• Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger

Buku – Bibliotheca Surinamica

~ Library, archives & wunderkammer

Buku – Bibliotheca Surinamica

Tag Archives: fiction

Eduard en Tony. Moritz Thieme (1830)

05 Saturday May 2018

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Children's Books, Dutch books, German books

≈ Comments Off on Eduard en Tony. Moritz Thieme (1830)

Tags

Dutch, fiction, German, Slavery, West-Indies

Eduard en Tony, of de De Kleine speelgenooten: een onderhoudend leesboekje voor kinderen van beiderlei sekse. door Moritz Thieme. Amsterdam: Hendrik Frijlink, 1830.

Kinderboeken zijn rijkelijk vertegenwoordigd in de Surinaamse bibliotheek. Vooral vanaf het begin van de 19e eeuw komt er een behoorlijke stroom kinderboeken opgang waarin vaak historische- en aardrijkskundige onderwerpen een belangrijke rol spelen. Door de verbeterde technische drukmogelijkheden konden boeken goedkoper gemaakt worden en van mooiere illustraties voorzien worden.

Dit kinderboekje van Moritz Thieme is één van best bewaarde geheimen uit de Surinaamse boekenkast. Dat kan er ook mee te maken hebben dat men hier tevergeefs zoekt naar de naam Suriname in de tekst. Toch is het niet moeilijk om tussen de regels door te lezen en te zien dat Thieme uit verhalen over Suriname heeft geput.

suikerriet tony en eduard

Illustratie uit Eduard en Tony: Suikerriet 

Moritz Thieme (1799-1849) werd geboren in Löbau, precies in de driehoek Bautzen, Herrnhut en Görlitz. Trouwe en oplettende lezers van deze rubriek zullen deze plaatsnamen bekend voor komen. In dit gebied zagen vele Suriname-publicaties het licht. Zo werd in 1856 in Löbau het Deutsch-Negerenglisches Wörterbuch van Wullschlägel gepubliceerd. In Bautzen zag de Kurzgefasste Neger-Englische Grammatik van dezelfde auteur in 1854 het licht. En in Görlitz had de Duitse missionaris Christlieb Quandt, die tussen 1768 en 1780 in Suriname verbleef, zijn Nachricht von Suriname und seine Einwohnern in 1807 uitgegeven. En iedereen weet dat Herrnhut de bakermat is van de Evangelische Broedergemeente (EBG) die al vanaf 1735 actief is in Suriname. Thieme studeerde rechten in Berlijn en Leipzig maar werkte als boekhandelaar en auteur van kinderboeken. In 1818, hij was toen 19 jaar, debuteerde hij met Dramatische Spiele für die Jugend bei festlichen Gelegenheiten. Ein Weihnachtsgeschenk. Daarna volgde een lange lijst met kinderboeken, theaterstukken en ‘Bilderbücher’. In 1829 verscheen Edmund und Tony, die treuen Spielgefährten dat een jaar later in het Nederlands vertaald werd als Eduard en Tony, of de De Kleine speelgenooten.

aapje

Illustratie uit Eduard en Tony

In dit verhaal ontmoet de kleine Eduard, hij is twaalf jaar, Tony, de dochter de heer Brinken. Deze is onlangs teruggekeerd uit ‘Amerika’. Hij heeft daar een groot fortuin vergaard. Hij heeft ook zijn ‘zwarte knecht’ meegenomen, een aapje en een papagaai. Tony is een lief en klein meisje van tien jaar oud, schrijft Thieme, en zij is ‘een weinig bruin van gelaatskleur’. Misschien is ze niet alleen maar lief want als zij Eduard haar aapje wilt laten zien trekt zij aan het schelkoord om een bediende te roepen. Zij sprak ‘ernsthaftig’ tot de bediende, dat Jacques (de bejaarde ‘neger’) moet komen met het aapje Dupp, alsof zij tot één van haar slaven sprak in Amerika. Deze Jacques had ooit eens het leven gered van Tony toen ‘eenige weggeloopene en in het wild levende negers’ hun huis overvielen en ‘moorden en plunderen wilden’.

Dat waren de zg. ‘Maroni-negers’ wist Eduard (Maroni is de Franse benaming voor Marowijne). De heer Brinken vertelt aan Eduard en Tony dat de wreedheden waaraan de slaven worden blootgesteld niet de schuld is van de plantage-eigenaren want die zijn eigenlijk nooit aanwezig.[i] Het zijn de opzichters die zich hier aan schuldig maken. Tony’s vader vertelt de kinderen vervolgens vele verhalen over uiteenlopende plekken op de wereld. Het hele boekje heeft een duidelijke agenda om kinderen iets van de wereld bij te brengen. Over Suriname zelf leren we eigenlijk weinig. Maar het is natuurlijk interessant om te zien dat de schuldvraag over de slechte behandeling van slaven uitsluitend bij de opzichters wordt gelegd. En misschien is de grootste verdienste nog om te zien dat een tienjarig meisje met een ‘bruine gelaatskleur’ bedienden commandeert alsof ze haar slaven in West-Indië toespreekt. Is dat niet een beetje het mysterie van die bizarre geschiedenis van Suriname?

Carl Haarnack

 

20180215_001454

Titelpagina Eduard en Tony 

 

[i] “Niet de eigenaars der plantaadjen zijn gewoonlijk aan de wreedheid, welke daar gepleegd wordt, schuldig: deze zijn den meesten tij in ‘t geheel niet op hunne plantaadjen; en bovendien zijn dezelven zoo uitgebreid, dat zij onmogelijk met de slechte behandeling, waaraan hunne negers zijn blootgesteld, bekend kunnen worden: maar de opzigters zijn het, die zoo onbarmhartig met de slaven omgaan.”

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Aventures d’Hercule Hardi. Eugene Sue (1840)

10 Saturday Mar 2018

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, French books

≈ Comments Off on Aventures d’Hercule Hardi. Eugene Sue (1840)

Tags

fiction, French, muziek, travel

Aventures d’Hercule Hardi, ou, La Guyanne en 1772. Paris: C. Gosselin, 1840.

In deze rubriek zijn we altijd gek op wat we ‘Stedmania’ zijn gaan noemen: verschillende edities en vertalingen van Stedman’s Narrative against the Revolted Negroes of Surinam (1796) maar ook toneelstukken, kinderboeken en romans die gebaseerd zijn op het belangrijke boek van John Gabriël Stedman. Regelmatig vinden we nieuwe afbeeldingen die geïnspireerd zijn op de prachtige gravures van o.a. Blake en Bartholozzi uit de eerste Engelse editie.

GabrielLepaulle EugeneSue

Eugene Sue (1804-1857). Schilderij van François-Gabriel Lépaulle (1835)

Weinig mensen zijn nog bekend met de grote 19e eeuwse Franse romanschrijver Eugène Sue. Sue, die eigenlijk Marie-Joseph Sue heette, werd geboren in Parijs in 1804. Hij volgde een medische opleiding en werkte korte tijd als chirurg bij de marine. Dankzij zijn werk op Franse oorlogsschepen reisde hij in Azië, Amerika en het Caraïbisch gebied. Maar al snel legde Sue zich toe op een carrière in de journalistiek. Dankzij de snel groeiende groep van mensen die kon lezen en de goedkope publicaties van zijn verhalen die in afleveringen verschenen, werd Eugene Sue beroemd. Zijn eerste succesvolle romans waren vooral geïnspireerd op zijn zeereizen. In 1830 verscheen Kernock le pirate, gevolgd door Atar-Gull (1831) en La Salamandre (1832). Maar het grote succes kwam met de publicatie van Les Mystères de Paris dat tussen 1842 en 1843 als feuilleton verscheen. Hierin beschreef hij de ellende van de Parijzenaars die in grote armoede leefden. Beweerd wordt dat Victor Hugo voor het schrijven van zijn succesvolle sociale roman Les Misérables (1862) op het werk van Sue heeft geleund.

kappler eugene sue

Fort Zeelandia in Paramaribo omstreeks 1850

In 1840 publiceerde Eugene Sue Deux Histoires 1772-1810 met daarin Aventures d’Hercule Hardi. Hij baseerde deze novelle op de ‘Narrative’ van Stedman. Er verschijnen vele herdrukken (de laatste in 2016!) en ook werd het vertaald in het Engels (The adventures of Hercules Hardy; or, Guiana in 1772. New-York: J. Winchester, 1844) en in het Duits (Die Abenteuer des Hercules Kühn oder Guyana im Jahre 1772. Leipzig : Wigand, 1844). Sue laat slechts zijdelings blijken dat Stedman zijn inspirator is. Zo wordt er ergens een slager Stedman opgevoerd en in een voetnoot beveelt hij het boek van Stedman aan.

Hercule gaat als vrijwilliger naar Suriname om te helpen in de strijd tegen de van de plantages ontvluchtte slaven en de indianen. De gevluchte slaven worden overigens marrons genoemd. We herkennen verschillende bekenden uit de geschiedenisboeken. Zo is er een slaaf, genaamd Cupidon, die een armband draagt waarin gegraveerd staat ‘trouw aan de Europeanen’ (Granman Quassie kreeg in 1730 een zilveren borstplaat met daarop de tekst ‘Quassie, trouw aan de blanken’).  Het kost ook weinig moeite om in Major Rudchop  kolonel Fourgeoud te herkennen. De geliefde van Stedman, Joanna, heet bij Sue,  Jaguarette. De indianen komen er weer niet goed vanaf. Ze zijn wild, gevaarlijk en een aantal er van zijn kannibalen.

Quassie in Eugene Sue

The celebrated granman Quacy (detail uit gravure uit Stedmans Narrative, 1796)

De Aventures d’Hercule Hardi behoort misschien niet tot de grote wereldliteratuur zoals enkele andere boeken van Eugene Sue dat doen. Maar het onderstreept nogmaals het belang van de Narrative van Stedman. De publicatie in 1796 sloeg in als een bom. Voor het eerst in de geschiedenis kon de Europese bevolking gedetailleerd kennisnemen van de slavernij in een Europese kolonie in woord én beeld. Maar het waren vooral alle toneelstukken, romans en poëzie die van Stedmans boek (én het liefdesverhaal met de slavin Joanna) afgeleid waren die hét verhaal van de Surinaamse geschiedenis als een inktvlek verder verspreidden in het Europese collectieve bewustzijn. Vooral bij Franse antiquariaten komen we de boeken van Eugene Sue in grote getalen tegen. Gek genoeg valt het nog niet mee om vroege edities van Hercule Hardi op de kop te tikken. Mocht u er één tegenkomen weet dat u een bijzondere en zeldzame bewerking van de Narrative van Stedman in handen heeft.

Carl Haarnack

zie ook:

Joanna & Stedman

Andere Franse titels uit de Surinaamse bibliotheek

 

Hercule Hardy

Titelblad Engelse vertaling van Aventures d’Hercule Hardi.

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Leerrijke avond uren voor de jeugd (1819)

05 Sunday Mar 2017

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Children's Books, Dutch books

≈ Comments Off on Leerrijke avond uren voor de jeugd (1819)

Tags

Dutch, fiction

Leerrijke avond uren voor de jeugd. Amsterdam : W. Brave, 1819.

Onlangs verwierf Buku Bibliotheca Surinamica op een veiling in Amsterdam een bijna tweehonderd jaar oud kinderboek: Leerrijke avond uren voor de jeugd. Het boek is door een aantal raadsels omgeven. Zo is er bijvoorbeeld geen vermelding van het verschijningsjaar. Uit onderzoek weten we dat het voor het eerst verscheen in 1819 bij uitgever Wouter Brave in Amsterdam. Over Brave (familie van Iwan Brave?) weten we niet veel meer dan dat zijn drukkerij/uitgeverij op de Zeedijk was gevestigd. Op een wijkkaart (Burgerwijk no. 1) uit ca. 1795 vinden we het wapenschild van ene Wouter Brave. Nergens in het boek wordt een auteursnaam vermeld. Het lijkt erop dat de uitgever voor deze bundeling van korte verhalen geput heeft uit bestaande publicaties. Dat weten we in elk geval zeker voor het verhaal De Gedwongen Koop waarin een Lord Pelham gedwongen wordt een wit konijntje te kopen. Dit verhaal vinden we terug in verschillende Engelse, Duitse en Nederlandse tijdschriften.

wijkkaart-1

collectie:  Beeldbank Stadsarchief Gemeente Amsterdam

Maar onze belangstelling gaat uit naar slechts één verhaal uit de bundel. Het kreeg de titel mee De Tamboer. Hoofdpersoon is Koenraad Edelman die zich op twaalfjarige leeftijd vrijwillig aanmeldt bij een regiment dat op het punt staat om naar Suriname te vertrekken. Daar valt hij na aankomst direct op bij de gouverneur en vooraanstaande planters vanwege zijn levendigheid, vrolijkheid en beleefdheid (ook is hij zeer slim). Eén van de belangrijkste en welvarendste plantage-eigenaren neemt hem al snel in dienst. Hij leerde vervolgens Engels, Duits en Frans en over het reilen en zeilen van het werk op de plantage. Maar, misschien nog wel belangrijker, hij kon moeiteloos en bijzonder goed met de slaven omgaan. Als een groep opstandige weggelopen slaven de plantage overvalt, slaagt Koenraad erin zijn werkgever te beschermen door één van de slaven dood te schieten. Als beloning krijgt hij een stuk grond van de plantage waarop hij zijn eigen gewassen mag verbouwen. Als Koenraad vervolgens trouwt met de dochter van de rijke plantage-eigenaar, is zijn financiële toekomst verzekerd. Na terugkeer in Europa koopt Koenraad een ‘buitengoed’ voor zijn ouders.

koenraad-edelman

Een dergelijk avontuur komen we in verschillende soorten en maten tegen in de Surinaamse literatuur. Wie naar gelijkenissen zoekt, zal bijvoorbeeld veel herkennen in het levensverhaal van Joachim Nettelbeck, die in de achttiende eeuw eeuw een aantal reizen naar Suriname ondernam. Zo heet het schip van Nettelbeck Die Hoffnung en het schip van onze Koenraad De Hoop. Het probleem is echter dat Nettelbeck zijn biografie pas in 1823 publiceerde, terwijl De Tamboer in 1819 verscheen.

De Tamboer is een voorbeeld van hoe de verhalen over Suriname in de literatuur gebruikt werden. In dit geval staat het opvoedkundige aspect voorop. De kleine Koenraad sloeg de adviezen van zijn ouders in de wind en vroeg in een brief zijn ouders om vergeving. Uit dankbaarheid stuurde hij zijn ouders een baaltje koffie en later kocht hij zoals gezegd voor hen een buitenhuis. Natuurlijk leren we hier niets over de geschiedenis van Suriname. Dit is een schoolvoorbeeld van een verhaal uit het dominante Europese perspectief. Geen woord over het leven van de slaven die op de plantage het zware werk verrichten, noch over het waarom van het weglopen van slaven.

Maar voor bibliofielen is het natuurlijk een zeldzame parel. Nog steeds vinden verzamelaars oude en onbekende boeken die we aan de Surinaamse bibliotheek kunnen toevoegen. Dit boek verscheen in twee verschillende uitvoeringen: één met gekleurde platen die 18 cent kostte; en een exemplaar met platen in zwart-wit voor de prijs van slechts 15 cent. Er verschenen een tweede en een derde druk (in de jaren ’30 van de 19e eeuw). Toch is het boek vrij onbekend gebleven en is er niet eerder over het Surinaamse avontuur van Koen Edelman geschreven. Het aantal bibliotheken dat over een exemplaar beschikt, is op de vingers van één hand te tellen.

Carl Haarnack

 

Zie ook: Joachim Nettelbeck

 

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

De Manja. C. van Schaick (1866)

18 Saturday Jun 2016

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on De Manja. C. van Schaick (1866)

Tags

fiction, plantages, Slavery

De Manja. Familie-tafereel uit het Surinaamsche volksleven. C. van Schaick. Arnhem: D.A. Thieme, 1866.

Hoewel deze rubriek misschien anders doet vermoeden bestaat er eigenlijk relatief weinig Nederlandse literatuur waarin slavernij het thema is. Een bijzonder klein gedeelte daarvan is geschreven door auteurs die zelf in Suriname hebben geleefd en gewoond. Deze roman van Cornelis van Schaick, De Manja, verscheen precies 150 geleden, in 1866. Van Schaick heeft vanaf 1852 meer dan 10 jaar in Suriname geleefd. Hij werd geboren in 1808 in Amsterdam en werd in 1851 door de koning benoemd tot predikant in Suriname.

plantage commewijne

Plantage in de Commewijne (G. Voorduin ca. 1860)

Dat Van Schaick zich met opgave in het culturele leven van Paramaribo stortte mag blijken uit het feit dat hij voorzitter van de vrijmetselaarsloge Concordia werd, hij schreef gedichten en proza. Ook was hij betrokken bij de oprichting van het tijdschrift West-Indië. Mede vanwege zijn grote gezin had hij het niet breed en moest hij wel wat extra geld verdienen met het schrijven van stukken. In 1864 keerde hij met zijn vrouw en acht kinderen terug naar Nederland.

Gezelschap bij de Manjaboom op plantage Morgenstond, anoniem, ca. 1910  detail  collectie Rijksmuseum

Gezelschap bij de Manjaboom op plantage Morgenstond, Suriname. Anoniem, ca 1910 (collectie: Rijksmuseum)

Het verhaal in De Manja draait om de geschiedenis van de familie van de overste L. De slavin Rosalie speelt een belangrijke rol in deze familie. Zij genoot, als slavin van Missie Mathilda, een bevoorrechtte positie. Zij mocht in de ‘bottelarij’ eten wat van de tafel van de ‘Massera’ kwam. Zij hoefde niet te slapen in de ‘Negerhuizen’ maar sliep op de kamer van haar ‘pikien-Missie’ en ging als een halve dame gekleed. Ook hield Rosalie toezicht op de vrouwelijke bedienden in huis. Dit leidde natuurlijk tot afgunst en jaloezie bij andere slavinnen. De kokkin Maria heeft een plan bedacht om wraak te nemen op Rosalie. Zij heeft een plannetje om op ‘sokorati’ (chocola) die de familie iedere zondag na de kerk drinkt te vergiftigen. Rosalie moet dan, omdat zij als schuldige zal worden aangewezen, in ongenade vallen. Maar de oude slaaf James hoort toevallig van de snode plannen van Maria als zij zegt: “Kraboe-dagoe mi sa kiri joe! Joe Rosalie!” James vertelt van wat hij gehoord heeft aan zijn meester, de overste L. Hierop wordt Maria gestraft en James krijgt zijn vrijheid.

Als er tijdens een feest op de plantage ergens in de Commewijne geen champagne meer is, slaat de overste Rosalie in het gezicht. Ondanks het feit dat zij altijd heeft klaargestaan voor haar missie wordt zij door haar geminacht. Zij besluit om Mathilda uit wraak ziek te maken door haar manja’s voor te schotelen die besmet zijn. Rosalie had ze in doeken en verband van een met lepra besmette patiënt gewikkeld.  Mathilde raakte besmet met de ergste ‘boasie’ (lepra) die er was; de zogenaamde ‘natte melaatsheid’. Zij werd al snel naar de leprozenopvang Batavia gebracht waar zij snel overleed.

Lepra melaatsen kk

Verpleegden in leprozerie (ca. 1900)

De Manja is een zeer zeldzame 19e eeuwse roman. Het verscheen in Arhem bij D.A. Thieme als 64e deel van de Guldens-editie, een volksuitgave die voor 1 gulden werd verkocht. Maar weinig exemplaren hebben de tand des tijds overleefd. Slechts vier Nederlandse universiteitsbibliotheken hebben een exemplaar. In Suriname is er nooit een exemplaar opgedoken ( honderd jaar geleden was er zelfs niet in de Koloniale Bibliotheek een exemplaar te vinden). Het boek is bijzonder interessant omdat we er veel dialogen in tegenkomen die in het Sranan Tongo zijn weergegeven (met een Nederlandse vertaling in de voetnoot). Van Schaick heeft zich goed verdiept hebben in de taal en cultuur van de slavenbevolking. Hij geeft ons een inkijkje in het leven op de plantage, het leven van slaven, de feesten en de begrafenisrituelen. Misschien is deze roman nog wel het meest bijzonder vanwege haar kritische houding ten opzichte van slavernij. In de Nederlandse literatuur zijn dergelijk boeken maar dun gezaaid. Alleen al daarom verdiend het meer aandacht dan het de afgelopen 150 jaar heeft gekregen.

Carl Haarnack

 

de manja

Titelblad De Manja (collectie Buku BS)

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Ma Kankantri. H.F. Rikken (1907)

12 Saturday Mar 2016

Posted by Carl Haarnack in 20th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Ma Kankantri. H.F. Rikken (1907)

Tags

Dutch, EBG, fiction, plantages, religie, Slavery

Ma Kankantri. Een verhaal uit de slaventijd rond 1800. Door François Henri Rikken (1907).

Het is nu meer dan 150 jaar geleden dat de slavernij werd afgeschaft. Dat betekent dat er geen mensen meer in leven zijn die de slavernij als ooggetuige hebben meegemaakt. Om ons een voorstellingen te kunnen maken van deze geschiedenis zijn er wel tal van historische bronnen. Er is opvallend weinig Nederlandstalige literatuur waarin het leven in een slavensamenleving centraal stond. Slechts weinig van deze bronnen werden opgeschreven door Surinamers. Ma Kankantri is een verhaal uit de slaventijd dat geschreven werd door een Surinamer.

Rikken

Pater Henri F. Rikken

Henri François Rikken werd een maand voor de afschaffing van de slavernij (mei 1863) geboren in Paramaribo. Zijn vader was Jacobus Henricus Rikken en zijn moeder was de ‘kleurling’ Elisabeth Maria Jantke die rond 1825 geboren is. In 1877 werd Rikken, toen 15 jaar oud, naar Nederland gestuurd om een priesteropleiding te volgen. Daar schreef hij onder andere voor de Katholieke Illustrator. In 1892 ging hij terug naar Suriname waar hij als redemptorist ging werken in Coronie, Para en Nickerie.

Rikken bestudeerde de geschiedenis en folklore van Suriname en verdiepte zich in het Sranan Tongo. In totaal schreef hij drie historische romans die als feuilleton verschenen in dagbladen en tijdschriften. In 1901 publiceerde hij Tokosì of Het Indiaansch meisje. Codjo, de brandstichter verscheen in 1902 en was het enige verhaal dat in boekvorm verscheen (in 1904, en een herdruk). Ma Kankantrie, een verhaal uit de Slaventijd rond 1800 verscheen in 1907 in de het Katholieke dagblad De Surinamer. Dankzij de onvolprezen Nel Sedoc, oprichter van de Stichting Rust en Troost, die zich ten doel stelt de Surinaamse cultuur te bevorderen, verscheen dit verhaal in 2007 alsnog in boekvorm.

ma kankantrie

Omslag Ma Kankantri

Vaak als we iets lezen over slavernij gaat het over het zware veldwerk op de plantages. De kracht van Ma Kankantri is dat het ook een andere kant van de slavernij laat zien. De nadruk ligt op mensen, die weliswaar in slavernij leefden, maar die ook een rijke cultuur, taal en gewoonten hadden. Zo begint het verhaal met een wedstrijd tussen de verschillende Doe-gezelschappen. De Doe’s van de mensen van de plantages (Pranasi-doe) concurreerden hevig met die Paramaribo (Foto-Doe). Deze laatsten beschikten vaak over meer geld en konden zich mooier kleden dan de slaven die op de plantages werkten. Zij tooiden zich met prachtige namen zoals Boen nem de gi grani (Een goede naam is eervol); Boen nem na wan sanni (Een goede naam is een goede zaak); Misgeene, (Afgunst); Falsi lobi (Valse liefde); Vertrouwminsi –soema no de moro (Vertrouwde mensen bestaan er niet meer). De beschermvrouwen van deze Doe’s, zo schrijft Rikken, waren niet altijd gemanimutteerden (slaven die hun vrijheid kregen) maar soms ook afkomstig uit de vooraanstaanden van de stad.

benoit doe 1858

Doe op een plantage in Suriname (Benoit, Voyage a Surinam, 1839)

Rikken laat in het boek zien dat hij veel weet van het creoolse culturele leven. Ook begrafenis- en rouwrituelen komen uitvoerig aan bod. Bij het overlijden van Caro werd het lijk gereinigd met water waarin oranjebladeren waren gekookt omdat er geen zure oranje voorhanden was. Haar haar werd gewassen en gevlecht. Een oud gebruik schreef voor dat het lijk, in de beste witte kleding werd uitgedost, op een stoel geplaatst. Familieleden en vrienden namen in een kring om het lijk plaats. Papaja werd op de grond gelegd bij het lijk gelegd en er werd een kaars ontstoken die pas op de achtste dag om een uur of tien ’s avonds werd uitgeblazen. De schilderijen en spiegels aan de wanden werden omgedraaid zodat de geest zich daarin niet zou spiegelen. Vervolgens werd het lijk in een eenvoudige witte kist gelegd. Er werd gezongen en in de handen geklapt. Vooral voor de mannen, vooral de dragers van de kist, werd er rijkelijk dram geschonken.

begrafenis

Begrafenisprocessie Paramaribo (ca. 1910)

Vlak voor dat de kist dicht ging werden alle aanwezigen kinderen van het voorhoofd tot aan de punt van de neus met zwart roet bestreken. Eén van de volwassenen nam een kind op en sprak tot het lijk: “Joe sie na pikien? A de pratti nanga joe, jere! Effi wan maka de na hem passi, poeloe hem gi hem, opo passi gi hem” (Zie je het kind? Het neemt afscheid van je, hoor! Als een doorn op zijn weg ligt (als er gevaar dreigt), neem hem weg (wend het af), ga het op zijn wegen vooruit (baan ‘t de weg). Het kind werd drie maal over het lijk heen getild. Dat gebeurde met alle kinderen. Nu werd voor elk één een stuk katoen afgesneden dat net zo lang was als het kind, en in de kist gedaan. Twee slaven spijkerden de kist dicht en de stoet zette zich in beweging onder het zingen van: “Boko dede kom go beri man”. Op de hoek van de Watermolenstraat werd dram op de grond geplengd en werd er uitbundig gezongen en gedanst. De begraafplaats aan de Rust en Vredestraat, ook wel Savanne genoemd, was speciaal bestemd voor slaven. Daar werd de kist onder luid gezang in het graf neergelaten en werd op de weer aangestampte aarde gedanst. De voorman van de dragers riep: “No wan soema moe tjarie krei komopo ini a beripe” (Niemand mag wenend het kerkhof verlaten). In grote stilte ging men heen en iedereen keek strak voor zich uit. Omdat, als men om zou kijken, de jorka (geest) je voor je onbescheidenheid zou straffen.

Begrafenis Joannes Vitus Janssen

Het afgezonderde deel van de begraafplaats aan de Rust en Vredestraat waar slaven werden begraven (detail van schilderij De begrafenis van Joannes Vitus Janssen te Paramaribo in 1843 (collectie: Rijksmuseum)

Natuurlijk was Rikken een vertegenwoordiger van de katholieke kerk en had hij daardoor zo zijn bedenkingen over winti en bijgeloof. Maar hij getuigde van grote kennis van de Surinaamse cultuur van de ‘gewone mensen’ en van de Surinaamse geschiedenis. Hij schreef speciaal voor breed een Surinaams publiek, niet voor de koloniale bovenlaag. Henri François Rikken behoorde tot de kleine groep van Surinamers die de geschiedenis en cultuur vooral vanuit de eigenheid benaderden.

Carl Haarnack

zie ook:

De begrafenis van Joannes Vitus Janssen in Paramaribo (1843)

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

De Denker: de Brief van Kakera Akotie (1774)

23 Saturday May 2015

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Dutch books

≈ Comments Off on De Denker: de Brief van Kakera Akotie (1774)

Tags

Dutch, fiction, Slavery

De laatste jaren verschenen er veel boeken over de Trans-Atlantische slavernij. Ook vorig jaar toen de 150 jarige afschaffing van de slavernij in Nederland herdacht werd was er ruim aandacht voor de Nederlandse betrokkenheid bij dat verleden. De meeste ooggetuigenverslagen van het slavernijverleden geschreven zijn door witte Europeanen. De meeste van hen hadden er belang bij het systeem van slavernij te vergoeilijken omdat ze zelf slaven bezaten of verdienden aan de handel. Om een beter en betrouwbaarder beeld van deze geschiedenis te krijgen is het belangrijk om ook naar bronnen te kijken waarin het ‘zwarte perspectief’ naar voren komt. Zo hebben we dankzij het project Sailing Letters inzicht gekregen in het leven van de voormalige Surinaamse slavin Wilhelmina van Kelderman, die aan het eind van de 18e eeuw een brief aan haar (voormalige) eigenaar schrijft. Maar er  bestaat nog een bijzondere categorie literatuur waarin het perspectief van de slaaf wordt gekozen terwijl de schrijver zelf geen deel uit maakt van de slaven.

Slavenhandel (ca. 1805)

Slavenhandel (ca. 1805)

In het tijdschrift De Denker werd in 1774 een bijzondere brief gepubliceerd. Het was een brief van ene Kakera Akotie die op de kust van Guinee gevangen werd genomen door een Nederlandse slavenhandelaar en als slaaf naar Suriname gebracht. Maar de gevangenneming van deze vrije Kakera Akotie was onrechtmatig en op gezag van de autoriteiten werd hij uit de slavernij bevrijd en naar de Republiek der Nederlanden gestuurd. Vandaar uit mocht hij weer naar zijn geboorteland in Afrika reizen om zich bij zijn familie te voegen. In De Denker wordt melding gemaakt van de vondst van ‘eenige stukken papier met vreemde tekenen beschreeven’. Het blijkt dat het om een brief gaat die in de Fantijnsche taal is geschreven. Na vertaling wordt duidelijk dat Akotie deze brief aan zijn broer Atta in Nederland geschreven heeft die in Afrika was achtergebleven. In de haast is deze brief bij het vertrek naar zijn geboorteland achtergebleven.

Deze brief bevat een felle aanklacht tegen de slavernij. Kakera Akotie schrijft:

“Maar misschien denkt gy Broeder Atta, dat wanneer onze Zwarten de landen der Blanken bouwen, en hun in alles ten dienste staan, dat dezelven daar tegen met genegenheid door hen behandeld, en van al het noodige voorzien worden. Gy bedriegt u. Zagtmoedigheid en Menschlievendheid zyn by hen niet bekend. Wy verrigten het zwaarste werk voor hen van den vroegen ogtend tot den laaten avond, en doen hen dus schatten verkrygen, die zy in overdaad verspillen; en wy worden ondertusschen zeer slegt gevoed. Het minste misdryf of verzuim dat wy begaan, wordt op de allerwreedste wyze gestraft…”

Female slave with a weight chained to her ankle (Stedman 1796)

Female slave with a weight chained to her ankle (Stedman 1796)

Akotie schrijft verder over de verkoop tegen het hoogste bod van de slaven in Suriname waarna zij gebrandmerkt werden. Hij wordt zelf op een suikerplantage te werk gesteld terwijl andere op koffie- of cacaoplantages terecht komen. Soms bevredigen de slavenmeesters hun sexuele driften op een jonge slavin die zonder enig probleem van hun minnaar of echtgenoot worden gescheiden. Maar ook de vrouwen van de planters, zo schrijft Kakera Akotie, vergrijpen zich soms aan de slaven.

Slaven die naar de markt worden vervoerd (Raynal)

Slaven die naar de markt worden vervoerd (Raynal)

De aanklacht van Akotie is geloofwaardig en geeft ons een beeld van de gruwelijkheden waaraan de slaven onderworpen werden. Toch betreft het hier een fictief verhaal[i]. In De Denker wordt de suggestie gewekt dat er een echt bestaand manuscript gevonden is. Deze literaire vorm, ook wel manuscriptfictie of uitgeversfictie genoemd, was een in de 18e eeuw vaak gehanteerde methode om de geloofwaardigheid van een verhaal kracht bij te zetten. De Denker was een tijdschrift dat tot doel had de zeden van de lezers te verbeteren. Bij de redactie betrokken waren verschillende doopsgezinde dominees betrokken. De brief van Akotie was een opmerkelijk vroege Nederlandse kritiek op de slavernij. De abolitionistische beweging in Engeland zou pas rond 1783 van de grond komen.

Carl Haarnack

[i] In de Nederlandse archieven bevind zich een plakkaat gedateerd 6 juni 1749. Plakkaten verordeningen die door de autoriteiten werden uitgevaardigd. In dit plakkaat wordt melding gemaakt van het feit dat de schipper Christian Hagerop onder valse voorwendselen slaven van Guinea naar Suriname heeft meegenomen. Onder hen bevindt zich een slaaf met de naam Kakasa Acostrie. Ook ene Alta wordt genoemd. Waarschijnlijk heeft de schrijver van het stuk in De Denker zich op dit verhaal gebaseerd.

lees ook:

Paula Keijser, Suikerriet, suikerverdriet. Slavernij in enkele 18e-eeuwse teksten. Culemborg: Educaboek, 1985.

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Voltaire, Suriname en Mauricius (1740)

13 Wednesday Aug 2014

Posted by Carl Haarnack in French books, German books

≈ Comments Off on Voltaire, Suriname en Mauricius (1740)

Tags

fiction, French, Slavery

door Pim van der Meiden

Voltaire, pseudoniem van  François-Marie  Arouet, (1694-1778) , is veruit de meest prominente literator in de achttiende eeuw. Met gepaste trots maken  Surinamers en surinamisten op gezette tijden melding van het feit dat in Voltaires beroemdste roman, Candide (1759), de held van het verhaal een bezoek brengt aan Suriname. Veel blijkt de auteur overigens niet van Suriname te weten: hij spreekt van een stad en zijn korte beschrijving in hoofdstuk 19 is allerminst vleiend. De eerste persoon die Candide ontmoet is een door zijn Hollandse meester gruwelijk mishandelde zwarte slaaf. Die meester heeft de naam Vanderdendur. Voltaire  neemt hier de Hollandse boekverkoper Johannes van Duren mee op de korrel, een man met wie hij slechte zakelijke relaties had en het zal vooral zijn rancune jegens deze man geweest zijn die gemaakt heeft dat hij in zijn roman een passage heeft ingelast over Suriname, al heeft zijn afkeer van slavernij ook een rol gespeeld. Hij legt de mishandelde slaaf de woorden in de mond: ‘C’est à ce prix que vous mangez du sucre en Europe.’ (Voltaire 1958: 182. Er zijn uiteraard talloze andere edities en vertalingen.)

Voltaire (François-Marie Arouet, 1694-1778)

Over de relatie van Voltaire met de Republiek valt veel meer te zeggen en dat is ook veelvuldig gedaan (Guwy,Van der Sterre,Van Strien).  Eén van de vele Nederlandse literatoren met wie hij goede contacten heeft onderhouden was Jan Jacob Mauricius (ook wel Joan Jakob gespeld, in de achttiende eeuw was men vaak slordig met het spellen van eigennamen), een naam  die we goed kennen uit de Surinaamse geschiedenis. Mauricius leefde van 1692 tot 1768 en was niet alleen een tijdgenoot, maar in veel opzichten tevens een geestverwant van Voltaire (Van der Meiden 2000). Mauricius was in zijn tijd een zeer beroemd man. De manier waarop hij in 1711 als jonge man in Nijmegen de joden verdedigde  die ervan beschuldigd waren een Christenkind vermoord te hebben om het bloed te  gebruiken bij de besnijdenis van Joodse jongens, toont ons een onafhankelijk denkende geest (Van der Meiden 1980) en roept de vergelijking op met Voltaire in zijn verdediging van Calas. Alleen liep Mauricius in deze bijna een halve eeuw op Voltaire voor. Mauricius verbleef in die jaren in Nijmegen, waar hij een veefokkerij had. Die was niet erg succesvol en hij legde zich vervolgens op de landbouw toe in de Beemster, waar hij  pensionaris werd van de stad Purmerend.  In 1725 werd hij resident  (gezant) van de Republiek in Hamburg.

Jan Jacob Mauricius (1692 – 1768)

Naast deze bezigheden maakte hij naam als dichter. In 1740 maakte hij een reis, onder andere naar de Republiek en het was in dat jaar dat hij samen met Voltaire gedineerd heeft bij de Franse ambassadeur in Den Haag, Gabriel-Jacques de Salignac, marquis de Fénélon. Bij die gelegenheid heeft Fénélon aan zijn beide gasten het manuscript getoond van Télémaque, het meesterwerk van zijn beroemde oom. Over dit bezoek heeft Mauricius bericht in zijn Onledige Ouderdom  (1765-1766)  p.63. In zijn boek over Mauricius heeft C.A. van Sijpesteijn ten onrechte gezegd dat de maaltijd plaatsgevonden had in Parijs, een fout die latere  auteurs, waaronder ikzelf, hebben overgenomen (Van Sijpesteijn p.14). Dat komt omdat Mauricius alleen vermeldde dat het bezoek ‘tijdens een reis’ had plaatsgevonden en Van Sijpesteijn zich niet realiseerde dat Voltaire in 1740 in de Republiek verbleef.

Dichtlievende uitspanningen door J.J. Mauricius (1753)

In 1742 solliciteerde Mauricius naar de vrijgekomen post van gouverneur van Suriname. De motieven van Mauricius om deze post te ambiëren zijn velerlei geweest. Hij heeft zelf hardnekkig ontkend dat financiële motieven een rol hebben gespeeld, maar of hij bij die ontkenning blijk gaf van zelfkennis en oprechtheid is de vraag. Het was namelijk niet alleen de post van gouverneur die hij ambieerde. Hij wilde ook in Suriname een suikerplantage beginnen en daarnaast het bezit  beheren van de afwezige, schatrijke eigenaar S.L. Neale. Ook nam hij zijn hele familie mee en het was duidelijk dat hij van plan was zich blijvend in Suriname  te vestigen. Verder geloofde hij dat het klimaat in Suriname heilzaam zou zijn voor zijn borstkwaal, zijn levenslange onderwerp van veel klaagzangen. Vrienden  die meer inzicht hadden in de situatie in Suriname  en de persoonlijkheid van Mauricius raadden hem af naar Suriname te gaan, maar hun adviezen  sloeg hij in de wind (Van der Meiden 2008: 100-101).

Candide ontmoet een Surinaamse slaaf

In de eerste jaren leek overigens het bestuur van Mauricius succesvol te zijn en bij een uiteindelijk oordeel over zijn bestuur moet in ogenschouw worden genomen dat de positie van een gouverneur in Suriname buitengewoon moeilijk, zo niet onmogelijk was. De hoogst persoonlijke beschouwingen van Mauricius over zijn Surinaamse ervaringen zijn fascinerend, niet alleen om het inzicht dat zij geven in de Surinaamse problematiek, maar ook vanwege het licht dat zij werpen op zijn karakter. Tijdens zijn werk aan een dissertatie over een onderwerp uit de Surinaamse geschiedenis raakte ook Ruud  Beeldsnijder geboeid door de persoonlijkheid van Mauricius en publiceerde over hem in OSO (Beeldsnijder).

Tot een evenwichtiger oordeel over zichzelf hebben de Surinaamse perikelen Mauricius overigens niet gebracht. Nadat hij teruggeroepen was om zich in de Republiek te komen verantwoorden, werd hij in 1753 gerehabiliteerd. Hij deed daarna enige opmerkelijke uitspraken. In 1755 had hij over zichzelf het volgende  gedicht gemaakt, ‘In het stamboek van den heer Gerard Muyser’,  (Mauricius 1762 : 9) :

‘k Heb drie-en-zestig jaar in ‘aards gewoel versleeten
De een pryst my, daar my de ander laakt.
Wie heeft zyn’ fouten niet? Wie is op aard volmaakt?
Toch is myn naam bekend by Staatsliën en Poeëten.
Elk kent Mauricius. Maar ’t geen my het meest verdriet,
Op drie-en-zestig jaar ken ik my zelf nog niet.

Een moderne beschouwer zal dit oordeel van Mauricius  over zichzelf wellicht afdoen als een getuigenis van een overmatige eigendunk. Van meer zelfkennis getuigt zijn opmerking uit 1753 in zijn Voorrede tot zijn Dichtlievende uitspanningen dat hij verwachtte dat zijn berichten uit Suriname zijn naam langer in het geheugen zouden doen houden dan al zijn ander werk.

Het is opmerkelijk dat zijn band met Voltaire zo weinig bijgedragen heeft aan zijn bekendheid bij het nageslacht. Een persoonlijk archief van Mauricius is niet bewaard gebleven. Persoonlijke brieven van hem aan Voltaire zijn niet bekend geworden. We moeten het doen met twee (tot voor kort niet vermelde ) verwijzingen naar hem in brieven van Voltaire uit 1763, waarin deze over Mauricius duidelijk met genegenheid sprak als ‘un vieux fou’ en ‘ce vieux bonhomme’ (Voltaire, 1981 p. 105 en 204, geciteerd bij Van der Meiden 2008: 158. Noot 338). Ook heeft Voltaire in 1762  niet bewaard gebleven brieven van Mauricius  beantwoord (Van Strien: 92 noot 53).

Er is echter een nog spectaculairder gegeven. Enige tijd geleden meende ik in een drang naar perfectie het boek van Voltaire over Lodewijk XIV te moeten lezen: zijn werken over Karel XII en Peter de Grote kende ik al: vooral het boek over Karel XII had ik in jeugdige ontvankelijkheid met genoegen gelezen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de lectuur van het boek over Lodewijk XIV niet meeviel en ik enige keren met moeite de neiging heb weerstaan de lectuur te staken. Gelukkig heb ik dat niet gedaan en zelfs heb ik het in 1753 verschenen Supplément au siècle de Louis XIV doorgeworsteld. Toen ben ik van mijn stoel gevallen. Voltaire beschrijft hier hoe hij in 1741 gedineerd had in Den Haag bij de ambassadeur Fénélon, die hem het manuscript had laten zien van Télémaque , het boek van zijn beroemde oom. Voltaire zegt dat daarbij aanwezig was ‘un homme très connu’, die kon getuigen wat er die avond besproken was. De naam van die ‘zeer bekende man’ noemt hij niet en ook de bezorger van de door mij gelezen uitgave vermeldde die niet (Voltaire 1957: 1273). Andere uitgaven van Voltaires verzamelde werken gaven evenmin informatie wie die ‘zeer bekende man’ was.

Maar er is geen twijfel. Het was Mauricius. Weliswaar vermeldt Voltaire het jaar 1741 en Mauricius noemt 1740, maar beide heren hebben pas vele jaren later melding gemaakt van het gebeuren en in een jaartal vergist iedereen zich wel eens. Volkomen duidelijk is hoezeer Mauricius in later jaren in  de vergetelheid was geraakt. De teksten van Voltaire zijn alle met veel zorg bewerkt en geen van de Franse redacteuren is op de gedachte gekomen dat het hier Mauricius betreft. Maar ook is duidelijk dat de uitspraak van Mauricius ‘Elk kent Mauricius’ geen grootspraak was. Twee jaar eerder had de toen al wereldberoemde Voltaire over hem in soortgelijke bewoordingen gesproken.

Pim van der Meiden

R.Beeldsnijder, 1996- Gouverneur Mauricius in zijn eerste brieven en journalen in: OSO 15 ,1, p. 55-67.
Guwy,France, 1995 – Voltaire, help!, Amsterdam:Balans.
J.J.Mauricius , 1753-1754 – Dichtlievende Uitspanningen, Amsterdam : De Groot en Schouten.
J.J.Mauricius , 1762 – Besluit der dichtlievende uitspanningen, Amsterdam: De Groot en Schouten.
Meiden,G.W. van der, 2000 – Een lofdicht op Peter de Grote in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman, 23, nr.1, p. 30-35.
Meiden, G.W.van der, 1980 – Bloedbeschuldiging te Nijmegen in: Maatstaf 28, nr. 10, p. 86-92.
Meiden, G.W. van der, 2008 – Betwist Bestuur. De eerste eeuw bestuurlijke ruzies in Suriname 1651-1753, Amsterdam: De Bataafsche Leeuw.
Van der Sterre,J.P. ,2006 – Voltaire en de Republiek , Amsterdam/Antwerpen: Atlas.
Van Strien, Kees 2011 – Voltaire in Holland, 1736-1745, Leuven:Peeters.
Van Sijpesteijn, C.A. 1858 – Mr.Jan Jacob Mauricius,’s Gravenhage: Van Cleef.
Voltaire, 1958 – Romans et Contes. Paris:Garnier.
Voltaire, 1957 – Oeuvres historiques, Paris: Gallimard.
Voltaire,1981 – Correspondance VII, ed. Th.Besterman. Paris:Gallimard.

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Outalissi, a Tale of Dutch Guiana. Christopher Lefroy (1826)

07 Thursday Nov 2013

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, English books

≈ Comments Off on Outalissi, a Tale of Dutch Guiana. Christopher Lefroy (1826)

Tags

British Guiana, fiction, plantages, Slavery, West-Indies

Outalissi, a Tale of Dutch Guiana. Christopher Edward Lefroy. Hatchard & Son. Londen, 1826 .

Hoe zou het toch komen dat boeken die een kritisch geluid laten horen over de rol van de overheid in de koloniale tijd vaak zo zeldzaam en moeilijk vindbaar zijn? Het dominante geluid in de geschiedschrijving is doorgaans dat van de bovenliggende partij. Dit is een bijzonder zeldzaam boekje dat ik in de afgelopen dertig jaar niet één keer voorbij heb zien komen op een veiling of bij een antiquariaat. Het boek Outalissi kan zonder enige twijfel een abolitionistische roman genoemd worden. Het verhaal is weliswaar in een literair jasje gegoten maar alles, inclusief de voetnoten en de epiloog, zijn er op gericht de lezer er van te overtuigen dat de slavernij een verwerpelijk instituut is en dat het in strijd is met het ware Christendom. Een dergelijk kritisch geluid was anno 1826 in Suriname ongehoord. Het boek verscheen dan ook zonder vermelding van de auteursnaam.

Paramaribo postkantoor

De auteur schrijft in het voorwoord dat hij een manuscript in handen heeft gekregen na de dood van één van zijn kameraden. Deze veel gebruikte 18e en 19e eeuwse truc was er natuurlijk vooral op gericht om iedere verantwoordelijkheid voor de tekst direct af te wijzen. Maar al snel werd duidelijk dat het geschreven was door een rechter van het Gemengd Gerechtshof, Christopher Edward Lefroy (1785-1856)‎. Lefroy werd in 1819 benoemd bij aan dit hof dat erop moest toezien dat de slavenhandel werd bestreden. In 1808 hadden de Engelsen een verbod op de slavenhandel uitgevaardigd. Toen Suriname na het Engelse Tussenbestuur (1804-1816) weer in Nederlandse handen overging werd het verbod op slavenhandel gehandhaafd. Maar tientallen jaren na de invoering van het verbod vond nog steeds op grote schaal smokkel van slaven plaats.

justitia pietas fides

In het boek wordt het verhaald verteld van Outalissi, van koninklijke bloede. Outalissi heeft in zijn geboorteland in Afrika het leven van een Europese schipbreukeling gered. Maar deze zelfde man (volgens Outalissi een ‘Christian traitor’ en ‘ungrateful monster’) keert na enige tijd terug en neemt Outalissi en zijn hele dorp gevangen en voert hen mee in een smokkel-slavenschip naar Suriname. Edward Bentinck, een jonge officier in Nederlandse dienst, speelt in het verhaal een centrale rol. Edward is met zijn detachement gestationeerd in het verafgelegen oostelijke deel van de kolonie Suriname, niet ver van de monding van de Marowijne.  Regelmatig bezoekt hij de plantage Anna’s Grove van ene heer Cotton. Deze plantagehouder heeft een dochter Matilda op wie Edward erg gesteld is. Matilda denk anders over de slavernij dan haar vader. Zij laat de Herrnhutter missionaris Schwartz haar slaven onderrichten over het christendom. Deze quasi verlichte denkbeelden hielden overigens slechts in dat de slaven in een volgende wereld als gelijke van de Europeanen zouden worden beschouwd. Natuurlijk moesten zij dan wel in dit leven goed en eerlijk gedragen. Maar haar vader blijkt illegaal gesmokkelde slaven te kopen van een Franse kapitein genaamd Légere.

slavenmarkt

Bentinck neemt, ondanks zijn vriendschapsband met Matilda en haar vader, zijn verantwoordelijkheid en schrijft aan het gezag in Paramaribo over de praktijken van de Franse slavensmokkelaar. Dit heeft tot gevolg dat de vader van Matilda door de autoriteiten gevangen wordt genomen. Door toedoen van de wrede plantage-directeur van Anna’s Grove, genaamd Hogshead, worden Outalissi (die daar als slaaf te werk is gesteld) en de Herrnhutter missionaris Schwartz gevangen genomen. Outalissi heeft voorkomen dat Hogshead zich vergrijpt aan de jonge slavin Charlotte van Anna’s Grove. Daarom wordt hij nu valselijk beschuldigd door Hogshead en naar Paramaribo afgevoerd. Schwartz wordt ervan beschuldigd de opstandigheid onder de slaven aan te wakkeren. Schwartz wordt gemarteld en ter dood gebracht. Outalissi wordt veroordeeld tot de Spaanse bok. Bij deze zeer wrede straf werd een slaaf vastgebonden aan de polsen. Door een stok te steken achter de boven de armen opgetrokken knieën kon de veroordeelde geen kant meer uit. Vervolgens werd de gestrafte met een bos tamarinde taken zodanig afgeranseld dat er geen vel meer op zijn rug zat.  De wonden werden dan ook nog ingewreven met het bijtende sap van citroenen en kruit (wat tot ondraagbare pijnen moet leiden). Maar Outalissi wacht deze straf niet af maar ontsnapt uit Fort Zeelandia. Uiteindelijk zal hij uit wraak, voor alles wat de ‘christenen’ de slaven aan doen, brand stichten in Paramaribo. In feite werd Outalissi hier als stichter van de grote brand van 1821, waarbij meer dan 400 huizen in de as gelegd werden,  geportretteerd.  Wel redt hij en passant het leven van Matilda. Als dank voor zijn heldendaad wordt hij niet zoals Schwartz gemarteld maar krijgt hij een genadeschot van het vuurpeloton.

Brand 1821 RijksmuseumBrand van 1821 (collectie Rijksmuseum)

Hoewel de auteur in het voorwoord aangeeft dat hij niet één naam in het manuscript heeft gevonden die correspondeert met een in de kolonie levende figuur lijkt de auteur toch zijn best te hebben gedaan om dichtbij de werkelijkheid te blijven. Met een beetje fantasie zou de plantage Anna’s Zorg, gelegen aan de Warrappakreek, model hebben kunnen staan voor Anna’s Grove. Zo maken Edward en Mathilda een wandeling van de plantage naar het nabijgelegen strand. Ook de naam Bentinck lijkt ontleend te zijn aan graaf Charles Bentinck die in 1809 door de Engelsen tot gouverneur van Suriname werd benoemd. De romanfiguur Edward heeft een verleden dat overeenkomsten vertoond met de gouverneur Bentinck. De kapitein van het schip dat in de roman Afrikanen naar Suriname smokkelde heet Légere. Zijn naam werd ontleend aan het schip La Légère, dat in werkelijkheid in 1823 voor de kust van Suriname werd onderschept met aan boord gevangen genomen Afrikanen die als smokkelwaar voor Suriname bestemd waren.

De koloniale autoriteiten waren uiteraard ‘not amused’ na het verschijnen van Outalissi. Tenslotte gaf Lefroy onomwonden blijk van zijn sympathie met de slaven en de strijd van de abolitionisten. In 1829 wordt rechter Lefroy van zijn functie ontheven en teruggeroepen naar Engeland. Het koloniale gezag in Suriname deed verder weinig tegen de smokkel van slaven en werkte hier soms zelfs aan mee. In beslag genomen ‘slaven’ werden soms vrij verklaard en direct te werk gesteld in gouvernementsinrichtingen zoals de houtgronden aan de Coppenamerivier. Geschat wordt dat er rond 1830 zo’n 700 à 800 Afrikanen door het gouvernement in slavernij gehouden werden.

Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Histoire d’une franco-indienne (1787)

07 Saturday Sep 2013

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, French books

≈ Comments Off on Histoire d’une franco-indienne (1787)

Tags

fiction, Frans Guyana, Indianen, West-Indies

Histoire d’une franco-indienne, écrite par elle-même.  Anoniem. Paris:  Buisson, 1787.

De Surinaamse Bibliotheek groeit nog steeds. Niet alleen vanwege nieuw uitgegeven werk. Regelmatig duiken er ook oude boeken op die tot nu toe volledig onbekend waren. Een aantal jaar geleden verwierf Buku Bibliotheca Surinamica: 

“Histoire d’une franco-indienne , écrite par elle-même.  Paris:  Buisson, 1787”.

In Nederlandse bibliotheken zult u tevergeefs naar dit boek zoeken. Alleen de Bibliothèque National in Parijs en een drietal Duitse universiteitsbibliotheken beschikken over een exemplaar. Behalve haar zeldzaamheid is het boek om een aantal redenen bijzonder. Allereerst is de vertelster, Cécile, een vrouw die haar licht laat schijnen over een interraciale liefdesrelatie.

Caraiben_meisje Mia

De vertelster noemt zichzelf een ‘franco-indienne’. De vraag is natuurlijk of het hier werkelijk om een ‘indiaanse’ handelt. In elk geval kiest zij ervoor zich vanuit een autochtone blik de wereld om haar heen te beschrijven. Het merendeel van de 18e eeuwse boeken waarin Surinaamse marrons of inheemsen worden beschreven staan bol van exotiserende retoriek. Dit boek vormt een verademende uitzondering op die regel.

Het verhaal begint met de vraag; “Is het een geluk om mooi te zijn?” Cécile vertelt over haar leven en de gevaren die uiterlijke schoonheid met zich meebrengen. Zo komt zij in aanraking met boeven en de zwarte kanten van het nachtleven in Amsterdam. Maar samen met haar geliefde vluchten zij op een schip naar de kolonie Suriname. Cécile komt op de plantage Alkmaar aan de Commewijne terecht. Daar wordt zij ontvoerd door twee gevluchte slaven. Eén van hen, Sipparipabo,  neemt haar tot zijn vrouw. Hij is de zoon van een Senegalese landheer die zelf in slaven handelde. Toen hij hoorde dat zijn geliefde als slavin naar Amerika getransporteerd te worden gaat hij vrijwillig mee. Maar zij moet achterblijven op St. Eustatius en hij wordt naar Suriname gebracht.

indianenmoeder met kinderen 1905

Cécile en Sipparipabo krijgen samen een zoon die ze Alexis noemen. Maar dan wordt Sipparipabo gevangen genomen door een Europeaan die aan het hoofd van een patrouille staat. Cécile wordt door hem het hof gemaakt. Maar zij weet met man en kind over de Commewijne te vluchten. Zij komen terecht bij een inheemse stam die onder leiding staat van Cacique. Deze wil dat zij zijn opvolgster wordt omdat hij van mening is dat Cécile zijn verloren dochter is. Daarvoor moet zij echter afstand doen van haar kinderen en haar man en krijgt zij de ‘indiaan’ Imolaka als haar man toegewezen. Zij beleeft de meest verschrikkelijke avonturen die eindigen met de opofferingen van haar dochter (die niet van Sipparipabo blijkt te zijn maar van de patrouilleleider). Later doodt Sipparipabo hun zoon Alexis en berooft hij ook zichzelf van het leven.

Stedman_arowak

Nergens is het verhaal saai of ongeloofwaardig. Deze roman is zeer realistisch geschreven en de auteur heeft zich zeer goed verdiept in de 18e eeuwse situatie in Suriname. De complexiteit van de 18e eeuwse slavenmaatschappij komt hier goed naar voren.

Carl Haarnack

Lees verder:

Oratie van prof. Michiel van Kempen gehouden op 8 juni  2007 aan de Universiteit van Amsterdam:  http://dare.uva.nl/document/362264

https://bukubooks.wordpress.com/2009/11/16/franco-indienne/

 

franco_indienne

franco_indienne2

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

De jonge boschneger door Elise van Calcar (1850)

15 Sunday Jul 2012

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Children's Books, Dutch books

≈ Comments Off on De jonge boschneger door Elise van Calcar (1850)

Tags

EBG, fiction, Illustrated Books, kinderboek, plantages

De jonge boschneger. In: Uit verre landen en van nabij. Verhalen voor de jeugd. door Elise. Amsterdam: G.W. Tielkemeijer, 1850.

Elise is het pseudoniem van Elise van Calcar-Schiotling (1822-1904), geboren als Eliza Carolina Ferdinanda Fleischacker. Niet alleen was zij schrijfster en pedagoge maar ook een voorvechtster van vrouwenrechten.  Later zou zij na een ontmoeting met gravin Bertha von Marenholtz een propagandist worden van de ideeën van Friedrich Fröbel over opvoeding van jonge kinderen. In 1841 gaf ze haar baan in het onderwijs op om gouvernante te worden. In deze periode sloot zij zich aan bij dichter Isaac da Costa en het Réveil die pleitten voor het terugbrengen van de christelijk waarden in de maatschappij.

Elise van Calcar, door A.J. Ehnle/P. Blommers (www.dbnl.nl)

De verhalenbundel Uit verre landen en van nabij (1850) is dan ook doordrenkt van een christelijke geloofsovertuiging. Maar behalve het uitdragen van een religieuze boodschap schept Elise ook voor de Nederlandse jeugd een onbekende en veraf gelegen wereld. Het  verhaal De jonge boschneger past perfect in de traditie van ‘imaginary travel’ die in de 19e eeuw een hoge vlucht nam. Elise begint het verhaal dan ook letterlijk als een denkbeeldige reis:  “Zonder schepen steken wij thans den grooten Atlantischen Oceaan over, en verplaatsen ons in gedachten in de onmetelijke wouden van Zuid-Amerika;  daar, waar aan het bovenste gedeelte van de Suriname-Rivier de stam der Auka-Negers woont.”

In de binnenlanden van Suriname leven de vrije negers in vrede, zo schrijft van Calcar, maar zij doen nog steeds aan afgoderij en bijgeloof. Als in 1837 een zendeling van de Herrnhutters na lange tijd weer op bezoek komt ‘vond hij bij vele negers een hartelijk verlangen naar Christelijk onderrigt.’ Een oude dorpsbewoner genaamd Joannes had al die jaren een paar dorpelingen voorgelezen uit het Oude Testament terwijl vele anderen ‘tot de onzinnigste afgodsdienst terug zonken.’ Joannes vraagt de zendeling hem te helpen de jonge Maziza te beschermen. Maziza’s vader is van plan om, opgehitst door zijn broer Simba de ‘piajoman’, zijn zoon te vermoorden. Want Maziza, een trouwe bezoeker van de godsdienst bijeenkomsten geleid door Joannes, verzet zich tegen de afgoderij. Lange tijd heeft Joannes Maziza kunnen verbergen en beschermen maar nu hij oud wordt voelt hij zijn krachten afnemen.

Besloten wordt Maziza naar de zendelingen in Paramaribo te sturen. Door een hevige storm wordt de korjaal de stroom opgedreven en Maziza zwemt naar de oever om hulp te halen. Daar komt hij afgemat en moe in de bossen Charlotte tegen, de dochter van een plantagedirecteur. Op de plantage krijgt hij een baantje als bediende. Daar komt hij weer de zendeling tegen die hij eerder bij Joannes ontmoet had. Deze had ondertussen het dorp van de familie van Maziza bezocht. Daar beloofden Maziza’s moeder en zusters de ‘Obias’ te laten varen. De vader van Maziza belooft zijn zoon geen kwaad te doen (hij beklaagde zich over het feit dat hij nu in zijn eentje het hout moest hakken!). Maziza wordt  weer verenigd met zijn familie. Na enige tijd in zijn dorp te hebben doorgebracht keert hij weer terug naar de plantage van Charlotte. Zijn jongste zus Minka nam hij mee om als bediende van Charlotte te werken. Uiteindelijk werd door de zendelingen de nederzetting Nieuw-Bambey nieuw leven ingeblazen. De vader van Maziza liet zich bekeren tot het Christelijk geloof.

Maziza en Charlotte (Steendruk door P.W.M. Trap)

Van Calcar schreef weliswaar een fictief verhaal maar ze moet goed op de hoogte zijn geweest van de berichten van de Herrnhutter zendelingen. Zo noemt zij het geboortedorp van Maziza Rodidatti waarin gemakkelijk Redidotti wordt herkend. In Gingeh, zo schrijft Van Calcar, heeft hij voor het eerst kennisgemaakt met het Christendom. Gingee was een missiepost van de Evangelische Broedergemeente (EBG). In 1845 bezocht de Noorse Herrnhutter Otto Tank (1800-1864) de post Gingee Bambey.

Het is op zijn zachtst gezegd wonderlijk te noemen dat de vrije Maziza en Minka vrijwillig als bedienden op de plantage van Charlotte’s vader gaan werken. Alsof zij daarmee de slavernij aanvaarden. Ver op de achtergrond, klinkt de gedachte door dat bekering tot het Christendom een voorwaarde is voor de emancipatie van slaven. De slavernij zelf en de mensonterende omstandigheden waarmee deze gepaard gaat komen in het verhaal volstrekt niet aan de orde. Laat staan dat er een pleidooi wordt gehouden voor de afschaffing van de slavernij.

Carl Haarnack

Cover Uit verre landen en van nabij. Verhalen voor de jeugd

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...
← Older posts
logo

Enter your email address to subscribe to this blog and receive notifications of new posts by email.

Join 883 other followers

Recent

  • Niederländisch- Ost- Und Westindien. S. Friedman (1860)
  • De ronselaar, of De gestoorde reis naar Surinamen. G. Behacker (1818)
  • Europeesche Kolonisatie in Suriname. Pyttersen (1896)
  • De Slavernij in Suriname. J. Wolbers (1853)
  • Njoe-Jaari-Singi voe Cesaari. Utrecht: Braga (1843)
  • Het papieren erfgoed van Carl Haarnack
  • Emma Lashley, apotheker te Paramaribo (1909-1993).
  • Julius Hille, arts op Fort Nieuw Amsterdam (1831-1839)
  • Friedrich Voltz (1828-1855) in Suriname
  • Charles Douglas (1853-1943)
  • Frederik Andreas Kühn (1782-1828), chef van het Militair Hospitaal Suriname.
  • Consideratien der WIC over Suriname (1687)

Koloniale Wereld Tentoonstelling Amsterdam (1883)

Wilhelmina van Eede

Categories

  • 17th century books
  • 18th century books
  • 19th century books
  • 20th century books
  • Bibliotheca Surinamica
  • Children's Books
  • Dutch books
  • English books
  • French books
  • Genealogie
  • German books
  • Indian diaspora
  • Italian books
  • Latin books
  • Law
  • medical
  • Parbode
  • Sranan Tongo Books

Paginas

  • Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti

buku

abolitionism Add new tag artsenij binnenland boeroes British Guiana Duits Dutch EBG English expedities fiction flora & fauna Frans Guyana French genealogie German geschiedenis handel hindu hugenoten Illustrated Books india Indianen Judaica jurisdiction katholieken kinderboek koloniale tentoonstelling kolonisatie kunst Language manumissie marrons medical muziek Onderwijs photos plantages reizen religie religion Slavery Stedman theater tijdschriften travel West-Indies
  • German books

Blog at WordPress.com.

Cancel

 
Loading Comments...
Comment
    ×
    loading Cancel
    Post was not sent - check your email addresses!
    Email check failed, please try again
    Sorry, your blog cannot share posts by email.
    %d bloggers like this: