden hebben. Want, zoals de naar Canada gevluchte Amerikaanse slaaf John Little zei:

‘Tisn’t he who has stood and looked on, that can tell you what slavery is – ’tis he who has endured.’[1]

De dagelijkse praktijk van de slavernij kan het beste worden beschreven door degene die haar aan den lijve heeft ervaren. In de Verenigde Staten zijn de afgelopen decennia honderden ‘slave narratives’ gepubliceerd. The Library of Congress is in 1936 begonnen met het vastleggen van interviews met voormalige slaven. In dit ‘Federal Writers’ Project’ werden binnen twee jaar meer dan 2300 verslagen vastgelegd van mensen die de slavernij in de Verenigde Staten nog hadden meegemaakt. De ‘oral history’ van een verdwijnende generatie werd op de valreep geregistreerd.

Equiano (2)

Olaudah Equaino (1745-1797). Titelprent in The Interesting Narrative of the life of Olaudah Equiano, or Gustavas Vassa, the African (London, 1789)

 

Noord-Amerika: de eerste zwarte stemmen

Het oudst bekende gedicht van Afro-Amerikaanse origine is van Lucy Terry Prince (ca. 1730-1821) en dateert van 1746. Lucy Terry werd als kind gestolen in Afrika en verkocht aan een plantagehouder in Massachusetts. Later werd ze vrijgekocht door een vrije zwarte man die met haar trouwde. In haar jeugd werd het dorp in Massachusets waar ze woonde overvallen door Indianen, wat aan verscheidene inwoners het leven kostte. Ze schreef over die gebeurtenis het gedicht ‘Bars Fight’, dat mondeling werd overgeleverd en pas in 1855 in druk zou verschijnen.

Jupiter Hammon (1711-1806) wordt beschouwd als de eerste zwarte schrijver in de Verenigde Staten. In 1761 werd zijn gedicht ‘An Evening Thought: Salvation by Christ with Penitential Cries’ gepubliceerd – het eerste werk van een zwarte auteur dat in Noord-Amerika werd gedrukt. Naderhand verschenen van zijn hand meer christelijke gedichten en preken. Hammon was voorstander van een geleidelijke afschaffing van de slavernij. Hij was de overtuiging toegedaan dat zwarte slaven aanspraak konden maken op een plaats in de hemel, omdat ze op aarde al zo veel hadden geleden.

Bekender dan Terry en Hammon is de dichteres Phillis Wheatley (1753-1784), die in 1773 de bundel Poems on Various Subjects publiceerde. Wheatley was geboren in Senegal, gevangen genomen en op zevenjarige leeftijd als slavin verkocht aan een rijke koopman in Boston. Zij was de eerste Afro-Amerikaanse vrouw die een boek publiceerde en daarmee bekendheid verwierf in binnen- en buitenland. In 1775 schreef ze het gedicht ‘To His Excellency, George Washington’, opgedragen aan de zojuist benoemde bevelhebber van de Amerikaanse opstandelingen, die in 1789 de eerste president van de Verenigde Staten zou worden. Phillis Wheatley werd in 1776 door Washington bij hem thuis uitgenodigd als dank voor het gedicht.

Omdat blanke kolonisten betwijfelden of een Afrikaanse slavin zulke goede poëzie kon schrijven, moest ze zich in 1772 voor een rechtbank verdedigen. Het literaire tribunaal achtte bewezen dat zij inderdaad de auteur was van de gedichten die op haar naam stonden. In 1773 vergezelde zij de zoon van haar meester John Wheatley naar Londen, waar ze werd gefêteerd in het gezelschapsleven en waar haar dichtbundel werd gepubliceerd. In 1778, na de dood van haar meester, verkreeg Phillis Wheatley haar manumissie en was voortaan een vrije vrouw. Drie maanden later trouwde ze met een eveneens vrije zwarte man, die een winkel dreef. Het echtpaar verloor twee kinderen en raakte tot overmaat van ramp in financiële moeilijkheden. Phillis Wheatley overleed in 1784 op 31-jarige leeftijd in armoedige omstandigheden.

Engeland: ‘Black Britons’

De meest fameuze schrijvende (ex-)slaaf is Olaudah Equiano, die rond 1745 werd geboren in het huidige Nigeria.[2] Op elfjarige leeftijd werd hij gevangen genomen en aan Europese slavenhandelaren verkocht. Via Barbados kwam hij terecht in de toenmalige Britse kolonie Virginia in Noord-Amerika. In 1754 werd hij verkocht aan een kapitein bij de Britse marine, die hem voorzag van de fantasienaam ‘Gustavus Vassa’, naar de gelijknamige Zweedse koning uit de zestiende eeuw. Equiano bekeerde zich op aandringen van zijn meester tot het christendom en leerde lezen en schrijven. Uiteindelijk werd hij verkocht aan Robert King, een koopman uit Philadelphia die tot de Quakers behoorde. King bood Equiano in 1765 de mogelijkheid om voor £ 40 zijn vrijheid te kopen. Equiano vertrok rond 1770 als vrij man naar Londen en raakte daar bevriend met leden van de beginnende abolitionistische beweging.

Equiano (2)

Olaudah Equaino (1745-1797). Titelprent in The Interesting Narrative of the life of Olaudah Equiano, or Gustavas Vassa, the African (London, 1789).

In het begin van de jaren tachtig voorzag hij abolitionisten zoals Granville Sharp van informatie over de slavenhandel. De drijvende krachten van de beweging tegen slavernij en slavenhandel moedigden hem aan zijn levensverhaal op papier te zetten. Met financiële steun van rijke abolitionisten verscheen in 1789 The Interesting Narrative of the Life of Olaudah Equiano, or Gustavus Vassa, the African. Er volgde verschillende drukken en vertalingen. Reeds in 1790 verscheen een Nederlandse editie bij uitgever P. Holsteyn in Amsterdam: Merkwaardige levensgevallen van Olaudah Equiano of Gustavus Vassa, den Afrikaan. Door hem zelven beschreeven.

Equiano’s levensverhaal is één van de invloedrijkste ‘slave narratives’. Zijn levendige beschrijvingen van de wreedheid jegens slaven in het Caribisch gebied en Virginia leidden tot verontwaardiging en protesten tegen de slavernij. Hij gaf lezingen in Engeland, Schotland en Ierland. Naar verluidt was Equiano’s relaas ook van invloed op de totstandkoming van de ‘Act for the Abolition of the Slave Trade’ (1807), die de slavenhandel verbood.

sancho

Ignatius Sanco (1729-1780). Titelprent in The Letters of the late Ignatius Sancho, an African (London, 1784)

Ignatius Sancho (± 1729-1780) maakte in Engeland deel uit van de culturele elite van zijn tijd. Hij was niet alleen schrijver, maar ook componist en acteur. Hij was onder meer bevriend met Laurence Sterne, die in een ander artikel in deze Boekenwereld aan de orde komt. Mede dankzij zijn briefwisseling met de beroemde auteur van Tristram Shandy stond Sancho in literaire kringen te boek als de ‘African man of Letters’. Evenals Equiano was hij betrokken bij de abolitionistische beweging in Engeland.

Sancho was geboren aan boord van een slavenschip. Na de dood van zijn moeder en de zelfmoord van zijn vader werd hij op tweejarige leeftijd naar Engeland gebracht. Hij kwam later als bediende terecht in de huishouding van de hertog van Montagu en deze bevoorrechte omgeving stelde hem in staat onderwijs te volgen. Toen de hertogin in 1751 overleed, ontving Sancho een erfenis van £ 70 en een jaarlijkse toelage van £ 30. In 1774 begon hij een kruidenierswinkel in Mayfair in Londen, die een trefpunt werd voor zijn literaire, kunstzinnige en abolitionistische vrienden.

Hij publiceerde een Theory of Music en twee toneelstukken, correspondeerde met de kopstukken van zijn tijd en schreef ingezonden stukken in de kranten. Voor zover bekend is hij de eerste zwarte Engelsman die in parlementsverkiezingen zijn stem uitbracht. In 1782, twee jaar na zijn dood, verscheen een bundeling van 160 van zijn brieven onder de titel The Letters of the Late Ignatius Sancho, an African.

Life-of-James-Albert-Ukawsaw-Gronniosaw

A Narrative of the Most remarkable Particulars in the Life of James Albert Ukawsaw Gronniosaw, an African Prince, As related by himself  (Bath, 1772)

Een andere schrijvende zwarte Engelsman bezocht Nederland halverwege de achttiende eeuw. Ukawsaw Gronniosaw, ook bekend als James Albert, was rond 1705 geboren in het noordoosten van het huidige Nigeria. Naar eigen zeggen was hij de kleinzoon van de koning van Zaara. Op vijftienjarige leeftijd werd hij verkocht aan een Nederlandse scheepskapitein, die hem doorverkocht aan een Amerikaan in Barbados. Deze verkocht hem op zijn beurt aan een dominee in New York. Na diens overlijden raakte Gronniosaw op drift als kok op een kaperschip en soldaat in het Engelse leger. Hij diende op verschillende plaatsen in het Caribisch gebied, maar kreeg genoeg van het soldatenleven en besloot naar Engeland te vertrekken.

Daar publiceerde hij in 1772 zijn Narrative of the Most remarkable Particulars in the Life of James Albert Ukawsaw Gronniosaw, an African Prince. Uit de avontuurlijke autobiografie blijkt dat Gronniosaw rond 1750 enige tijd in Amsterdam heeft gewoond. Hij werkte daar als butler bij een rijke koopman, die hem meer als een vriend dan als een bediende behandelde. De familie probeerde Gronniosaw over te halen langer in Amsterdam te blijven, maar het verlangen naar zijn geliefde in Londen was te sterk.

Suriname: brieven van (ex-)slaven

Ook voor de Nederlandse slavernijgeschiedenis geldt dat de meeste schriftelijke bronnen afkomstig zijn van de blanke koloniale elite. Wel vinden we in verslagen van de Evangelische Broedergemeente regelmatig beschrijvingen van individuele slaven of bosnegers.[3] Er zijn echter weinig verhalen bekend van slaven of voormalige slaven die zelf de pen ter hand hebben genomen. De eerste echte aanklacht tegen slavernij door een Afro-Surinamer is Wij Slaven van Suriname van Anton de Kom (1898-1945). Dit boek werd in 1934 in Nederland uitgegeven, meer dan zeventig jaar na de afschaffing van de slavernij. De Kom was weliswaar een nazaat van slaven, maar had de slavernij niet meer aan den lijve ervaren.

cover_wij_slaven_van_suriname_1edruk

Anton de Kom, Wij slaven van Suriname. Eerste druk (Amsterdam, 1934)

Pas de afgelopen jaren komen dankzij wetenschappelijk onderzoek bronnen aan het licht die zijn geschreven door (ex-)slaven. Een van hen is Boston Band, die rond 1750 vanuit Jamaica naar Suriname kwam en daar in 1766 overleed.[4] Waarschijnlijk kwam hij mee met David Dandiran, die directeur werd van de houtplantage Beerenburg. De slaaf Boston Band moet een geprivilegieerde positie hebben ingenomen in het bedrijf van Dandiran, want hij kon lezen en schrijven. Toch ontvluchte hij in 1757 de plantage en ontwikkelde zich tot een van de aanvoerders van de rebellerende slaven in de grote Tempati-opstand in Oost-Suriname.

Direct na zijn vlucht schreef Boston Band verscheidene Engelstalige brieven aan het gouvernement in Paramaribo. Helaas zijn de originele brieven – minstens achttien stuks – niet bewaard gebleven, maar van elf zijn Nederlandse vertalingen teruggevonden. Bands brieven waren erop gericht om vrede te bewerkstelligen tussen de Marrons en de troepen van het koloniale gezag die jacht op hen maakten.

Hij was niet de enige Marron die via brieven van zich deed horen. Een andere Marronleider die zijn visie op de slavernij aan het papier toevertrouwde was Quakoe van Sara de la Para (zijn achternaam geeft aan dat hij een slaaf was van de joodse Sara de la Para). Quakoe had een goede reden om naar de ‘Boschnegers’ te vluchten – zijn meesteres Sara was van plan hem de neus en oren af te snijden.[5]

Quassie in Eugene Sue

Granman Quassie. Handgekleurde gravure uit J.G. Stedman, Narrative of a Five Years’ Expedition against the Revolted Negroes of Surinam (London, 1796)

Niet alle schrijvende (ex-)slaven in Suriname streefden naar afschaffing van de slavernij of een betere behandeling van slaven. Sommige briefschrijvers kozen (ook) de kant van het koloniale gezag, zoals Quassie van Nieuw Timotibo (met het voorbehoud dat hij wellicht zijn brieven dicteerde omdat hijzelf niet kon schrijven). Quassie werd geboren rond 1692 in West-Afrika,  en als slaaf naar Suriname gebracht. Hij nam deel aan de strijd tegen de weggevluchte slaven en werd als beloning daarvoor in 1755 vrijgemaakt. In 1776 ging hij op audiëntie bij stadhouder Willem V. Het bezoek aan de Republiek leverde de gezagsgetrouwe ex-slaaf vele eerbewijzen op: een rotting met zilveren knop, een ringkraag met het wapen van de Sociëteit, een gepluimde hoed, een degen en een zware vergulde plaat met de toepasselijke inscriptie: ‘Quasje getrouw voor de blanken’.[6]

Er waren ook slaven die zich om religieuze redenen wilden onttrekken aan de slavernij. Kwakoe – niet dezelfde als de eerder genoemde Quakoe – was een slaaf die zich tot het christendom had bekeerd en als kok voor het gouvernement werkte. Dankzij zijn bekering had hij de gelegenheid gehad te leren lezen en schrijven. In 1740 schreef hij drie brieven naar de ‘Edele Grootachtbare heren van de Sociëteit van Suriname’. Hij verzocht daarin om zijn vrijlating, omdat hij het als christen niet verdroeg nog langer tussen de heidense slaven te verkeren. Een jaar later verkreeg hij inderdaad zijn vrijheid en vanaf dat moment ging hij door het leven als Cornelis van Maarssen.

DSC00855

Slavin uit Benoit’s Voyage a Surinam (Brussel, 1839)

Onlangs kwam een bijzondere brief aan het licht. Op 14 maart 1795 schreef Wilhelmina van Kelderman uit Paramaribo een brief aan Engelbertus Kelderman in Amsterdam. De bejaarde Wilhelmina was vermoedelijk een (voormalige) slavin van Kelderman. Zij schrijft: ‘Mijn meester, ach neemt mijn beede aan, verhoort teevens ook mijn smeeken, verwerpt mij niet […].’ Ze ontvangt een toelage van haar meester en heeft de beschikking over een slavinnetje dat haar moet verzorgen. Kelderman zelf woont in Amsterdam en laat zijn zaken in Suriname beheren door een zekere Wijne.

Wilhelmina heeft het verzoek gekregen de zorg op zich te nemen voor de zuigeling van een nicht van Kelderman, die in het kraambed is gestorven. Zij heeft daarin toegestemd en is ingetrokken bij de weduwnaar, die na verloop van tijd hertrouwt. Dan blijkt Wijne opeens van mening dat zijn zorgplicht voor Wilhelmina is afgelopen: zij heeft zolang bij haar nieuwe meester verkeerd, dat deze maar voor haar moet zorgen. Hij weigert Wilhelmina onderdak te verschaffen en stuurt haar slavinnetje terug naar de plantage. Wilhelmina heeft geen inkomsten meer en staat op straat. In haar brief verzoekt ze Kelderman ervoor te zorgen dat ze haar huisje en toelage terugkrijgt. Haar jammerklacht heeft Amsterdam nooit bereikt, want hij is onlangs gevonden in de Britse National Archives in Kew bij Londen. Hier liggen ca. 38.000 Nederlandse brieven en documenten die in de zeventiende en achttiende eeuw door de Engelsen werden buitgemaakt bij het kapen van Nederlandse schepen.[7]

 Gelaagdheid

Het zoeken naar uitingen van zwarte of halfbloed (ex-)slaven wordt bemoeilijkt doordat – in tegenstelling tot de gangbare opvatting – huidskleur niet in alle opzichten bepalend was voor de koloniale samenleving. Al in de achttiende eeuw kende Suriname vele ‘vrije zwarten en kleurlingen’, die in het onderzoek vaak worden verwaarloosd. In 1811 overstijgen ze de blanke Europese kolonisten in aantal. Van beroep zijn ze kantoorklerk, ambtenaar, koopman, onderwijzer of vervullen ze administratieve functies op de plantages en in het koloniaal bestuur. Van veel mensen die documenten hebben nagelaten in de archieven weten we eenvoudig niet welke huidskleur ze hadden.

Soms kunnen we dat door genealogisch onderzoek vaststellen. Zo is Albertus Craamer een mulat, want zijn moeder wordt omschreven als de ‘christene neegerin’ Albertina Maria.[8] Albertus is een slaaf van de Sociëtiet van Suriname en werkzaam bij de ‘guarnisoenschrijverij’. In 1783 verkrijgt hij zijn vrijheid. Daartoe leent de raad-fiscaal Cornelis Karsseboom hem het geld om twee slaven te kopen, die hij in ruil voor zijn eigen vrijheid aan de Sociëteit overhandigt. Craamer, die in dienst treedt bij Karsseboom, schrijft in een brief aan de directeuren van de Sociëteit dat het een schande is voor het ‘gansch christelijke geslachte’ dat slaven als beesten verkocht worden. Zijn pogingen om zijn eveneens gedoopte broers in 1784 vrij te krijgen mislukken.

RP-T-1959-120

Gezicht op de plantage Cornelis Vriendschap in Suriname, anoniem, 1700 – 1800. Collectie Rijksmuseum.

Om een juist beeld te krijgen van de slavensamenleving en het slavenleven zijn zulke verhalen van (voormalige) slaven onontbeerlijk. En wat te denken van zwarte of gekleurde plantagedirecteuren? Die waren er in de negentiende eeuw namelijk volop. Een van hen was Egbert Jacobus Bartelink (1834-1919), die bovendien schreef. In 1914, op tachtigjarige leeftijd, publiceerde hij Hoe de tijden veranderen: herinneringen van een ouden planter.[9] Bartelink had de periode vóór de afschaffing van de slavernij meegemaakt. Interessant voor ons is natuurlijk dat hij het leven op de plantage en de slavernij van nabij kende. Hij was, zoals hij zelf zegt, een ‘afstammeling van het zwarte ras’.

Tot voor kort was er weinig belangstelling voor het zwarte perspectief op de slavernij. Lezen en schrijven was lange tijd aan slaven verboden. De angst voor de kracht van de pen en de macht van het geschreven woord speelden bij het koloniale gezag een grote rol. De slaven konden beter dom worden gehouden, geletterdheid en slavernij gingen niet samen. Nu blijkt uit recent onderzoek dat schrijvende (ex-)slaven vaker voorkwamen dan we tot nu toe aannamen. Het maakt nieuwsgierig naar meer. Voor wie de complexiteit en de gelaagdheid van de slavernij wilt begrijpen zijn deze ooggetuigen, die de slavernij aan den lijve ondervonden, van onschatbare waarde.

Carl Haarnack

 

(Dit artikel verscheen eerder onder de titel Schrijvende (ex-) slaven in het Themanummer Slavernij Verbeeld van De Boekenwereld, jaargang 29,  nr 4, 2013)

 

Noten

[1] Library of Congress, Federal Writers´ Project 1936-1938.

[2] Equiano’s geboorteplaats is onderwerp van discussie. Vincent Carretta heeft gesuggereerd dat hij in Carolina geboren is en niet in Afrika. Dan zou het eerste deel van zijn autobiografie gebaseerd zijn op verhalen die hij heeft gehoord of op boeken die hij heeft gelezen. Vanaf 1754 zijn de gebeurtenissen verifieerbaar en kunnen we aannemen dat zijn levensverhaal waar en accuraat is. Mogelijk dat hij zijn strijd voor afschaffing van de slavernij kracht wilde bijzetten door Nigeria te kiezen als geboorteland. Het doet m.i. ook weinig af aan de overtuigende wijze waarop hij de ontberingen en de onmenselijkheid van de slavernij blootlegt. Brycchan Carey gaat in op de discussie rond de geboorteplaats van Equiano: http://www.brycchancarey.com/equiano/nativity.htm.

[3] Johannes King (1830-1898) schreef tussen 1864 en 1895 ruim duizend pagina’s over de geschiedenis van de Marrons, zijn familie en zijn ervaringen als zendeling van de Evangelische Broedergemeente: dagboeken, reisverslagen en verhalen over visioenen die hij kreeg. Hij leerde zichzelf schrijven met behulp van bijbelvertalingen en liedboeken, toen hij ongeveer 32 jaar oud was. King behoorde tot de Matawai (Matoewari) en was de eerste belangrijke schrijver in het Sranan Tongo. Zie: https://bukubooks.wordpress.com/2012/05/27/king.

[4] Frank Dragtenstein, Alles voor de vrede. De brieven van Boston Band tussen 1757 en 1763 (Amsterdam/Den Haag 2010).

[5] Jan Jacob Hartsinck, Beschryving van Guiana, of de Wilde Kust… (Amsterdam 1770), p. 795.

[6] Frank Dragtenstein, ‘Trouw aan de blanken’ Quassie van Nieuw Timotibo, twist en strijd in de 18de eeuw in Suriname (Amsterdam 2004).

[7] Dirk Tang vond deze brief. Zie idem en Jean Jacques Vrij, ‘Mijn meester, ach neemt mijn beede aan….’, in: Geschiedenis Magazine 44/5, juli-augustus 2009. Een transcriptie is te lezen op www.sailingletters.nl.

[8] Jean Jacques Vrij, ‘Suriname. Archiefervaring 9’. In: De Bovenkamer, magazine van het Algemeen Rijksarchief (1998), nr. 2.

[9] Zie https://bukubooks.wordpress.com/2012/01/09/bartelink.

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

De Lepra Commentationes. G.W. Schilling (1778)

14 Saturday Apr 2018

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, Latin books

≈ Comments Off on De Lepra Commentationes. G.W. Schilling (1778)

Tags

Judaica, medical, travel

De Lepra Commentationes. Recensuit J.D. Hahn. Gottfried Willem Schilling. Leiden/Utrecht: Luchtmans/ Paddenburg, 1778. 

De Surinaamse bibliotheek kent een bescheiden aantal boeken die in het Latijn zijn geschreven. Zo verscheen in 1763 in Uppsala Dissertatio Botanico-Medica Sistens Lignum Quassiae, een proefschrift van Carolus Blom over het Quassie-hout in Suriname. Het is geen toeval dat juist de medische literatuur in het Latijn geschreven werd. Zo konden wetenschappers uit verschillende taalgebieden toch elkaar informeren over hun onderzoek en nieuwe inzichten.

 

final Schilling

Titelblad van De Lepra Commentationes (1778)

In 1778 verscheen De Lepra Commentationes van de hand van Gottfried Willem Schilling; één van de zeldzaamste Surinamica.  Over de auteur Schilling weten we niet veel. Lange tijd dacht men dat hij geboren was in Priegnitz in Brandenburg. Vervolgens ontdekte historica prof. dr. Natalie Zemon Davis dat hij volgens de akte van zijn verloving, met Elisabeth Diderica Baldina de Graaff, rond 1733 in Wijk bij Duurstede geboren is. Dankzij uitstekend speurwerk van Philip Dikland weten we nu dat er twee personen waren met de naam Gottfried Schilling in Suriname die bovendien in dezelfde tijd leefden. Dit waren Godfried Wilhelm Schilling, chirurgijn, later Doctor Medicinae (de auteur van ons boek) én Godfried Schilling, kapitein, later Raadsheer van het Hof van Politie. In 1766 komen we de Duitse chirurgijn Gottfried Wilhelm Schilling tegen en wel in een Amsterdanse acte uit 1766 (GAA) waarin wordt vermeld dat een bemanningslid van een schip werd behandeld door “dokter G.W. Schilling”.*)

Als scheepsarts (mogelijk op een slavenschip) kwam hij in 1757 in Suriname terecht. Hij werkte er behalve als arts ook als luitenant in het koloniale leger.  Na zijn terugkeer naar Nederland behaalde hij in 1769 aan de Universiteit van Utrecht een doctorsgraad en schreef een proefschrift over lepra in Suriname (Dissertatio medica inauguralis de lepra. Trajecti ad Rhenum, : ex officina Joannis Broedelet, 1769).

Na verschillende reizen in Europa keerde Schilling in 1772 weer terug naar Suriname. Hij vervulde een aantal belangrijke posities. Zo was hij geneesheer in het militair hospitaal in Paramaribo dat in 1760 werd geopend. In 1781 wordt Schilling benoemd tot de president van het Collegium Medicum, het hoogste medische orgaan in Suriname. Hij werkte in totaal bijna 20 jaar lang in Paramaribo.

Militair Hospitaal 1885 kl

Militair Hospitaal Paramaribo

Het boek bestaat uit drie delen. Schilling begint met een verhandeling over de verschillende vormen en de symptomen van lepra. Ook de besmettelijkheid en de behandelmethoden komen in de eerste deel aan de order. Het tweede deel gaat over de dissertatie uit 1709 van Philip Ouseel, een Duitse wetenschapper (Dissertatio de lepra cutis Herbraeorum) en het commentaar van Schilling hier op. In het laatste deel tenslotte gaat hij in op de nieuwe behandelmethoden en het gebruik van planten uit ‘de Nieuwe Wereld´.Mijn medische kennis nagenoeg nul. Laat ik me voorzichtigheidshalve beperken door te melden dat Schilling geloofde dat de ziekte lepra veroorzaakt werd door een combinatie van weersomstandigheden, klimaat, voeding en de leefomstandigheden. Schilling ging er van uit dat de huidziekte lepra (of boasi) door Afrikaanse slaven in Suriname was geherintroduceerd. Als gevolg van hun ontucht en losbandigheid waren zij een makkelijke prooi voor de ziekte. Toen ook Europeanen hieraan ten prooi vielen werd het seksuele verkeer met Afrikaanse slavinnen als oorzaak aangewezen. Schilling probeerde wel verschillende behandelmethoden maar vond isolatie van de zieken noodzaak. Daarom droeg hij bij aan de totstandkoming van opvang van leprozen op Voorzorg aan de Saramaccarivier. Iedere slaaf, vrije zwarte en vrije kleurlingen werd gedwongen de rest van zijn of haar leven daar te slijten. Witte Europeanen met boasi mochten met beperkte bewegingsvrijheid thuis blijven wonen.

img445

Koor van melaatse zangers. Gerardus Majella Stichting. Paramaribo, Suriname (ca. 1902)

Slechts weinig particuliere verzamelaars zullen dit in hun verzameling hebben. Vanwege de taal is dit niet een boek dat men aanschaft om te lezen. Het is voor verzamelaars eerder een object van begeerte vanwege zijn zeldzaamheid én vanwege de macabere illustratie, ‘Horridior Morte’, op de titelpagina. Het exemplaar in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie is afkomstig van de bibliotheek van de Boston Medical Library.  Gelukkig bezit Suriname sinds kort ook een exemplaar. Professor Derk Bruynzeel, oud hoogleraar dermatologie aan de medische faculteit van de Vrije Universiteit schonk een exemplaar aan Suriname. Henk Menke, dermatoloog en medisch historicus  die onderzoek doet naar de Surinaamse leprageschiedenis, heeft het boek op het medisch historisch congres in januari 2017 overhandigd aan  het Nationaal Archief in Paramaribo.                                                                                                                                        Op dit moment wordt er wereldwijd slechts één exemplaar van dit boek te koop aangeboden. Wie zijn boekenkast met deze trofee wilt verrijken moet wel diep in de buidel tasten; het boek kost €1200,–.

 

Carl Haarnack

*) met dank aan Philip Dikland. Zie zijn Biografie van Gottfried Wilhelm Schilling (1724-1804)

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Johann Clemen: Der glückliche Tuchmacher (1859)

11 Sunday Feb 2018

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, 19th century books, Bibliotheca Surinamica, German books

≈ Comments Off on Johann Clemen: Der glückliche Tuchmacher (1859)

Tags

German, geschiedenis, travel

Der glückliche Tuchmacher oder Von Döbeln bis nach Surinam. Theodor Drobisch. In: Ameisen-Kalender aus das Schaltjahr 1860. Nebst Deutschem Disteli-Kalender. Gotha: Verlag Comptoir (Storch & Klett), 1859.

Suriname komen we in de 18e – en 19e eeuw op de meest onverwachte plekken tegen. Enige tijd terug kocht ik in een antiquariaat in Duitsland een kalender uit 1860. Deze Ameisen-Kalender was nogal vlekkig en de rug was half vergaan. Ondanks de slechte staat waar in het verkeerde was het toch een object van grote waarde voor de Surinaamse bibliotheek. Ik vond in deze kalender namelijk een stuk over een belangrijke Surinaamse geschiedenis: Der glückliche Tuchmacher oder von Döbeln nach Surinam (De gelukkige textielfabrikant of van Döbeln naar Suriname).

Johann Gottfried Clemen (1727 Döbeln-1785 Paramaribo)

Johann Gottfried Clemen (1727 Döbeln-1785 Paramaribo).  Privé collectie (zie voor meer informatie onderstaand stuk van  Ralph Gundram in “Neues Archiv für sächsische Geschichte”).

Het verhaal is geschreven door Gustav Theodor Drobisch (1811-1882). Drobisch was een Duitse schrijver, journalist en toneelspeler in Dresden. Gedurende achtentwintig jaar schreef hij de Ameisenkalender vol met onderhoudende teksten en humoristische kwesties.

Het verhaal begint rond het jaar 1745 waarin een doekmaker (‘Tuchmacher’) genaamd Clemen zich het hoofd brak over de vraag hoe hij zijn gezin moest onderhouden. De zaken gingen slecht en er was een voortdurende dreiging van oorlog. Clemen had zeven kinderen. De oudste zoon was Johann Clemen die heel graag had willen doorleren maar, vanwege geldgebrek, zich in het vak van zijn vader en opa moest bekwamen: het maken van doek. Toch droomde hij er van de wijde wereld in te trekken en iets meer van zijn leven te maken. En toen Johann 19 was besloot hij op pad te gaan. Hij ging te voet eerst richting Leipzig maar besloot als gauw zijn geluk in Amsterdam te zoeken. Maar hij kon nergens werk vinden. In een café ontmoette hij mannen die op zoek waren naar rekruten. Johann was een makkelijke prooi: zijn tenen staken uit zijn kapotte schoeisel, hij had nauwelijks kleding om het lijf en hij had honger. Nu kreeg hij een soldatenuniform en een behoorlijke zak met handgeld. In 1749 brak er in Suriname een opstand uit onder de slavenbevolking. Er werd een expeditie op touw gezet en Johann Clemen meldde zich vrijwillig om naar Suriname te gaan. Na zijn dienstverband werd hij door een rijke planter als opzichter ingehuurd. Johann was sterk en kon ook nog lezen en schrijven. Hij was niet meedogenloos en onmenselijk als zijn voorgangers en had zodoende een ‘goede band’ met de slaven op de plantage, zo schrijft de auteur.

Kaart uf

“Caerte van de rivieren van Suriname en Commowine met derselver uytstroomende Creecken met alle de landen soo verre deselve bewoonde worden. Verschillende mijlschalen.” – ca. 1730.  Collectie Nationaal Archief.

Toen zijn ouders in Döbeln na al die jaren er eigenlijk van uit gingen dat Johann al was overleden, stuurde hij fl. 200,– naar zijn familie. Toen de rijke planter overleed trad Johann in het huwelijk met de weduwe. Zo werd hij eigenaar van vier plantages en ca. vierhonderd slaven. In 1771 bezocht Johann Clemen met zijn gevolg, waaronder één van zijn slaven, zijn ouderlijk huis in Döbeln. Zijn ouders waren allang de tachtig jaar gepasseerd. De hele stad was uitgelopen. In heel Saksen heerste hongersnood. Johann Clemen gaf veel geld uit om zijn familie, vrienden en oud-stadsgenoten te ondersteunen. Uiteindelijk keerde hij weer terug naar zijn nieuwe vaderland Suriname.

Anna Julien (5 april 1705 te Paramaribo gedoopt - overleden 9 oktober 1779 te Paramaribo

Anna Julien (5 april 1705 te Paramaribo gedoopt – overleden 9 oktober 1779 te Paramaribo). Privé collectie (zie voor meer informatie onderstaand stuk van  Ralph Gundram in “Neues Archiv für sächsische Geschichte”).

Clemen trouwde op 4 februari 1763 huwde met Anna Julien. Zij was een mulattin en dochter van de uit Italië afkomstige Bartholomeus Julien en de Surinaamse kleurlinge Elisabeth Dobinson. Het was haar derde huwelijk. Zij was meer dan 20 jaar ouder dan hij. Het verhaal over het leven van Johann Clemen (1727-1785) vinden we in een groot aantal boeken terug. Daar over een andere keer meer. Dit is het klassieke verhaal over de arme soldaat die met een paar stuivers in Suriname aankomt maar zich uiteindelijk een zeer aanzienlijke positie en grote rijkdommen verwierf.

Carl Haarnack

 

*) met dank aan Ralph Gundram en Bernd Katt

verder lezen:

Ralph Gundram Sächsische Kolonialherren in Übersee? Eine Spurensuche am Beispiel des Johann Gottfried Clemen aus Döbeln

Joachim Nettelbeck

Clemen Schokolade

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Basterd of Neger-Engelsch. G.C. Weygandt (1798)

01 Monday Jan 2018

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Basterd of Neger-Engelsch. G.C. Weygandt (1798)

Tags

Language, Onderwijs

Gemeenzaame leerwyze om het Basterd of Neger-Engelsch op een gemakkelyke wyze te leeren verstaan en spreeken. [G.C. Weygandt]. Paramaribo: gedrukt by W.W. Beeldsnyder, 1798.

Dat we vroeger de Sranan Tongo ‘Neger-Engels’ noemden komt omdat, toen deze taal ontstond, Suriname nog een Engelse kolonie was. Voor de Europeanen die in de kolonie kwamen was het noodzakelijk zich deze taal enigszins eigen te maken om met de slavenbevolking te kunnen communiceren. Dat kon men eigenlijk alleen leren in de dagelijkse praktijk. Pas in de tweede helft van de 18e eeuw verschenen er taalboekjes voor Nederlanders, die zich het ‘Neger-Engelsch’ wilden bekwamen.

voorduin weygandt

Rond 1765 verscheen allereerst Nieuwe en nooit bevoorens geziene Onderwyzinge in het Bastert, of Neeger Engels, zoo als het zelve in de Hollandsze Colonien gebruikt word… door Pieter van Dyk. Dit boekje was gedrukt bij de Erven de Weduwe Jacobus van Egmont in Amsterdam. Maar in 1798 verschijnt er een boekje om het ‘Neger-Engelsch’ te leren dat in Paramaribo gedrukt is: Gemeenzaame leerwyze om het Basterd of Neger-Engelsch op een gemakkelyke wyze te leeren verstaan en spreeken. Dit boekje werd gedrukt in de drukkerij van W.W. Beeldsnyder. Wolphert Weijer Beeldsnyder (1764-18??) was ook de uitgever van de Weeklyksche Surinaamsche Courant. Dit taalboekje verscheen met alleen de vermelding van de initialen G.C.W. op het titelblad. Maar er bestaat geen twijfel dat de auteur van het tweede instructieboekje voor het Sranan G.C. Weygandt is.

Weygandt titelpagina 2

Over de auteur weten we weinig. In de Surinaamsche Courant van 20 januari 1821 vinden we een advertentie waarin het publiek wordt geattendeerd op een openbare verkoop van boeken in het huis van wijlen Mr. P.J. Changuion. G.C. Weygandt heeft de advertentie geplaatst en is vermoedelijk dus de ‘vendumeester’. Er zijn ook aanwijzingen dat Weygandt (onmiskenbaar een Duitse familienaam) verbonden was aan de Evangelische Broedergemeente (ook wel Herrnhutters genoemd). Zijn leerboekje voor het Sranan was er op gericht om beter met de slavenbevolking te kunnen communiceren en op Europese handelaren die naar Suriname kwamen om zaken te doen. In het voorwoord stelt Weygandt dat het hem ook te doen is om de taal weer te geven zoals die in Paramaribo wordt gesproken in tegenstelling tot het Sranan van de plantages.

tekening_van_heerendijk_in_suriname_-_paramaribo_-_20419986_-_rce

Duidelijk is dat Weygandt voortborduurde op het boek van Pieter van Dyk dat hij tot zijn beschikking had. Maar hij zal ongetwijfeld ook gebruik hebben gemaakt van de kennis van de  vrije ‘mulattin’ Dressje van Princes van Heel met wie hij samenwoonde en kinderen had.[i] Ook Dressjes moeder, een vrije zwarte vrouw en een slavin maakten deel uit van het huishouden. De Surinaamsche Staatkundige Almanach voor den Jaare 1796 (en ook die van 1798) vinden we ene J.S. Weygand als broodbakker. In 1825 vinden we een verzoek tot manumissie voor ‘den Neger’ Martinus die ooit eigendom was van de ‘vrije Jaba van J.S. Weygandt’. Zou de boekbinder Manheim van Weygandt die voorkomt in de Surinaamsche Almanak van 1828 en 1836 één van de kinderen kunnen zijn van onze G.C. Weygandt? Van deze Manheim wordt het huis en erf gelegen op Combé, aan de Wichersstraat (toevallig ook de straat waar de redactie van de Parbode nu gevestigd is) bij executie publiekelijk verkocht. Dankzij de Volkstelling van 1811 weten we dat deze Manheim Weygandt (ook wel Manheim van Weygandt genoemd) als ‘kleurling’ wordt bestempeld.[ii]

De woordenlijst is bijzonder uitgebreid en interessant. De ‘Samenspraken’ (dialogen) geven een goed beeld hoe gesprekken tussen een plantagedirecteur en een ondergeschikte zou hebben kunnen verlopen. U moet de digitaal beschikbare versie er maar eens op na slaan. Het originele boekje zult u alleen in universiteitsbibliotheken aantreffen. Het is uitermate zeldzaam. Ook de Buku-collectie moet het helaas zonder doen.

Carl Haarnack

 

[i] Met dank aan Natalie Zemon Davis: Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname (https://bukubooks.wordpress.com/davis/creolelanguages/)

[ii] In de Volkstelling van 1811 vinden we een overzicht van de vrije gekleurde en zwarte bevolking van Suriname. Hier in komen we M. Weygandt tegen (volgnr. 781 / folio 762  / inventaris 278/25). Met dank aan Denie Kasan: (https://deniekasan.wordpress.com/familieberichten-suriname/volkstelling-1811-suriname/)

Zie ook:

Boeken over Taal

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Herlein: Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname (1718)

20 Friday Oct 2017

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Herlein: Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname (1718)

Tags

Dutch, Language, Slavery, travel

Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname […] J.D. Herlein. Leeuwarden: Meindert Injema, 1718.

Volgend jaar is het precies driehonderd jaar geleden dat dit bijzondere boek werd gepubliceerd. We vinden hierin een gedetailleerde beschrijving van Suriname in een periode dat er eigenlijk nog nauwelijks over geschreven werd. Ook is het de eerste Nederlandse publicatie waarin we afbeeldingen van Afrikaanse slaven zien. Het boek bevat een gegraveerd titelblad en 4 gegraveerde uitslaande platen. De nauwkeurige uitslaande kaart, getekend door A. Maars, geeft ons een goed beeld van de kolonie Suriname. Zo worden de namen eigenaren van plantages gelegen aan de Surinamerivier, Commewijne en anderen rivieren vermeld. We komen daar o.a. tegen:  Samuel Nassy, Josef Nassy, Nunes, Abraham de Pina, Aron da Silva, Jan Veer, Jan Codery, de heer Vredeburg, Van Schendel, Adriaans, Bolle, de heer Verboom, de heer Norden, Jan Vlam, Cornelis Verhart, Frederik van Ryn, Anton Verschier, Gerry Coerts, Bruining, Wouters, Matthy, Rentshove, Bacheman, Frans Damas, Boogaart, Perduin.

Herlein Maars detail

Kaart van Suriname (detail):  door A. Maars, uit:  J. D. Herlein, Beschryvinge van de Volk- Plantinge Zuriname (Leeuwarden: Meindert Injema, 1718).

Over de auteur van dit boek weten we eigenlijk heel weinig. Jan (Jean) Herlein was een Hugenoot die een aantal jaar in de kolonie Suriname woonde (tot 1704). Pas nadat hij al weer jaren in Nederland woonde publiceerde hij zijn beschrijving van Suriname. De eerste druk verscheen in 1718 met daarin alleen de vermelding van de initialen J.D.HL. Maar in de tweede druk wordt zijn achternaam voluit geschreven: J.D. Herlein. De auteur schrijft dat hij in Suriname geweest is ten tijde van de regering van de Heer Van der Veen. Paul van der Veen was gouverneur van Suriname van 1695 tot 1706. Het boek werd opgedragen aan ‘de heeren directeuren van de Geoctroijeerde Societeit van Zuriname’ in het bijzonder aan gouverneur Van der Veen. Uit archiefstukken blijkt dat ‘Jan Herlin’ op 27 juli 1704 Suriname verlaat en terugkeert naar Amsterdam. In 1709 woont hij in Leeuwarden waar zijn boek wordt gepubliceerd.

Het boek begint met een uitvoerige beschrijving van de ontdekking van Amerika. Ook komt de ‘natuurlijke gesteltheid der Karibaansche kust’ aanbod, de lucht en de seizoenen ‘op de Zurinaamsche kust’. Herlein gaat ook in op de ligging van de stad die hij Parimaribo noemt (ook bekend als Nieuw-Middelburg). Op de aandoenlijke prent zien we dat Paramaribo toen slechts bestond uit Fort Zeelandia en een beperkt aantal huizen aan de Waterkant en de daarachter liggende percelen. Bijzonder is de verhandeling over de geschiedenis van het suikerriet en de manier waarop het suiker gewonnen wordt.

herlein

Slaven aan het werk op een suikerplantage. In Herleins gravure doet het zware plantagewerk eerder denken aan een picknick   (Herlein, 1718)

Het wordt vooral interessant wanneer Herlein ingaat op de ‘aard, natuur en eigenschappen der Swarte slaven’. Hij begint met een uiteenzetting hoe zij van de West-Afrikaanse kust naar Suriname zijn gebracht. De kleding van de slaven stelt niet veel voor, zo schrijft Herlein. Kinderen tot vijf jaar lopen naakt rond maar vanaf vijf jaar is de eigenaar verplicht kleding te verschaffen. Dan krijgen zij een stuk grijs of blauw Osnabrugs of Haarlems Bond om zich mee te bedekken. Tussen neus en lippen door zegt de auteur ook iets over seksueel verkeer tussen Europese mannen en Afrikaanse slavinnen. Het gebeurt, zo schrijft hij,  ook wel dat de ‘Negerinnen’ wat verdienen met het ‘venus-spel’ van een blanke. Hiervoor kopen zij een mooier stuk stof dat zij ‘Paantje’ noemen en een ‘borst-lap’ van gestreept bond waar de borsten in hangen. Maar de meeste lopen met de borsten bloot. Ook kopen zij tabak, pijpen, dram en koralen. Slaven verkopen ook spullen (zoals sieraden) onder elkaar.

slavin

Dan volgen er uitvoerige beschrijvingen van de inheemse bevolking, de flora en fauna. Ook wordt aandacht besteed aan de goederen die vanuit Europa naar Suriname worden gestuurd om daar te verhandelen. Het eindigt met een woordenboek van de taal van de Karaïben.  Herlein wijdt ook een aantal pagina’s aan de ‘Spraak der Swarten’ en is daarmee de vroegste geschreven bron van het Sranan Tongo.

Spraak der Negers Herlein c

Pagina 121 uit Herlein’s boek (detail)

 

Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname is een zeldzaam boek. We vinden het in een aantal Nederlandse universiteitsbibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek heeft ook een exemplaar. De Buku-collectie  bezit gelukkig ook een exemplaar (in perkament gebonden). Zonder twijfel behoort Beschrijvinge van de Volk-Plantinge Zuriname tot de topstukken uit de Surinaamse bibliotheek.

Carl Haarnack

herlein frontispiece

titelpagina Herlein

Titelpagina Herlein

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Zonderlinge briev uit Surinaemen (1767)

07 Monday Aug 2017

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Zonderlinge briev uit Surinaemen (1767)

Tags

Dutch, geschiedenis, Slavery, travel

Zonderlinge briev, van een voornaem heer aen een zyner vrienden, geschreven uit Surinaemen… ‘s-Gravenhage: Johannes de Cros, 1767.

De Surinaamse bibliotheek zit vol met verrassingen. Onlangs bladerde ik in een oude catalogus uit 1862 (Catalogus der Surinaamsche Koloniale Bibliotheek verschenen bij Martinus Nijhoff in Den Haag). Onder sectie C werden alle boeken die onder de noemer Aardrijkskunde, Land-en Volkenkennis en Reisbeschrijvingen vallen  vermeld. Daar viel mijn oog op de even lange als intrigerende titel: Zonderlinge briev, van een voornaem heer aen een zyner vrienden, geschreven uit Surinaemen, waer in zeer naukeurig geantwoort word, op alle de bezondere vraegen aen hem uit het vaderland gedaen, nopens de uit-reize en ‘t climaet van die colonie; de besondere gesteldheyd van ’t Fort Paramaribo, Kerk-en-Burger-staat, alsmede de Coffy- en Zuikerplantagien, Gebouwen, Negers, Slaeven en Slavinnen, Levenwyzen, Gewoontens en Zeden, Vruchten, Vogelen, Vissen, Accynsen, Huishuur, Leevens-middelen enz.*)

Paramaribo haven Briev

Paramaribo, Waterkant en Fort Zeelandia (18e eeuw)

Er wordt helaas nergens auteursnaam vermeld. Het enige dat we weten is dat de auteur een ‘voornaem heer’ is die zich in Suriname bevindt. Dat hij voornaam is wordt ondersteund door de stelling dat zijn ‘Ampt’ van een ‘rijckelyk inkoomen’ is voorzien. Maar verder moeten we gissen naar de identiteit van de auteur. Eén mogelijkheid is dat er een link bestaat tussen de uitgever Johannes de Cros en  dominee J.C. de Cros die rond 1770 in Perica, Cottica en Paramaribo werkzaam was (zie: Geschiedenis van Suriname. J. Wolbers, 1871). Zou het kunnen dat de laatste in Suriname een brief schreef naar een familielid in Nederland?

Briev buku

Eén ding is duidelijk: degene die deze ‘brief’ schreef was in ieder geval een ingezetene van Suriname. Hierin werden antwoorden gegeven op vragen die één van zijn vrienden in Nederland aan hem stelde.  Uit eerste hand leren wij iets van hoe het leven er rond 1757 (datering aan het eind de tekst) er in Suriname uitzag. Informatie die ons nu soms triviaal voor komt maar wel kenmerkend is voor bijna alle reisliteratuur: de aandacht richt zich vooral op een vergelijking met de situatie in het moederland.

De eerste vragen hebben betrekking op het klimaat onderweg en in Suriname. De zonnestralen zijn er feller maar, zo schrijft de auteur, ‘dog met dit alles vinde ick het hier zoo benaauwt niet.’ Ook zijn er vragen die ons een beeld geven van wat de Europese 18e eeuwer zoal bezig hield. Bijvoorbeeld: ‘Of er ook Rytuygen zyn, en van wat fatzoen’; ‘Hoe is de Nederduitse Kerk daar is?’; ‘Hoe de Nederdytse Predikant bevalt en hoeveel tractement (salaris, ch) die heeft?’; ‘Wat het pond Boter daar kost’.

Voor wie bekend is met de lekkere Surinaamse groenten en vruchten doet de vraag welke Hollandse groenten er in de kolonie te vinden zijn zoals kropsalade, peulen, appelen, peren, pruimen of aalbessen, misschien een beetje lachwekkend aan. Maar de vraag wordt door de schrijver ook aangegrepen om iets over het lokale  tropische fruit te vertellen. De ananas is voor hem de aangenaamste maar deze is niet zo gezond. De watermeloenen zijn laf van smaak maar worden bij koorts als verkoeling gegeten. De ‘Bananes, Tyer en Patates die ‘alle min of meer de smaak van een Peer of Appel hebben zouden’ worden het meest door de slaven gebruikt. En over die slavenbevolking willen we natuurlijk meer horen.

bananen briev

Onze voorname heer heeft in ieder geval oog voor de slaven in de kolonie (in veel 18e eeuwse literatuur wordt er nauwelijks over gerept). Zo wordt volgens hem al het timmerwerk door ‘Negers’ gemaakt. Daaronder vindt men zeer capabele timmerbazen die een huis of plantage-gebouwen kunnen maken. Zij leren het ambacht weer aan anderen. Daarom is zo’n timmerbaas, als hij verkocht wordt vaak meer dan fl.2000,- waard. De slaven en slavinnen wonen in, wat hij noemt, ‘Negerhuyzen’: kleine houten huisjes die men achter de huizen vindt. Deze zijn met riet bedekt. Een goede kok bijvoorbeeld kan wel fl. 1000,- kosten. Een ‘Negerin’ die kan wassen en strijken of linnen kan naaien kan volgens de auteur wel fl600,- of fl.700,- opbrengen. Iedereen die in de kolonie arriveert dient zich van twee of drie slaven te voorzien die, als ze ‘eenigen bequaamheid hebben’ als snel fl.400,– of fl. 500,– per stuk kosten.

Ook krijgen we een uiteenzetting van de suikerproductie op de plantage. Dit is gevaarlijk werk. Vooral voor de slaven die het suikerriet tussen de door water aangedreven rollen moeten steken. Als men één vinger tussen de rollen krijgt kan alleen het afkappen van de hand of het snel laten vallen van de sluisdeur (waardoor het molenrad tot stilstand komt), voorkomen dat het hele lichaam door de rollen wordt geplet en het hoofd er af gerukt wordt. Eens was een zwangere (ongetwijfeld Europese) dame die het persen van het suikerriet in het ‘Moolenhuys’ ging bekijken en getuige was van zo’n vreselijk ongeluk. Dat heeft ook zij niet overleefd.

suikermolen briev

Suikermolen (Benoit, Voyage a Surinam, 1839 -collectie Buku Bibliotheca Surinamica)

Opvallend is dat, hoewel de briefschrijver oog heeft voor de slavenbevolking, hij met geen woord rept over de zware lijfstraffen en de vaak onmenselijke behandeling die slaven ten deel viel. Ook wordt er nergens melding gemaakt van de grote groep Joodse kolonisten, nog van de Synagoge. Terwijl hij wel schrijft over bijvoorbeeld de Gereformeerde- en de Lutherse kerk. Die groep ‘Lutheranen’ is vrij talrijk en bestaat het meeste uit Duitsers.

Over dit slechts 30 pagina’s tellende, in meerdere opzichten, curieuze boekje vinden we in de literatuur nauwelijks vermeldingen. Dat is misschien deels te verklaren uit het feit dat er wereldwijd slechts één exemplaar te vinden. Het bevindt zich in de bibliotheek van de Universiteit van Leiden. Gelukkig is het wel digitaal te lezen op internet. De geschiedenis van Suriname ligt soms verborgen in kleine kwetsbare boekjes waarvan er soms maar één enkel exemplaar bestaat.

Carl Haarnack

 

 

 

*) In de Haerlemse Courante  van 30 april 1767 vinden we een advertentie waarin de uitgever Johannes de Cros dit boekje voor 5 ½ stuiver aanbiedt.

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Instructie voor de nieuwe weeskamer der colonie Surinaamen (1787).

15 Saturday Apr 2017

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books, Law

≈ Comments Off on Instructie voor de nieuwe weeskamer der colonie Surinaamen (1787).

Tags

Dutch, jurisdiction

Instructie en ordonnantie voor de nieuwe wees-, curateele-, en onbeheerde boedels-kamer der colonie Surinaamen, voor zo verre de onbeheerde boedels (&) weeskamers aanbetreft. Amstredam: Petrus Schouten (1787).

De moeilijkheid van het verzamelen van Surinamica zit hem niet zozeer in het bijeenbrengen van oude, dure boeken met rijkelijk versierde leren banden met goudopdruk. Het is voor een verzamelaar vaak veel moeilijker om eenvoudige, kleine, papieren publicaties te vinden. Dergelijke Surinamica is meestal extreem zeldzaam. Zo is het ook het geval met dit boekje met instructies en verordeningen voor wees- en onbeheerde boedelkamers van Suriname. Dit boekje telt slechts 12 tekstpagina’s. Het werd in 1787 in Amsterdam gedrukt bij Petrus Schouten, de drukker van de ‘Edele Groot Achtbare Heeren van de Colonie Suriname’. De drukkerij annex boekwinkel van Petrus Schouten was gevestigd in de Kalverstraat in Amsterdam.

boekverkoper kalverstraat

Boekhandel in de Kalverstraat Amsterdam (detail, naar schilderij van Isaac Ouwater, ca. 1758-1843) – collectie Rijksmuseum

 

In dit boekje maken de directeuren van de kolonie Suriname nieuwe regels bekend die de bestiering van de boedels, die onder het beheer van de Wees- en Boedelkamer vallen, moet verbeteren. Als er iemand overleed zonder dat er sprake van een testament was of zonder erfgenamen speelde deze Kamer een belangrijke rol.

Zo worden er twee weesmeesters aangesteld. Deze krijgen de voogdij over alle minderjarige wezen in de kolonie waarvoor de voogdij niet geregeld is en over de onbeheerde boedels. Verder worden er allerlei regels vastgesteld om de belangen van de wezen te beschermen. Zo moet een weduwe of weduwnaar binnen zes weken na het overlijden van de partner aan de weeskamer een overzicht overhandigen met een inventaris van alle goederen, effecten, aandelen, kredieten en schulden die de overledene heeft nagelaten. Zo kan de weeskamer er toezicht op houden dat de minderjarige kinderen hun deel van de erfenis zullen krijgen.

AfroSurinaams meisje Hendrik Dooyer 1906 - 1913

Afro-Surinaams meisje bij stuiverskerkhof (toegeschreven aan Hendrik Dooyer) 1906-1913  – collectie Rijksmuseum

In de 18e eeuw was Suriname een land waar het sterftecijfer hoog was. Dat gold natuurlijk de slavenbevolking vanwege het zware werk, de slechte voeding en de harde straffen. Maar ook de Europese kolonisten stierven bij bosjes. Dat kwam door de ongezonde leefwijze. Vooral de mannen dronken grote hoeveelheden alcohol, nuttigden te veel ongezond voedsel en gingen zich te buiten aan losbandigheid. Er werd wel gezegd dat Suriname het graf der mannen en het paradijs der vrouwen was. De 18e en 19e eeuwse Surinaamse kranten staan vol met overlijdensberichten van mannen die betrekkelijk vroeg overleden én met advertenties van de curatoren van onbeheerde boedels.

Een willekeurig voorbeeld: Thomas Arnoldus van Grasstek was geboren in 1785 in Warmenhuizen (NL). Vermoedelijk kwam hij na 1820 naar Suriname waar hij als gezworen klerk gaat werken bij het Hof van Civiele Justititie. Op 28-11-1828 overlijdt hij. De curator van de onbeheerde boedelskamer plaatst een advertentie in de Surinaamsche courant van 9 december 1828: “Kurators der Wees desolate de Onbeheerde Boedels Kamer dezer Kolonie, zullen op Woensdag den 10 dezer bij de Venduehouder J.E. Lyons publiek doen verkopen een Neger meisje genaamd Louisa, aankomende den Boedel T.A. van Grasstek. Paramaribo, den 9 December 1828 (J. de Heyder, gezworen Klerk)”.

Grasstek Gepriviligeerde Surinaamsche Courant 6 juni 1825

Advertentie uit de Gepriviligeerde Surinaamsche Courant van 6 juni 1825

In een land waar kolonisten, die vaak over grote rijkdommen beschikten, zo snel het tijdelijke voor het eeuwige inwisselden was het beroep van weesmeester een bijzonder lucratieve bezigheid. Zo werd als de waarde van de boedel boven de fl. 2000,- was fl.15, in rekening gebracht. Daaronder, maar boven de fl.1000,-  fl. 7,- en daaronder fl.2,-. Dit zeldzame kleine papieren boekje is een stille getuige van de eeuw waarin de slavenmaatschappij hoogtijdagen beleefde. Het is jammer dat we niet weten hoe het afgelopen is met de kleine Louisa en vooral dat we haar kant van het verhaal niet kunnen horen.

Carl Haarnack

 

wees kamer

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...
← Older posts
logo

Enter your email address to subscribe to this blog and receive notifications of new posts by email.

Join 883 other followers

Recent

  • Niederländisch- Ost- Und Westindien. S. Friedman (1860)
  • De ronselaar, of De gestoorde reis naar Surinamen. G. Behacker (1818)
  • Europeesche Kolonisatie in Suriname. Pyttersen (1896)
  • De Slavernij in Suriname. J. Wolbers (1853)
  • Njoe-Jaari-Singi voe Cesaari. Utrecht: Braga (1843)
  • Het papieren erfgoed van Carl Haarnack
  • Emma Lashley, apotheker te Paramaribo (1909-1993).
  • Julius Hille, arts op Fort Nieuw Amsterdam (1831-1839)
  • Friedrich Voltz (1828-1855) in Suriname
  • Charles Douglas (1853-1943)
  • Frederik Andreas Kühn (1782-1828), chef van het Militair Hospitaal Suriname.
  • Consideratien der WIC over Suriname (1687)

Koloniale Wereld Tentoonstelling Amsterdam (1883)

Wilhelmina van Eede

Categories

  • 17th century books
  • 18th century books
  • 19th century books
  • 20th century books
  • Bibliotheca Surinamica
  • Children's Books
  • Dutch books
  • English books
  • French books
  • Genealogie
  • German books
  • Indian diaspora
  • Italian books
  • Latin books
  • Law
  • medical
  • Parbode
  • Sranan Tongo Books

Paginas

  • Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti

buku

abolitionism Add new tag artsenij binnenland boeroes British Guiana Duits Dutch EBG English expedities fiction flora & fauna Frans Guyana French genealogie German geschiedenis handel hindu hugenoten Illustrated Books india Indianen Judaica jurisdiction katholieken kinderboek koloniale tentoonstelling kolonisatie kunst Language manumissie marrons medical muziek Onderwijs photos plantages reizen religie religion Slavery Stedman theater tijdschriften travel West-Indies
  • German books

Blog at WordPress.com.

Cancel

 
Loading Comments...
Comment
    ×
    loading Cancel
    Post was not sent - check your email addresses!
    Email check failed, please try again
    Sorry, your blog cannot share posts by email.
    %d bloggers like this: