• Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger

Buku – Bibliotheca Surinamica

~ Library, archives & wunderkammer

Buku – Bibliotheca Surinamica

Tag Archives: geschiedenis

Slaven en ex-slaven aan het woord

09 Saturday Jun 2018

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, English books

≈ Comments Off on Slaven en ex-slaven aan het woord

Tags

geschiedenis, Slavery, travel, West-Indies

Slaven en ex-slaven aan het woord; een ander geluid

Teksten uit de zeventiende en achttiende eeuw over slavernij en het leven in de koloniën zijn over het algemeen geschreven door blanke Europeanen. Het merendeel van deze ‘koloniale literatuur’ volstaat ermee ‘de Ander’ of de slaaf weer te geven in racistische stereotypen. Ondanks deze blanke overheersing in de letteren zijn er wel degelijk voorbeelden van geschriften waarin slaven of ex-slaven aan het woord komen. Enkele voormalige slaven uit de Engelse koloniën die de pen ter hand hebben genomen zijn zelfs beroemd geworden, zoals Olaudah Equiano, Phillis Wheatley en Frederick Douglass.

Phyllis Wheatley

Phillis Wheatley (1753 – 1784) dichteres. Titelgravure in Poems on Various Subjects, Religious and Moral (London, 1773)

Recentelijk is in het slavernij-onderzoek meer belangstelling ontstaan voor het perspectief van de ‘ander’, mensen die slavernij aan den lijve ondervonden hebben. Want, zoals de naar Canada gevluchte Amerikaanse slaaf John Little zei:

‘Tisn’t he who has stood and looked on, that can tell you what slavery is – ’tis he who has endured.’[1]

De dagelijkse praktijk van de slavernij kan het beste worden beschreven door degene die haar aan den lijve heeft ervaren. In de Verenigde Staten zijn de afgelopen decennia honderden ‘slave narratives’ gepubliceerd. The Library of Congress is in 1936 begonnen met het vastleggen van interviews met voormalige slaven. In dit ‘Federal Writers’ Project’ werden binnen twee jaar meer dan 2300 verslagen vastgelegd van mensen die de slavernij in de Verenigde Staten nog hadden meegemaakt. De ‘oral history’ van een verdwijnende generatie werd op de valreep geregistreerd.

Equiano (2)

Olaudah Equaino (1745-1797). Titelprent in The Interesting Narrative of the life of Olaudah Equiano, or Gustavas Vassa, the African (London, 1789)

 

Noord-Amerika: de eerste zwarte stemmen

Het oudst bekende gedicht van Afro-Amerikaanse origine is van Lucy Terry Prince (ca. 1730-1821) en dateert van 1746. Lucy Terry werd als kind gestolen in Afrika en verkocht aan een plantagehouder in Massachusetts. Later werd ze vrijgekocht door een vrije zwarte man die met haar trouwde. In haar jeugd werd het dorp in Massachusets waar ze woonde overvallen door Indianen, wat aan verscheidene inwoners het leven kostte. Ze schreef over die gebeurtenis het gedicht ‘Bars Fight’, dat mondeling werd overgeleverd en pas in 1855 in druk zou verschijnen.

Jupiter Hammon (1711-1806) wordt beschouwd als de eerste zwarte schrijver in de Verenigde Staten. In 1761 werd zijn gedicht ‘An Evening Thought: Salvation by Christ with Penitential Cries’ gepubliceerd – het eerste werk van een zwarte auteur dat in Noord-Amerika werd gedrukt. Naderhand verschenen van zijn hand meer christelijke gedichten en preken. Hammon was voorstander van een geleidelijke afschaffing van de slavernij. Hij was de overtuiging toegedaan dat zwarte slaven aanspraak konden maken op een plaats in de hemel, omdat ze op aarde al zo veel hadden geleden.

Bekender dan Terry en Hammon is de dichteres Phillis Wheatley (1753-1784), die in 1773 de bundel Poems on Various Subjects publiceerde. Wheatley was geboren in Senegal, gevangen genomen en op zevenjarige leeftijd als slavin verkocht aan een rijke koopman in Boston. Zij was de eerste Afro-Amerikaanse vrouw die een boek publiceerde en daarmee bekendheid verwierf in binnen- en buitenland. In 1775 schreef ze het gedicht ‘To His Excellency, George Washington’, opgedragen aan de zojuist benoemde bevelhebber van de Amerikaanse opstandelingen, die in 1789 de eerste president van de Verenigde Staten zou worden. Phillis Wheatley werd in 1776 door Washington bij hem thuis uitgenodigd als dank voor het gedicht.

Omdat blanke kolonisten betwijfelden of een Afrikaanse slavin zulke goede poëzie kon schrijven, moest ze zich in 1772 voor een rechtbank verdedigen. Het literaire tribunaal achtte bewezen dat zij inderdaad de auteur was van de gedichten die op haar naam stonden. In 1773 vergezelde zij de zoon van haar meester John Wheatley naar Londen, waar ze werd gefêteerd in het gezelschapsleven en waar haar dichtbundel werd gepubliceerd. In 1778, na de dood van haar meester, verkreeg Phillis Wheatley haar manumissie en was voortaan een vrije vrouw. Drie maanden later trouwde ze met een eveneens vrije zwarte man, die een winkel dreef. Het echtpaar verloor twee kinderen en raakte tot overmaat van ramp in financiële moeilijkheden. Phillis Wheatley overleed in 1784 op 31-jarige leeftijd in armoedige omstandigheden.

Engeland: ‘Black Britons’

De meest fameuze schrijvende (ex-)slaaf is Olaudah Equiano, die rond 1745 werd geboren in het huidige Nigeria.[2] Op elfjarige leeftijd werd hij gevangen genomen en aan Europese slavenhandelaren verkocht. Via Barbados kwam hij terecht in de toenmalige Britse kolonie Virginia in Noord-Amerika. In 1754 werd hij verkocht aan een kapitein bij de Britse marine, die hem voorzag van de fantasienaam ‘Gustavus Vassa’, naar de gelijknamige Zweedse koning uit de zestiende eeuw. Equiano bekeerde zich op aandringen van zijn meester tot het christendom en leerde lezen en schrijven. Uiteindelijk werd hij verkocht aan Robert King, een koopman uit Philadelphia die tot de Quakers behoorde. King bood Equiano in 1765 de mogelijkheid om voor £ 40 zijn vrijheid te kopen. Equiano vertrok rond 1770 als vrij man naar Londen en raakte daar bevriend met leden van de beginnende abolitionistische beweging.

Equiano (2)

Olaudah Equaino (1745-1797). Titelprent in The Interesting Narrative of the life of Olaudah Equiano, or Gustavas Vassa, the African (London, 1789).

In het begin van de jaren tachtig voorzag hij abolitionisten zoals Granville Sharp van informatie over de slavenhandel. De drijvende krachten van de beweging tegen slavernij en slavenhandel moedigden hem aan zijn levensverhaal op papier te zetten. Met financiële steun van rijke abolitionisten verscheen in 1789 The Interesting Narrative of the Life of Olaudah Equiano, or Gustavus Vassa, the African. Er volgde verschillende drukken en vertalingen. Reeds in 1790 verscheen een Nederlandse editie bij uitgever P. Holsteyn in Amsterdam: Merkwaardige levensgevallen van Olaudah Equiano of Gustavus Vassa, den Afrikaan. Door hem zelven beschreeven.

Equiano’s levensverhaal is één van de invloedrijkste ‘slave narratives’. Zijn levendige beschrijvingen van de wreedheid jegens slaven in het Caribisch gebied en Virginia leidden tot verontwaardiging en protesten tegen de slavernij. Hij gaf lezingen in Engeland, Schotland en Ierland. Naar verluidt was Equiano’s relaas ook van invloed op de totstandkoming van de ‘Act for the Abolition of the Slave Trade’ (1807), die de slavenhandel verbood.

sancho

Ignatius Sanco (1729-1780). Titelprent in The Letters of the late Ignatius Sancho, an African (London, 1784)

Ignatius Sancho (± 1729-1780) maakte in Engeland deel uit van de culturele elite van zijn tijd. Hij was niet alleen schrijver, maar ook componist en acteur. Hij was onder meer bevriend met Laurence Sterne, die in een ander artikel in deze Boekenwereld aan de orde komt. Mede dankzij zijn briefwisseling met de beroemde auteur van Tristram Shandy stond Sancho in literaire kringen te boek als de ‘African man of Letters’. Evenals Equiano was hij betrokken bij de abolitionistische beweging in Engeland.

Sancho was geboren aan boord van een slavenschip. Na de dood van zijn moeder en de zelfmoord van zijn vader werd hij op tweejarige leeftijd naar Engeland gebracht. Hij kwam later als bediende terecht in de huishouding van de hertog van Montagu en deze bevoorrechte omgeving stelde hem in staat onderwijs te volgen. Toen de hertogin in 1751 overleed, ontving Sancho een erfenis van £ 70 en een jaarlijkse toelage van £ 30. In 1774 begon hij een kruidenierswinkel in Mayfair in Londen, die een trefpunt werd voor zijn literaire, kunstzinnige en abolitionistische vrienden.

Hij publiceerde een Theory of Music en twee toneelstukken, correspondeerde met de kopstukken van zijn tijd en schreef ingezonden stukken in de kranten. Voor zover bekend is hij de eerste zwarte Engelsman die in parlementsverkiezingen zijn stem uitbracht. In 1782, twee jaar na zijn dood, verscheen een bundeling van 160 van zijn brieven onder de titel The Letters of the Late Ignatius Sancho, an African.

Life-of-James-Albert-Ukawsaw-Gronniosaw

A Narrative of the Most remarkable Particulars in the Life of James Albert Ukawsaw Gronniosaw, an African Prince, As related by himself  (Bath, 1772)

Een andere schrijvende zwarte Engelsman bezocht Nederland halverwege de achttiende eeuw. Ukawsaw Gronniosaw, ook bekend als James Albert, was rond 1705 geboren in het noordoosten van het huidige Nigeria. Naar eigen zeggen was hij de kleinzoon van de koning van Zaara. Op vijftienjarige leeftijd werd hij verkocht aan een Nederlandse scheepskapitein, die hem doorverkocht aan een Amerikaan in Barbados. Deze verkocht hem op zijn beurt aan een dominee in New York. Na diens overlijden raakte Gronniosaw op drift als kok op een kaperschip en soldaat in het Engelse leger. Hij diende op verschillende plaatsen in het Caribisch gebied, maar kreeg genoeg van het soldatenleven en besloot naar Engeland te vertrekken.

Daar publiceerde hij in 1772 zijn Narrative of the Most remarkable Particulars in the Life of James Albert Ukawsaw Gronniosaw, an African Prince. Uit de avontuurlijke autobiografie blijkt dat Gronniosaw rond 1750 enige tijd in Amsterdam heeft gewoond. Hij werkte daar als butler bij een rijke koopman, die hem meer als een vriend dan als een bediende behandelde. De familie probeerde Gronniosaw over te halen langer in Amsterdam te blijven, maar het verlangen naar zijn geliefde in Londen was te sterk.

Suriname: brieven van (ex-)slaven

Ook voor de Nederlandse slavernijgeschiedenis geldt dat de meeste schriftelijke bronnen afkomstig zijn van de blanke koloniale elite. Wel vinden we in verslagen van de Evangelische Broedergemeente regelmatig beschrijvingen van individuele slaven of bosnegers.[3] Er zijn echter weinig verhalen bekend van slaven of voormalige slaven die zelf de pen ter hand hebben genomen. De eerste echte aanklacht tegen slavernij door een Afro-Surinamer is Wij Slaven van Suriname van Anton de Kom (1898-1945). Dit boek werd in 1934 in Nederland uitgegeven, meer dan zeventig jaar na de afschaffing van de slavernij. De Kom was weliswaar een nazaat van slaven, maar had de slavernij niet meer aan den lijve ervaren.

cover_wij_slaven_van_suriname_1edruk

Anton de Kom, Wij slaven van Suriname. Eerste druk (Amsterdam, 1934)

Pas de afgelopen jaren komen dankzij wetenschappelijk onderzoek bronnen aan het licht die zijn geschreven door (ex-)slaven. Een van hen is Boston Band, die rond 1750 vanuit Jamaica naar Suriname kwam en daar in 1766 overleed.[4] Waarschijnlijk kwam hij mee met David Dandiran, die directeur werd van de houtplantage Beerenburg. De slaaf Boston Band moet een geprivilegieerde positie hebben ingenomen in het bedrijf van Dandiran, want hij kon lezen en schrijven. Toch ontvluchte hij in 1757 de plantage en ontwikkelde zich tot een van de aanvoerders van de rebellerende slaven in de grote Tempati-opstand in Oost-Suriname.

Direct na zijn vlucht schreef Boston Band verscheidene Engelstalige brieven aan het gouvernement in Paramaribo. Helaas zijn de originele brieven – minstens achttien stuks – niet bewaard gebleven, maar van elf zijn Nederlandse vertalingen teruggevonden. Bands brieven waren erop gericht om vrede te bewerkstelligen tussen de Marrons en de troepen van het koloniale gezag die jacht op hen maakten.

Hij was niet de enige Marron die via brieven van zich deed horen. Een andere Marronleider die zijn visie op de slavernij aan het papier toevertrouwde was Quakoe van Sara de la Para (zijn achternaam geeft aan dat hij een slaaf was van de joodse Sara de la Para). Quakoe had een goede reden om naar de ‘Boschnegers’ te vluchten – zijn meesteres Sara was van plan hem de neus en oren af te snijden.[5]

Quassie in Eugene Sue

Granman Quassie. Handgekleurde gravure uit J.G. Stedman, Narrative of a Five Years’ Expedition against the Revolted Negroes of Surinam (London, 1796)

Niet alle schrijvende (ex-)slaven in Suriname streefden naar afschaffing van de slavernij of een betere behandeling van slaven. Sommige briefschrijvers kozen (ook) de kant van het koloniale gezag, zoals Quassie van Nieuw Timotibo (met het voorbehoud dat hij wellicht zijn brieven dicteerde omdat hijzelf niet kon schrijven). Quassie werd geboren rond 1692 in West-Afrika,  en als slaaf naar Suriname gebracht. Hij nam deel aan de strijd tegen de weggevluchte slaven en werd als beloning daarvoor in 1755 vrijgemaakt. In 1776 ging hij op audiëntie bij stadhouder Willem V. Het bezoek aan de Republiek leverde de gezagsgetrouwe ex-slaaf vele eerbewijzen op: een rotting met zilveren knop, een ringkraag met het wapen van de Sociëteit, een gepluimde hoed, een degen en een zware vergulde plaat met de toepasselijke inscriptie: ‘Quasje getrouw voor de blanken’.[6]

Er waren ook slaven die zich om religieuze redenen wilden onttrekken aan de slavernij. Kwakoe – niet dezelfde als de eerder genoemde Quakoe – was een slaaf die zich tot het christendom had bekeerd en als kok voor het gouvernement werkte. Dankzij zijn bekering had hij de gelegenheid gehad te leren lezen en schrijven. In 1740 schreef hij drie brieven naar de ‘Edele Grootachtbare heren van de Sociëteit van Suriname’. Hij verzocht daarin om zijn vrijlating, omdat hij het als christen niet verdroeg nog langer tussen de heidense slaven te verkeren. Een jaar later verkreeg hij inderdaad zijn vrijheid en vanaf dat moment ging hij door het leven als Cornelis van Maarssen.

DSC00855

Slavin uit Benoit’s Voyage a Surinam (Brussel, 1839)

Onlangs kwam een bijzondere brief aan het licht. Op 14 maart 1795 schreef Wilhelmina van Kelderman uit Paramaribo een brief aan Engelbertus Kelderman in Amsterdam. De bejaarde Wilhelmina was vermoedelijk een (voormalige) slavin van Kelderman. Zij schrijft: ‘Mijn meester, ach neemt mijn beede aan, verhoort teevens ook mijn smeeken, verwerpt mij niet […].’ Ze ontvangt een toelage van haar meester en heeft de beschikking over een slavinnetje dat haar moet verzorgen. Kelderman zelf woont in Amsterdam en laat zijn zaken in Suriname beheren door een zekere Wijne.

Wilhelmina heeft het verzoek gekregen de zorg op zich te nemen voor de zuigeling van een nicht van Kelderman, die in het kraambed is gestorven. Zij heeft daarin toegestemd en is ingetrokken bij de weduwnaar, die na verloop van tijd hertrouwt. Dan blijkt Wijne opeens van mening dat zijn zorgplicht voor Wilhelmina is afgelopen: zij heeft zolang bij haar nieuwe meester verkeerd, dat deze maar voor haar moet zorgen. Hij weigert Wilhelmina onderdak te verschaffen en stuurt haar slavinnetje terug naar de plantage. Wilhelmina heeft geen inkomsten meer en staat op straat. In haar brief verzoekt ze Kelderman ervoor te zorgen dat ze haar huisje en toelage terugkrijgt. Haar jammerklacht heeft Amsterdam nooit bereikt, want hij is onlangs gevonden in de Britse National Archives in Kew bij Londen. Hier liggen ca. 38.000 Nederlandse brieven en documenten die in de zeventiende en achttiende eeuw door de Engelsen werden buitgemaakt bij het kapen van Nederlandse schepen.[7]

 Gelaagdheid

Het zoeken naar uitingen van zwarte of halfbloed (ex-)slaven wordt bemoeilijkt doordat – in tegenstelling tot de gangbare opvatting – huidskleur niet in alle opzichten bepalend was voor de koloniale samenleving. Al in de achttiende eeuw kende Suriname vele ‘vrije zwarten en kleurlingen’, die in het onderzoek vaak worden verwaarloosd. In 1811 overstijgen ze de blanke Europese kolonisten in aantal. Van beroep zijn ze kantoorklerk, ambtenaar, koopman, onderwijzer of vervullen ze administratieve functies op de plantages en in het koloniaal bestuur. Van veel mensen die documenten hebben nagelaten in de archieven weten we eenvoudig niet welke huidskleur ze hadden.

Soms kunnen we dat door genealogisch onderzoek vaststellen. Zo is Albertus Craamer een mulat, want zijn moeder wordt omschreven als de ‘christene neegerin’ Albertina Maria.[8] Albertus is een slaaf van de Sociëtiet van Suriname en werkzaam bij de ‘guarnisoenschrijverij’. In 1783 verkrijgt hij zijn vrijheid. Daartoe leent de raad-fiscaal Cornelis Karsseboom hem het geld om twee slaven te kopen, die hij in ruil voor zijn eigen vrijheid aan de Sociëteit overhandigt. Craamer, die in dienst treedt bij Karsseboom, schrijft in een brief aan de directeuren van de Sociëteit dat het een schande is voor het ‘gansch christelijke geslachte’ dat slaven als beesten verkocht worden. Zijn pogingen om zijn eveneens gedoopte broers in 1784 vrij te krijgen mislukken.

RP-T-1959-120

Gezicht op de plantage Cornelis Vriendschap in Suriname, anoniem, 1700 – 1800. Collectie Rijksmuseum.

Om een juist beeld te krijgen van de slavensamenleving en het slavenleven zijn zulke verhalen van (voormalige) slaven onontbeerlijk. En wat te denken van zwarte of gekleurde plantagedirecteuren? Die waren er in de negentiende eeuw namelijk volop. Een van hen was Egbert Jacobus Bartelink (1834-1919), die bovendien schreef. In 1914, op tachtigjarige leeftijd, publiceerde hij Hoe de tijden veranderen: herinneringen van een ouden planter.[9] Bartelink had de periode vóór de afschaffing van de slavernij meegemaakt. Interessant voor ons is natuurlijk dat hij het leven op de plantage en de slavernij van nabij kende. Hij was, zoals hij zelf zegt, een ‘afstammeling van het zwarte ras’.

Tot voor kort was er weinig belangstelling voor het zwarte perspectief op de slavernij. Lezen en schrijven was lange tijd aan slaven verboden. De angst voor de kracht van de pen en de macht van het geschreven woord speelden bij het koloniale gezag een grote rol. De slaven konden beter dom worden gehouden, geletterdheid en slavernij gingen niet samen. Nu blijkt uit recent onderzoek dat schrijvende (ex-)slaven vaker voorkwamen dan we tot nu toe aannamen. Het maakt nieuwsgierig naar meer. Voor wie de complexiteit en de gelaagdheid van de slavernij wilt begrijpen zijn deze ooggetuigen, die de slavernij aan den lijve ondervonden, van onschatbare waarde.

Carl Haarnack

 

(Dit artikel verscheen eerder onder de titel Schrijvende (ex-) slaven in het Themanummer Slavernij Verbeeld van De Boekenwereld, jaargang 29,  nr 4, 2013)

 

Noten

[1] Library of Congress, Federal Writers´ Project 1936-1938.

[2] Equiano’s geboorteplaats is onderwerp van discussie. Vincent Carretta heeft gesuggereerd dat hij in Carolina geboren is en niet in Afrika. Dan zou het eerste deel van zijn autobiografie gebaseerd zijn op verhalen die hij heeft gehoord of op boeken die hij heeft gelezen. Vanaf 1754 zijn de gebeurtenissen verifieerbaar en kunnen we aannemen dat zijn levensverhaal waar en accuraat is. Mogelijk dat hij zijn strijd voor afschaffing van de slavernij kracht wilde bijzetten door Nigeria te kiezen als geboorteland. Het doet m.i. ook weinig af aan de overtuigende wijze waarop hij de ontberingen en de onmenselijkheid van de slavernij blootlegt. Brycchan Carey gaat in op de discussie rond de geboorteplaats van Equiano: http://www.brycchancarey.com/equiano/nativity.htm.

[3] Johannes King (1830-1898) schreef tussen 1864 en 1895 ruim duizend pagina’s over de geschiedenis van de Marrons, zijn familie en zijn ervaringen als zendeling van de Evangelische Broedergemeente: dagboeken, reisverslagen en verhalen over visioenen die hij kreeg. Hij leerde zichzelf schrijven met behulp van bijbelvertalingen en liedboeken, toen hij ongeveer 32 jaar oud was. King behoorde tot de Matawai (Matoewari) en was de eerste belangrijke schrijver in het Sranan Tongo. Zie: https://bukubooks.wordpress.com/2012/05/27/king.

[4] Frank Dragtenstein, Alles voor de vrede. De brieven van Boston Band tussen 1757 en 1763 (Amsterdam/Den Haag 2010).

[5] Jan Jacob Hartsinck, Beschryving van Guiana, of de Wilde Kust… (Amsterdam 1770), p. 795.

[6] Frank Dragtenstein, ‘Trouw aan de blanken’ Quassie van Nieuw Timotibo, twist en strijd in de 18de eeuw in Suriname (Amsterdam 2004).

[7] Dirk Tang vond deze brief. Zie idem en Jean Jacques Vrij, ‘Mijn meester, ach neemt mijn beede aan….’, in: Geschiedenis Magazine 44/5, juli-augustus 2009. Een transcriptie is te lezen op www.sailingletters.nl.

[8] Jean Jacques Vrij, ‘Suriname. Archiefervaring 9’. In: De Bovenkamer, magazine van het Algemeen Rijksarchief (1998), nr. 2.

[9] Zie https://bukubooks.wordpress.com/2012/01/09/bartelink.

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Johann Clemen: Der glückliche Tuchmacher (1859)

11 Sunday Feb 2018

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, 19th century books, Bibliotheca Surinamica, German books

≈ Comments Off on Johann Clemen: Der glückliche Tuchmacher (1859)

Tags

German, geschiedenis, travel

Der glückliche Tuchmacher oder Von Döbeln bis nach Surinam. Theodor Drobisch. In: Ameisen-Kalender aus das Schaltjahr 1860. Nebst Deutschem Disteli-Kalender. Gotha: Verlag Comptoir (Storch & Klett), 1859.

Suriname komen we in de 18e – en 19e eeuw op de meest onverwachte plekken tegen. Enige tijd terug kocht ik in een antiquariaat in Duitsland een kalender uit 1860. Deze Ameisen-Kalender was nogal vlekkig en de rug was half vergaan. Ondanks de slechte staat waar in het verkeerde was het toch een object van grote waarde voor de Surinaamse bibliotheek. Ik vond in deze kalender namelijk een stuk over een belangrijke Surinaamse geschiedenis: Der glückliche Tuchmacher oder von Döbeln nach Surinam (De gelukkige textielfabrikant of van Döbeln naar Suriname).

Johann Gottfried Clemen (1727 Döbeln-1785 Paramaribo)

Johann Gottfried Clemen (1727 Döbeln-1785 Paramaribo).  Privé collectie (zie voor meer informatie onderstaand stuk van  Ralph Gundram in “Neues Archiv für sächsische Geschichte”).

Het verhaal is geschreven door Gustav Theodor Drobisch (1811-1882). Drobisch was een Duitse schrijver, journalist en toneelspeler in Dresden. Gedurende achtentwintig jaar schreef hij de Ameisenkalender vol met onderhoudende teksten en humoristische kwesties.

Het verhaal begint rond het jaar 1745 waarin een doekmaker (‘Tuchmacher’) genaamd Clemen zich het hoofd brak over de vraag hoe hij zijn gezin moest onderhouden. De zaken gingen slecht en er was een voortdurende dreiging van oorlog. Clemen had zeven kinderen. De oudste zoon was Johann Clemen die heel graag had willen doorleren maar, vanwege geldgebrek, zich in het vak van zijn vader en opa moest bekwamen: het maken van doek. Toch droomde hij er van de wijde wereld in te trekken en iets meer van zijn leven te maken. En toen Johann 19 was besloot hij op pad te gaan. Hij ging te voet eerst richting Leipzig maar besloot als gauw zijn geluk in Amsterdam te zoeken. Maar hij kon nergens werk vinden. In een café ontmoette hij mannen die op zoek waren naar rekruten. Johann was een makkelijke prooi: zijn tenen staken uit zijn kapotte schoeisel, hij had nauwelijks kleding om het lijf en hij had honger. Nu kreeg hij een soldatenuniform en een behoorlijke zak met handgeld. In 1749 brak er in Suriname een opstand uit onder de slavenbevolking. Er werd een expeditie op touw gezet en Johann Clemen meldde zich vrijwillig om naar Suriname te gaan. Na zijn dienstverband werd hij door een rijke planter als opzichter ingehuurd. Johann was sterk en kon ook nog lezen en schrijven. Hij was niet meedogenloos en onmenselijk als zijn voorgangers en had zodoende een ‘goede band’ met de slaven op de plantage, zo schrijft de auteur.

Kaart uf

“Caerte van de rivieren van Suriname en Commowine met derselver uytstroomende Creecken met alle de landen soo verre deselve bewoonde worden. Verschillende mijlschalen.” – ca. 1730.  Collectie Nationaal Archief.

Toen zijn ouders in Döbeln na al die jaren er eigenlijk van uit gingen dat Johann al was overleden, stuurde hij fl. 200,– naar zijn familie. Toen de rijke planter overleed trad Johann in het huwelijk met de weduwe. Zo werd hij eigenaar van vier plantages en ca. vierhonderd slaven. In 1771 bezocht Johann Clemen met zijn gevolg, waaronder één van zijn slaven, zijn ouderlijk huis in Döbeln. Zijn ouders waren allang de tachtig jaar gepasseerd. De hele stad was uitgelopen. In heel Saksen heerste hongersnood. Johann Clemen gaf veel geld uit om zijn familie, vrienden en oud-stadsgenoten te ondersteunen. Uiteindelijk keerde hij weer terug naar zijn nieuwe vaderland Suriname.

Anna Julien (5 april 1705 te Paramaribo gedoopt - overleden 9 oktober 1779 te Paramaribo

Anna Julien (5 april 1705 te Paramaribo gedoopt – overleden 9 oktober 1779 te Paramaribo). Privé collectie (zie voor meer informatie onderstaand stuk van  Ralph Gundram in “Neues Archiv für sächsische Geschichte”).

Clemen trouwde op 4 februari 1763 huwde met Anna Julien. Zij was een mulattin en dochter van de uit Italië afkomstige Bartholomeus Julien en de Surinaamse kleurlinge Elisabeth Dobinson. Het was haar derde huwelijk. Zij was meer dan 20 jaar ouder dan hij. Het verhaal over het leven van Johann Clemen (1727-1785) vinden we in een groot aantal boeken terug. Daar over een andere keer meer. Dit is het klassieke verhaal over de arme soldaat die met een paar stuivers in Suriname aankomt maar zich uiteindelijk een zeer aanzienlijke positie en grote rijkdommen verwierf.

Carl Haarnack

 

*) met dank aan Ralph Gundram en Bernd Katt

verder lezen:

Ralph Gundram Sächsische Kolonialherren in Übersee? Eine Spurensuche am Beispiel des Johann Gottfried Clemen aus Döbeln

Joachim Nettelbeck

Clemen Schokolade

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Il Costume Antico e Moderno. Giulio Ferrario (1831)

02 Saturday Dec 2017

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Italian books

≈ Comments Off on Il Costume Antico e Moderno. Giulio Ferrario (1831)

Tags

flora & fauna, geschiedenis, kunst, travel

Il costume antico e moderno ovvero storia del governo, della milizia, della religione, delle arti, scienze ed usanze di tutti i popoli antichi e moderni provata coi monumenti dell’antichita’ e rappresentata con analoghi disegni. Terza edizione. America. Door Giulio Ferrario. Luogo di stampa: Torino: Fontana, 1831.

We hebben het in deze rubriek vaker gehad over Suriname-boeken die in een vreemde taal verschenen. In de regel ging het hierbij om boeken die in het Engels, Duits of Frans verschenen. Het Italiaanse taalgebied kwam er tot nu toe karig vanaf. Toch zijn er in de 18e en 19e eeuw belangrijke titels waarin Suriname een rol speelt. Zo verscheen er in 1818 in Milaan bij Sonzogno een Italiaanse vertaling van de Narrative of a five years’ expedition against the revolted negroes of Surinam (1796) van kapitein John Gabriel Stedman. Deze publicatie kreeg de titel mee Viaggio al Surinam e nell’interno della Guiana.

Quacy Ferrario parbode

Giulio Ferrario (1767-1847) was een intellectueel, uitgever, drukker en bibliothecaris uit Milaan. Hij studeerde rechten maar verlegde zijn aandacht en toewijding naar de literatuur en de bestudering van de oude Griekse en Romeinse culturen. In 1802 werkte hij als bibliothecaris bij de Biblioteca di Brera, één van de grootste bibliotheken van Italië. Aan het eind van de 19e eeuw kreeg deze bibliotheek de status van staatsbibliotheek. In deze bieb vinden we veel belangrijke 18e en 19e eeuwse boeken over Suriname. In 1834 werd Ferrario directeur van deze bibliotheek. In deze rol was hij verantwoordelijk voor aantal belangrijke publicaties over graveerkunst, theater, architectuur en kostuums van het beroemde Scala theater. Tussen 1817 en 1834 publiceerde hij zijn monumentale werk Costume antico e moderno. Dit encyclopedisch werk bevatte oorspronkelijk maar liefst 21 banden en bevat meer dan 1500 handgekleurde platen van modern en antieke kleding en architectuur. Later werden er nog delen toegevoegd en kwam het totaal op 37. Ferrario schrijft over de geschiedenis, politiek, krijgsmacht, godsdienst, kunst, wetenschap van álle mensen en culturen in de hele wereld. Inderdaad geen sinecure maar aan het begin van de 19e eeuw ontstond er in Europa een grote behoefte aan kennis en onderwijs vooral over verre volken en culturen.

Het gedeelte over Amerika beslaat vier banden. De vierde band daarvan schrijft Ferrario over Brazilië, de Guyana’s, de kleine en grote Antillen en ook nog iets over Buenos Aires. Wij concentreren ons maar vooral op wat de auteur over Suriname (‘La Gujana Olandese’) te vertellen heeft. Hij is er weliswaar nooit geweest maar zijn kennis over deze Nederlandse kolonie is bijzonder groot. Dat is vooral te danken aan de enorme bibliotheek die hij tot zijn beschikking had. Zo maakt hij gebruik van literatuur van 16e en 17e eeuwse ontdekkingsreizigers zoals Walther Raleigh en Robert Harcourts (1613). Ferrario geeft een lijst van auteurs wiens boeken die hij gebruikt heeft: Herlein (1718), Maria Sybilla Merian (1705), Pistorius (1763), alle werken van Fermin (1765-1770), Bancroft (1769), Hartsinck (1770), Stedman (1796), Riemer (1803) en nog een berg aan Franse cartografen, reizigers en wetenschappers. Uitvoerig gaat hij in op de ligging van het land, het klimaat en de vegetatie. Ook de medicinale werking van gewassen ontbreekt niet. Ferrario geeft hoog op over de werking van het koortswerende middel ‘Quassia’ (kwasibita). Hij noemt hierbij ook de ‘ontdekker’ de granman Quassie. De in Suriname voorkomende vissen, bomen  en rivieren passeren de revue. Verder gaat de auteur in op de ‘indianen’; hun wapentuig, oorlogsvoering, godsdienst, religie, huwelijk, begrafenisrituelen maar ook de beroepen die vrouwen uitvoeren. Die houden zich o.m. bezig met het planten van manioc, bananen, yams en andere knolgewassen. Daarnaast knopen zij de bedden (hangmatten) en maken ze keukengerei. Ook gaat hij uitvoerig in op de stad Paramaribo. De straten en tuinen doen, volgens Ferrario, niet onder voor die van de elegantste in Europa.

negri_sotto_ferrario_1826

Als het over de slechte behandeling van de zwarte bevolking gaat windt hij er geen doekjes om. De Europeanen drinken het regenwater dat in reservoirs wordt opgevangen. Het water uit de putten is voor het vee en de ‘Negri’ (‘negers’). Iedereen slaapt in hangmatten maar de ‘negers’ slapen op de grond. Er zijn in de kolonie 2029 ‘witten’ (Bianchi), 3075 mulatten en ‘vrije zwarten’ en bijna 52.000 slaven. De rijkdom van de Europese families is groot en kan ook afgemeten worden aan het aantal slaven dat in hun huishouden werkt; soms wel tot 20 of 30. Hij schrijft verder over het zware leven op de plantages. Aan de wrede behandeling van de slaven wijdt Ferrario een apart hoofdstuk. Ik zal u hier de gruwelijke verhalen over zweepslagen die het vlees openrijten besparen.

Het omvangrijke werk van Ferrario is vooral zo succesvol geworden door de vele (vaak handgekleurde) gravures die er in voorkomen. Als we de afbeeldingen tellen die specifiek betrekking hebben op Suriname dan komen we op minimaal acht stuks. Daaronder zijn er een aantal van de inheemse bevolking. Ook is er een mooi gezicht op de Waterkant van Paramaribo (Citta di Paramaribo) en één van de muziekinstrumenten van Afrikaanse slaven.

piantatori stedman

Intrigerend zijn de afbeeldingen die zijn ontleend aan Stedmans ‘Narrative’. Die bestaan vooral uit samenstellingen van verschillende gravures die we uit Stedman kennen. Zo is er één waarop we Stedman zelf zien, terwijl een aantal slaven een Aboma in de boom hebben gehesen. In dezelfde afbeelding zien we granman Quassie die wijst op een gewas, het quassiehout. Ook is er één afbeelding waarin we een pijprokende planter zien en een slavin die hem koffie schenkt (‘Piantatori di Suriman’- sic). Daarnaast zien we twee basja’s die een slaaf geselen (in de originele Stedman gravure ligt de slaaf: ‘The Execution of breaking on the rack’). Links daarvan herkennen we de bekende Stedman prent die in de eerste Engelse editie heet ‘Flagellation of a Female Samboe Slave’ heet. Tenslotte zien we een afbeelding die geïnspireerd is op ‘A female Quadroon slave of Surinam’.

Van dit omvangrijke werk van Giulio Ferrario verscheen gelijktijdige een editie in het Frans: ‘Le Costume Ancien et Moderne ou Histoire du gouvernement, de la milice, de la religion, des arts, sciences et usages de tous les peuples anciens et modernes d’après les monuments de l’antiquité et accompagné de dessins analogues au sujet par le Docteur Jules Ferrario.’

Guyana Slave Rebellion 1825 Ferrario & Bonatti Antique Print Guyana Slave Rebellion of 1823, Gladstone

Vermoedelijk is deze uitgave de grootste 19e eeuwse ‘beeldbank-encyclopedie’ van de wereld. Ferrario maakt in zijn werk ook direct duidelijk dat Suriname een belangrijke kolonie was. Niet zonder reden heeft hij er belangrijk gedeelte van zijn Amerika-verhaal en maar liefst acht platen aan gewijd. Zijn bewondering geldt voor de enorme bloei van de plantage-economie maar hij vergeet niet, zoals sommige reizigers in de 18e en 19e eeuw, te vermelden tegen welke prijs dat tot stand werd gebracht, namelijk het bloed, zweet en tranen van de slavenbevolking.

Vanwege de vele prachtige illustraties is een goede en complete set zeer zeldzaam en haast onbetaalbaar. Daarom zien handelaren er vaak brood in om de prenten los te verkopen. Voor het complete werk heeft u een paar duizend euro’s nodig. Maar met een beetje geluk kunt u misschien voor een paar tientjes één van de Surinaamse prenten op de kop tikken.

Carl Haarnack

 

 

zie ook:

Italiaanse Stedman

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Troepenmacht in Suriname (1900)

19 Sunday Nov 2017

Posted by Carl Haarnack in 20th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Troepenmacht in Suriname (1900)

Tags

Dutch, geschiedenis

De Troepenmacht in Suriname. Met platen en Teekeningen door F.G.J. Bosschart, Kapitein 6e Regt. Infie. Breda: Firma P.C.G. Peereboom, 1900.

Natuurlijk weet iedereen dat de geschiedenis van Suriname voor een belangrijk deel wordt gekenmerkt door de plantagesamenleving en de daarmee onlosmakelijk verbonden slavernij van Afrikanen. Maar al vóór de gedwongen komst van Afrikaanse slaven waren er militaire troepen. Begin 17e eeuw waren er natuurlijk de oorlogsschermutselingen tussen de Nederlanders, Engelsen, Fransen en Portugezen die allen zochten naar goud en andere bodemschatten maar ook naar geschikte gebieden om nederzettingen te bouwen.

troepen Suriname buku

Surinaamse krijgsmacht (1826)

Toen de Nederlanders zich vanaf 1667 heer en meester konden noemen over Suriname werden er gaandeweg steeds meer militairen ingevoerd om de kolonie te beschermen tegen aanvallen van marrons, de van de plantages weggelopen slaven. Het ging hierbij vaak om ongeregelde groepen huursoldaten die voor langere of kortere perioden werden ingezet. Het is eigenlijk vreemd dat er pas in 1900 een boek gewijd werd aan de troepenmacht in Suriname.

bosschart-francois-guill_1852

F.G.J. Bosschart

François Guilleaume Jacques Bosschart (1852-1926) werd geboren in Gorinchem. Hij begon zijn militaire carriére in Nederlands-Indië, eerst op Java (Magelang) en daarna in Atjeh. Maar in 1893 werd hij als kapitein naar Suriname uitgezonden. Daar verbleef hij tien jaar. Daar werkte hij aan dit boek. Het doel dat Bosschart er mee voor ogen had was vooral om Nederlandse officieren bekend te maken met Suriname. Voor zijn beschrijving van de geschiedenis van Suriname gebruikte de auteur een aantal belangrijke boeken zoals bijvoorbeeld Hartsinck (1770), Stedman (1796), Kappler (1887). Maar ook uit de journalen van de gouverneurs Nepveu, Texier, Wichers en Friderici, belangrijke historische bronnen, werd geput. Om de binnenlandse orde en veiligheid te handhaven waren de ingezetenen verdeeld in elf burger-Compagniën, bestaande uit planters en andere burgers, die er voor moesten zorgen dat in de verschillende districten de wetten werden nageleefd. Zo zorgden deze ervoor dat het aantal blanken en slaven boven de 12 jaar geteld werden, dat de slaven gebrandmerkt waren en dat de opbrengsten van de plantages gecontroleerd werden. Omdat in de 18e eeuw de ‘Marrons zoo geweldig te keer gingen’, zo schrijft Bosschart, werden de plantages door de compagnies-commandanten gesommeerd een aantal blanken en ‘commando-negers’ te leveren om z.g. ‘boschtochten’ te organiseren (op jacht naar marrons). Bosschart geeft veel informatie over de beloning van militairen en de rantsoenen. Voor een z.g. ‘timmer-neger’ (slaaf die als timmerman werkte) gold het volgende wekelijkse rantsoen: 2 pond vlees, 4 pond beschuit, 1 stoop gort. Dat werd nog aangevuld met twee zoopjes dram (slechte rum).

troepenmacht Suriname parbode

Koloniale Guides van Suriname.  Uit: Beschrijving hoedanig de Koninklijke Nederlandsche Troepen en alle in militaire betrekking staande personen gekleed, geëquipeerd en gewapend zijn … J.F. TEUPKEN. ‘s-Gravenhage en Amsterdam, Gebr. Van Cleef, 1823-26. 

Het ’s Lands Vrijkorps bestond uit kleurlingen (Creolen) en vrije of gemanimuteerde slaven. Iedereen tussen de 14 en 60 jaar was verplicht, indien opgeroepen, om dienst te doen. Per dag kregen ze 2 schilling soldij, provisie en kost. In geval van invaliditeit als gevolg van de dienst zou de Kolonie hen blijven verzorgen. De grootte van dit korps varieerde tussen de 125 en 150 personen. Gaandeweg werden er ook slaven gekocht voor dit korps. Bosschart geeft een schat aan informatie over de patrouilles die de verschillende troepen uitvoeren in de bossen, op jacht naar weggelopen slaven. Uit verschillende journalen blijkt hoe gruwelijk deze tochten waren. Zo ontdekte sergeant Ajax die met vier man op verkenning werd gestuurd in de bossen twee ‘negers’ die bezig waren een boom te vellen. Ajax, die al snel het nabijgelegen ‘weglopersdorp’ gevonden had, waarschuwde zijn detachement. Het dorp, bestaande uit negen huizen, werd omsingeld en aangevallen. Twee marrons werden gedood en één werd gevangen genomen; het dorp werd platgebrand. Twee handen van de gedode marrons werden als bewijs naar Paramaribo gestuurd in ruil voor het z.g. vanggeld.

troepenmacht

Titelblad De Troepenmacht in Suriname (1900)

We vinden in Nederlandse bibliotheken slechts zes exemplaren van dit uiterst zeldzame boek. De Buku Bibliotheca Surinamica collectie heeft een aantal jaar geleden een exemplaar op een veiling kunnen bemachtigen voor ca. €250,– (incl. opgeld). In 2008 verzorgde Batavia Publishing een herdruk van dit interessante boek.

Carl Haarnack

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Schetsen uit het leven in het kinderhuis te Alkmaar in Suriname. P. Legêne (1922)

23 Saturday Sep 2017

Posted by Carl Haarnack in 20th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books, Indian diaspora

≈ Comments Off on Schetsen uit het leven in het kinderhuis te Alkmaar in Suriname. P. Legêne (1922)

Tags

Dutch, geschiedenis, hindu, Onderwijs

Lief en leed met onze kleinen : schetsen uit het leven in het kinderhuis te Alkmaar in Suriname. P.M. Legêne. IJmuiden: Van Dorp, 1922.

Het is volgend jaar precies honderd jaar geleden dat in Zeist dit kleine papieren boekje verscheen. Het is geschreven door Peter Martin Legêne (1885-1954). Aanvankelijk was hij boekdrukker en journalist maar, na een opleiding aan de zendingsschool van de Evangelische Broedergemeente (EBG) in Niesky, werd hij missionaris in Suriname. Maar voordat hij zich daar kon vestigen verbleef hij eerst in India om zich het Hindi en Urdu eigen te maken. Vervolgens trok hij naar Amsterdam om Nederlands te leren spreken. Tussen 1914 en 1930 werkte hij als zendeling onder Hindoestanen op Alkmaar. Vanaf 1935 was hij zelfs voorzitter van het Zeister Zendingsgenootschap dat de verantwoordelijkheid voor de Surinamezending van het EBG-bestuur in Herrnhut had gekregen.

plantage Alkmaar

Plantage Alkmaar aan de Commewijne

In 1916 had Legêne op Alkmaar, gelegen aan de Commewijnerivier, een kindertehuis opgericht. In dit tehuis, Sukh Dhaam (Huis van Geluk), werd onderdak en onderwijs geboden aan kinderen van ‘Brits-Indische’ kontraktarbeiders die op de plantage werkten. De arbeiders leefden onder erbarmelijke omstandigheden en er heerste grote armoede. In dit boekje, dat voor het eerst in 1918 verscheen, vertelt Legêne ons verhalen die hij als zendeling op Alkmaar had meegemaakt. Zo beschreef Legêne dat vanwege de Spaanse griep, een wereldwijde pandemie, er bijna elke dag een weeskind werd binnengebracht. Soomaria, een meisje van 9 jaar oud, had slechts één oog en ze was mager en zag er ellendig uit. Nadat haar ouders beiden aan de griep bezweken waren bleef zij met haar zusje Dhilwa alleen achter. Maar haar zusje werd de volgende dag door een man meegenomen en zij werd bij het tehuis afgeleverd. Soomaria huilde de hele dag en wilde, zolang zij niet verenigd was met haar zusje, niet eten of drinken. Legêne schreef brieven aan de Generaal-agent van de Immigratie, wendde zich tot de voogdijraad en zocht overal naar Dhilwa. Uiteindelijk werd ze na elf dagen gevonden maar niemand wist wat er met haar was gebeurd en waar ze was geweest. ‘Er zijn helaas mannen genoeg’, zo schrijft Legêne, die gaarne een mooi menschenkind met twee oogen hebben willen’. Zo’n meisje kan met gemak verkocht worden. Een meisje met slechts één oog wil niemand hebben. De meisjes werden herenigd en vielen elkaar huilend in de armen.

Kindertehuis Alkmaar Legene b

De kinderen uit het kinderhuis met hun verzorgers en verzorgsters

Het boekje bevat een aantal prachtige zwart-wit foto’s die bij het grote publiek vrijwel onbekend zijn. Zo vinden we er een aantal foto’s van de kinderen in het tehuis en hun verzorgsters. Maar de mooiste foto is natuurlijk die van  Sukhu. Paramaribo werd een tijdlang geplaagd door een zeer geraffineerde zakkenroller. In de stad leefde ook een ‘Brits-Indische’ jongen van een jaar of twaalf oud. Hij was vriendelijk en behulpzaam maar toch werd juist hij op een dag door de politie ontmaskerd als de gezochte zakkenroller. Hij werd gestraft maar iedere keer als hij weer op vrije voeten kwam begon het stelen opnieuw. Uiteindelijk werd hij door de politie naar het kindertehuis op Alkmaar gebracht. Daar ging het de eerste tijd uitstekend maar na verloop van tijd werden en steeds spullen gestolen. Sukhu werd op heterdaad betrapt en na een stevig gesprek met Legêne beloofde hij beterschap. Maar toch gebeurde het telkens opnieuw. Legêne stelde hem voor de keuze op te houden met stelen of hij zou anders op straat moeten leven. Nogmaals drukte Legêne hem op het hart dat hij alles zou kunnen krijgen wat hij maar nodig had, als hij niet zou stelen.

Sukhu Alkmaar.jpg

Sukhu

-‘Kan ik ook tabak krijgen?’, vroeg Sukhu. Nu kwam de aap uit de mouw. Als kleine jongen was hij al, net als zoveel andere Hindoestaanse kinderen, begonnen met roken. Hij was verslaafd aan nicotine; hij moest roken, en daarom had hij geld nodig. Iedere week kreeg hij van Legêne een pakje tabak en hij stal nooit meer. Sukhu was inmiddels 17 oud en was geliefd door iedereen. Hij hielp nu mee in het tehuis en rookte zelfs heel weinig. Hij vond het zonde van het geld en spaarde nu.

Dergelijke persoonlijke verhalen van lief en leed vinden we bijna nooit terug in de archieven. Hindoestaanse kontraktarbeiders waren doorgaans ongeletterd en schreven dus niets op. Dat maakt ooggetuigeverslagen, zoals deze van Legêne, des te belangrijker.

Het kwetsbare papieren boekje is slechts in een handjevol bibliotheken te vinden. De Buku Bibliotheca Surinamica collectie beschikt sinds kort ook over een exemplaar. Vorige week opgepikt op een boekenmarkt in Amsterdam voor slechts €50,–.

Carl Haarnack

 

zie ook:

Indiase Diaspora

Vier Maanden in Suriname

 

 

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Zonderlinge briev uit Surinaemen (1767)

07 Monday Aug 2017

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Zonderlinge briev uit Surinaemen (1767)

Tags

Dutch, geschiedenis, Slavery, travel

Zonderlinge briev, van een voornaem heer aen een zyner vrienden, geschreven uit Surinaemen… ‘s-Gravenhage: Johannes de Cros, 1767.

De Surinaamse bibliotheek zit vol met verrassingen. Onlangs bladerde ik in een oude catalogus uit 1862 (Catalogus der Surinaamsche Koloniale Bibliotheek verschenen bij Martinus Nijhoff in Den Haag). Onder sectie C werden alle boeken die onder de noemer Aardrijkskunde, Land-en Volkenkennis en Reisbeschrijvingen vallen  vermeld. Daar viel mijn oog op de even lange als intrigerende titel: Zonderlinge briev, van een voornaem heer aen een zyner vrienden, geschreven uit Surinaemen, waer in zeer naukeurig geantwoort word, op alle de bezondere vraegen aen hem uit het vaderland gedaen, nopens de uit-reize en ‘t climaet van die colonie; de besondere gesteldheyd van ’t Fort Paramaribo, Kerk-en-Burger-staat, alsmede de Coffy- en Zuikerplantagien, Gebouwen, Negers, Slaeven en Slavinnen, Levenwyzen, Gewoontens en Zeden, Vruchten, Vogelen, Vissen, Accynsen, Huishuur, Leevens-middelen enz.*)

Paramaribo haven Briev

Paramaribo, Waterkant en Fort Zeelandia (18e eeuw)

Er wordt helaas nergens auteursnaam vermeld. Het enige dat we weten is dat de auteur een ‘voornaem heer’ is die zich in Suriname bevindt. Dat hij voornaam is wordt ondersteund door de stelling dat zijn ‘Ampt’ van een ‘rijckelyk inkoomen’ is voorzien. Maar verder moeten we gissen naar de identiteit van de auteur. Eén mogelijkheid is dat er een link bestaat tussen de uitgever Johannes de Cros en  dominee J.C. de Cros die rond 1770 in Perica, Cottica en Paramaribo werkzaam was (zie: Geschiedenis van Suriname. J. Wolbers, 1871). Zou het kunnen dat de laatste in Suriname een brief schreef naar een familielid in Nederland?

Briev buku

Eén ding is duidelijk: degene die deze ‘brief’ schreef was in ieder geval een ingezetene van Suriname. Hierin werden antwoorden gegeven op vragen die één van zijn vrienden in Nederland aan hem stelde.  Uit eerste hand leren wij iets van hoe het leven er rond 1757 (datering aan het eind de tekst) er in Suriname uitzag. Informatie die ons nu soms triviaal voor komt maar wel kenmerkend is voor bijna alle reisliteratuur: de aandacht richt zich vooral op een vergelijking met de situatie in het moederland.

De eerste vragen hebben betrekking op het klimaat onderweg en in Suriname. De zonnestralen zijn er feller maar, zo schrijft de auteur, ‘dog met dit alles vinde ick het hier zoo benaauwt niet.’ Ook zijn er vragen die ons een beeld geven van wat de Europese 18e eeuwer zoal bezig hield. Bijvoorbeeld: ‘Of er ook Rytuygen zyn, en van wat fatzoen’; ‘Hoe is de Nederduitse Kerk daar is?’; ‘Hoe de Nederdytse Predikant bevalt en hoeveel tractement (salaris, ch) die heeft?’; ‘Wat het pond Boter daar kost’.

Voor wie bekend is met de lekkere Surinaamse groenten en vruchten doet de vraag welke Hollandse groenten er in de kolonie te vinden zijn zoals kropsalade, peulen, appelen, peren, pruimen of aalbessen, misschien een beetje lachwekkend aan. Maar de vraag wordt door de schrijver ook aangegrepen om iets over het lokale  tropische fruit te vertellen. De ananas is voor hem de aangenaamste maar deze is niet zo gezond. De watermeloenen zijn laf van smaak maar worden bij koorts als verkoeling gegeten. De ‘Bananes, Tyer en Patates die ‘alle min of meer de smaak van een Peer of Appel hebben zouden’ worden het meest door de slaven gebruikt. En over die slavenbevolking willen we natuurlijk meer horen.

bananen briev

Onze voorname heer heeft in ieder geval oog voor de slaven in de kolonie (in veel 18e eeuwse literatuur wordt er nauwelijks over gerept). Zo wordt volgens hem al het timmerwerk door ‘Negers’ gemaakt. Daaronder vindt men zeer capabele timmerbazen die een huis of plantage-gebouwen kunnen maken. Zij leren het ambacht weer aan anderen. Daarom is zo’n timmerbaas, als hij verkocht wordt vaak meer dan fl.2000,- waard. De slaven en slavinnen wonen in, wat hij noemt, ‘Negerhuyzen’: kleine houten huisjes die men achter de huizen vindt. Deze zijn met riet bedekt. Een goede kok bijvoorbeeld kan wel fl. 1000,- kosten. Een ‘Negerin’ die kan wassen en strijken of linnen kan naaien kan volgens de auteur wel fl600,- of fl.700,- opbrengen. Iedereen die in de kolonie arriveert dient zich van twee of drie slaven te voorzien die, als ze ‘eenigen bequaamheid hebben’ als snel fl.400,– of fl. 500,– per stuk kosten.

Ook krijgen we een uiteenzetting van de suikerproductie op de plantage. Dit is gevaarlijk werk. Vooral voor de slaven die het suikerriet tussen de door water aangedreven rollen moeten steken. Als men één vinger tussen de rollen krijgt kan alleen het afkappen van de hand of het snel laten vallen van de sluisdeur (waardoor het molenrad tot stilstand komt), voorkomen dat het hele lichaam door de rollen wordt geplet en het hoofd er af gerukt wordt. Eens was een zwangere (ongetwijfeld Europese) dame die het persen van het suikerriet in het ‘Moolenhuys’ ging bekijken en getuige was van zo’n vreselijk ongeluk. Dat heeft ook zij niet overleefd.

suikermolen briev

Suikermolen (Benoit, Voyage a Surinam, 1839 -collectie Buku Bibliotheca Surinamica)

Opvallend is dat, hoewel de briefschrijver oog heeft voor de slavenbevolking, hij met geen woord rept over de zware lijfstraffen en de vaak onmenselijke behandeling die slaven ten deel viel. Ook wordt er nergens melding gemaakt van de grote groep Joodse kolonisten, nog van de Synagoge. Terwijl hij wel schrijft over bijvoorbeeld de Gereformeerde- en de Lutherse kerk. Die groep ‘Lutheranen’ is vrij talrijk en bestaat het meeste uit Duitsers.

Over dit slechts 30 pagina’s tellende, in meerdere opzichten, curieuze boekje vinden we in de literatuur nauwelijks vermeldingen. Dat is misschien deels te verklaren uit het feit dat er wereldwijd slechts één exemplaar te vinden. Het bevindt zich in de bibliotheek van de Universiteit van Leiden. Gelukkig is het wel digitaal te lezen op internet. De geschiedenis van Suriname ligt soms verborgen in kleine kwetsbare boekjes waarvan er soms maar één enkel exemplaar bestaat.

Carl Haarnack

 

 

 

*) In de Haerlemse Courante  van 30 april 1767 vinden we een advertentie waarin de uitgever Johannes de Cros dit boekje voor 5 ½ stuiver aanbiedt.

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Lydia Maria Child (1802-1880)

19 Monday Jun 2017

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, English books

≈ Comments Off on Lydia Maria Child (1802-1880)

Tags

abolitionism, English, geschiedenis, Slavery, West-Indies

Narrative of Joanna, An Emancipated Slave, of Surinam. [Lydia Maria Child] Boston: Isaac Knapp, 1838

         &

The Oasis.  Mrs. Child, Published by Benjamin C. Bacon, Boston, 1834

Lydia_Maria_Child_engraving

Lydia Maria Child (1802-1880)

Onlangs werd er op een veiling in New York een bijzonder boek geveild: Narrative of Joanna, An Emancipated Slave, of Surinam (1838). Dit boek is gebaseerd op de liefdesgeschiedenis uit het bekende achttiende eeuwse standaard werk van John Gabriël Stedman: Narrative of an Expedition Against the Revolted Negroes of Surinam (1796). Deze ‘Narrative’ is hét belangrijkste ooggetuigenverslag van de slavernijgeschiedenis in Suriname dat Stedman schreef op basis van een dagboek dat hij tussen 1772 en 1777 bijhield. Stedman maakte deel uit van de troepen van kolonel Fourgeoud die, 800 man sterk, door stadhouder Willem V naar Suriname waren gestuurd, om de opstand van weggelopen slaven de kop in te drukken. Voor iedereen die de geschiedenis van Suriname wil bestuderen is dit boek verplichte kost. Voor verzamelaars vormen de verschillende edities van Stedmans verhaal (het werd vertaald in het Nederlands, Duits, Frans, Zweeds, Italiaans) én de boeken die hierop gebaseerd zijn (ik noem ze gekscherend Stedmania), dankbare verzamelobjecten.

Joanna c 1838

Joanna (uit: Narrative of Joanna, 1838)

Narrative of Joanna, An Emancipated Slave, of Surinam werd samengesteld door Lydia Maria Child (1802-1880). Child was een Amerikaanse abolitionist, streed voor vrouwenrechten maar ook een schrijfster en journalist. Zij wordt gerekend tot de meest invloedrijke 19e eeuwse Amerikaanse schrijfsters. In dit boek beschrijft zij de relatie tussen de Surinaamse slavin Joanna en Stedman die vijf jaar duurde. Zij gebruikte hiervoor stukken die Stedman over deze relatie schreef aangevuld met haar eigen commentaren. Het is één van de vroegste voorbeelden van een abolitionistische vertelling. Door deze publicatie werd de strijd voor afschaffing van de slavernij in de VS gekoppeld aan Suriname. Stedman veroordeelde zelf weliswaar de gruwelijke uitwassen van de slavernij maar was natuurlijk geen abolitionist. De Narrative of Joanna vormt volgens literatuurwetenschappers ook het begin van zg. ‘miscegenation literatuur’ waarin ‘inter-raciale’-huwelijken en sexuele relaties worden gevierd.

Medford birthplace Lydia Maria Child

Geboortehuis van Lydia Maria Child

Child erkent dat Stedman ‘extremely kind-hearted’ was en het goed voor had met de Afrikanen. Zo had Stedman een slavin zweepslagen bespaard door te betalen voor het servies dat zij per ongelijk had laten vallen. Maar Child ook grijpt op verschillende momenten haar kans om Stedman te bekritiseren en terecht te wijzen. Zo meld zij dat waar Stedman spreekt over ‘rebellerende negers’ zij zich haast te zeggen dat het hier, in de geest van de Amerikaanse revolutie, in feite gaat om een ‘independent republic of coloured citizens’ die dagelijks in omvang toeneemt door de aanwas van weggelopen slaven.

De feministische stellingname van Child blijkt uit het volgende: Zij schrijft dat Stedmans huwelijk met Joanna en Stedman een oprecht eerbetoon was aan haar karakter. Toch vind ze dat hij zich te vaak verontschuldigt voor zijn gevoelens en zijn handelen, en noemt hij Joanna nooit zijn vrouw. Over de kwestie dat Joanna niet met Stedman naar Engeland gaat speculeert zij dat ze mogelijk aanvoelde dat hij zich voor haar zou schamen. Als Stedman, zo schijft Child, aarzelt om zijn liefde, admiratie en dankbaarheid jegens Joanna in Engeland te tonen, dan is hij in ieder geval man genoeg om zich te schamen, dat toe te geven.

Dit curieuze boek waarin de strijd voor de afschaffing hand in hand gaat met die voor verbetering van de rechten van de vrouw is uitermate zeldzaam. Een paar Amerikaanse universiteitsbibliotheken hebben een exemplaar. In Europese bibliotheken kon ik niet één exemplaar lokaliseren. Het exemplaar dat bij Bonhams in New York geveild werd stond in de catalogus voor US$1000,- tot US$1500,– Omdat dit een slecht exemplaar was met scheuren en zelfs ‘loss of text’ zag ik van aanschaf af.

The Oasis titelblad

In 1834 verscheen hetzelfde verhaal in een bundel, ook van Lydia M. Child, onder de titel The Oasis (Boston: B.C. Bacon, 1834). In deze bundel staat de abolitionistische beweging centraal. Behalve het verhaal van Joanna vinden we in dit aan de voorvechter van de afschaffing van de slavernij opgedragen boek, William Wilberforce, nog meer over Suriname. Zoals bijvoorbeeld het hoofdstuk Three Coloured Republics of Guiana. Ze bedoelt daarmee de republiek van de Oukas (Aukaners) aan de Boven Marowijne, The Seramicas (de Saramaccaners) aan de Bovenloop van de Saramaccarivier en wat zij noemt The Cotticas. De bundel staat vol met illustraties, verhalen en gedichten. Zo vinden we er The History of James Bradley, an Emancipated Slave; Scipio Africanus; The Hottentots; The Slave Trade; The Infant Abolitionist; Cornelius of St. Croix; History of Thomas Jenkins en nog veel meer verhalen over slavernij en bevrijding. Een ‘must have’ iedereen die een slavernij-collectie wilt aanleggen. De collectie Buku Bibliotheca Surinamica heeft van deze nog zeldzamere 1834 bundel een exemplaar weten te bemachtigen.

Carl Haarnack

zie ook:

https://bukubooks.wordpress.com/joana-stedman/

https://bukubooks.wordpress.com/2012/02/11/joanna2/

 

The Oasis Yamimba

 

The Oasis 3

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Overzicht der Geschiedenis van Suriname. J.R. Thomson (1902)

07 Sunday Feb 2016

Posted by Carl Haarnack in 20th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Overzicht der Geschiedenis van Suriname. J.R. Thomson (1902)

Tags

Dutch, geschiedenis, Onderwijs

Overzicht der Geschiedenis van Suriname. Door J.R. Thomson. Den Haag: 1902.

Regelmatig ontvangen wij bij Buku Bibliotheca Surinamica verzoeken om informatie over geschiedenis boeken die niet door Nederlanders maar door Surinamers zijn geschreven. Bij het bestuderen van de Surinaamse geschiedenis kan het belangrijk zijn naar het perspectief te kijken van waaruit historische bronnen zijn gemaakt of beschreven. Het aantal historici van Surinaamse komaf dat zich met de Surinaamse geschiedenis bezighoudt is klein. Aan het eind van de 19e eeuw moeten deze historici met een vergrootglas gezocht worden. Maar ze waren er wel.

Kaart Suriname Thomson

Kaart van Suriname (1789)

J.R. Thomson was zo’n Surinaamse historicus. In 1894 was hij leraar op de Openbare School voor U.L.O. Volgens de Surinaamsche Almanak van 1906 was hij in dat jaar hoofd van de Emmaschool waar maar liefst 200 meisjes les kregen. Tien jaar later was hij hoofd van de openbare Willemschool. Aan het eind van zijn loopbaan werd hij benoemd tot voorzitter van de Koloniale Staten (1920-22).

Thomson werd geboren op 28 september 1853 in Paramaribo. Zijn ouders waren Zijn ouders waren Robert Thomson en Johanna Theresia Wilhelmina Eichel (*). Hij overleed op bijna 80 jarige leeftijd in mei 1933 in Nederland. Bij zijn overlijden schreef De banier van waarheid en recht : Surinaamsch nieuws- en advertentieblad van 6 mei 1933 dat John Robert Thomson echt een kind was van en uit het Surinaamse volk en een goede Surinamer.

Thomson

Cover van Thomson’s Overzicht der Geschiedenis van Suriname (1902)

Thomson publiceerde een behoorlijk aantal artikelen, pamfletten en lezingen. Eén daarvan was een Open brief aan Ds. A.E. Boers (1911). In 1909 verscheen Gouverneur Johan Jacob Mauricius op zijn lijdensweg. In 1906 hield hij een lezing met de titel Is ‘t in Suriname steeds een armoedige boel geweest? (1906).

In 1901 verscheen bij Martinus Nijhoff zijn Overzicht der geschiedenis van Suriname. In het voorwoord schrijft Thomson dat hij hoopt dat dit boek niet alleen voor schoolgebruik geschikt zal zijn maar dat ook de meer ontwikkelde lezer er aandacht voor zal hebben. Het boek is ingedeeld in vier tijdvakken: I) Van de ontdekkingen van Amerika tot den vrede van Breda  –  1492-1667; II) Van de vrede van Breda tot den Vrede van Amiens – 1667-1802; III) Vrede van Amiens tot de vrijverklaring der slaven – 1802-1863; IV) Van de vrijverklaring der slaven tot heden  – 1863 – heden.

Het boek zit vol met interessante historische feiten die de Surinaamse scholier vertrouwd moeten maken met het eigen verleden. Sommige wetenswaardigheden kwamen we niet eerder tegen in schoolboeken. In 1730, zo schrijft Thomson, bedroeg het aantal plantages ruim 400. De eerste koffiebomen werden in 1720 geplant daar een Duitser genaamd Hansbach. Volgens Thomson ontving hij ze van Gouverneur Coutier. De boompjes waren aangekweekt door de Amsterdamse burgemeester Nicolaas Witsen. Dat werpt weer eens een ander licht op de zaak. Slechts vier jaar later arriveerde de eerste Surinaamse koffie in Amsterdam.

Koffie

Koffie wordt geserveerd (Paramaribo, 1899)

Maar als we een antwoord willen op de vraag óf het perspectief van Thomson nu daadwerkelijk anders was dan het dominante Nederlandse perspectief dan leent de Cojo Branti van 1832 zich daar misschien goed voor. In dat jaar brak in Paramaribo een grote brand uit. Alle gebouwen tussen de Waterkant, de Jodenbreestraat, de Maagdenstraat en de Steenbakkerijstraat, gingen in vlammen op. We kennen verschillende andere publicaties waarin de daders van deze brand, o.a. Codjo, Mentor en Present, er van werden beschuldigd chaos te creëren om zo de macht in de kolonie te grijpen. Thomson omschrijft de drie daders als ‘uit vrees voor hunnen meester ontvluchte slaven’. Daar klinkt toch iets van een verzachtende omstandigheid, zo lijkt het. Codjo, Mentor en Present hadden volgens Thomson met opzet een huis aan de Heiligenweg in brand gestoken, om zo de gelegenheid te krijgen, voedsel, ‘waaraan zij behoefte hadden’, te verkrijgen. Hij sprak ook van een ‘barbaarsch vonnis’ waarin de jeugdige brandstichters veroordeeld werden levend verbrand te worden.

Codjo M P  NZD

Present, Cojo, and Mentor, twee dagen voor hun executie voor de brandstichting in 1833. Gerrit Schouten, Present, Cojo, Mentor (1833), inkt  op papier (Surinaams
Museum Bibliotheek)

Tussen de regels door heeft Thomson begrip voor de brandstichters die in andere publicaties (vaak door Nederlanders geschreven) worden weggezet als oproerkraaiers die de kolonie in gevaar wilden brengen. Daarmee kiest hij een ander perspectief dan het tot dan toe gangbare. Thomson kwam voort uit de Surinaamse samenleving en was er natuurlijk door gevormd. Hij was gehuwd met een vrije gekleurde vrouw, te weten Caroline Julie Samson. De moeder van Caroline werd in 1826 gemanumitteerd en kreeg de naam Floortje Mercurina van ‘t Velde (van West). Dat zal ook een rol gespeeld hebben bij zijn visie op de geschiedenis van Suriname (*).

John Robert Thomson verdient een grotere plek in de Surinaamse geschiedschrijving. Het levend houden van zijn werk door het lezen van zijn teksten, is een goed begin.

Carl Haarnack

 

(*) met dank aan Denie Kasan

 

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...
Newer posts →
logo

Enter your email address to subscribe to this blog and receive notifications of new posts by email.

Join 888 other followers

Recent

  • West Indisch Plakaatboek (1667-1816). Dr. J.A. Schiltkamp en Dr. J.Th. de Smidt (1973)
  • Florentin van Fahlendorn. Jung Stilling (1790).
  • 25 jarig jubilé Koloniale Staten Suriname, 1866-1891.
  • Niederländisch- Ost- Und Westindien. S. Friedman (1860)
  • De ronselaar, of De gestoorde reis naar Surinamen. G. Behacker (1818)
  • Europeesche Kolonisatie in Suriname. Pyttersen (1896)
  • De Slavernij in Suriname. J. Wolbers (1853)
  • Njoe-Jaari-Singi voe Cesaari. Utrecht: Braga (1843)
  • Het papieren erfgoed van Carl Haarnack
  • Emma Lashley, apotheker te Paramaribo (1909-1993).
  • Julius Hille, arts op Fort Nieuw Amsterdam (1831-1839)
  • Friedrich Voltz (1828-1855) in Suriname

Koloniale Wereld Tentoonstelling Amsterdam (1883)

Wilhelmina van Eede

Categories

  • 17th century books
  • 18th century books
  • 19th century books
  • 20th century books
  • Bibliotheca Surinamica
  • Children's Books
  • Dutch books
  • English books
  • French books
  • Genealogie
  • German books
  • Indian diaspora
  • Italian books
  • Latin books
  • Law
  • medical
  • Parbode
  • Sranan Tongo Books

Paginas

  • Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti

buku

abolitionism Add new tag artsenij binnenland boeroes British Guiana democratie Duits Dutch EBG English expedities feest fiction flora & fauna Frans Guyana French genealogie German geschiedenis handel hindu hugenoten Illustrated Books india Indianen Judaica jurisdiction katholieken kinderboek Koloniale Staten koloniale tentoonstelling kolonisatie kunst Language manumissie marrons medical muziek Onderwijs photos plantages politiek reizen religie religion Slavery Stedman theater tijdschriften travel West-Indies
  • German books

Blog at WordPress.com.

Cancel

 
Loading Comments...
Comment
    ×
    loading Cancel
    Post was not sent - check your email addresses!
    Email check failed, please try again
    Sorry, your blog cannot share posts by email.
    <span>%d</span> bloggers like this: