• Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger

Buku – Bibliotheca Surinamica

~ Library, archives & wunderkammer

Buku – Bibliotheca Surinamica

Tag Archives: kunst

Tagebuch meiner Reise. M. Hufnagel (1822)

10 Sunday Feb 2019

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, German books

≈ Comments Off on Tagebuch meiner Reise. M. Hufnagel (1822)

Tags

German, kunst, religion, travel, West-Indies

Tagebuch meiner Reise von Heidelberg über Kiel, Koppenhagen, nach Schweden, England und Westindien, so wie in das Innere des holländischen Guyana, und von da zurück nach Paramaribo. In den Jahren 1812 bis 1821. Michael Hufnagel. Ansbach, W.G. Gassert, 1822.

Regelmatige lezers van deze rubriek weten dat ik een zekere voorliefde heb voor Duitse auteurs die zich met Suriname hebben beziggehouden. Eén van de redenen daarvoor is dat deze teksten in Suriname of Nederland vaak onbekend zijn. Nog belangrijker is dat de meeste Duitse schrijvers niet of nauwelijks last hadden van de ‘censuur’ die in Nederland en Suriname vaak gevoeld werd. De meeste Duitsers die in Suriname geleefd hebben schreven namelijk vaak pas ná terugkeer in hun moederland hun memoires. Zo ook Michael Hufnagel die in 1812 zijn geboortedorp Möckenau (vlakbij Ansbach in Beieren) verliet om via Denemarken, Zweden en Engeland naar Suriname te reizen. Möckenau mag eigenlijk niet eens een dorp genoemd worden. Het bestaat eigenlijk (nog steeds) uit een paar boerenhoeves (er woont nu nog iemand die ook Hufnagel heet!). Hufnagel, zoon van een arme boer, werd missionaris.

moeckenau_ansicht

Gruss aus Moekenau, ansichtkaart (collectie Buku BS)

In een advertentie in een Duits tijdschrift in 1822 lezen we hoe Hufnagel zijn te verschijnen boek aanprijst: “Door interessante gebeurtenissen en waarheidsgetrouwe weergave van de merkwaardige natuur ter zee en op land, hoop ik mijn lezers in dit werk aangenaam en nuttig te onderhouden”.

Het boekje leest ook vlot weg en auteur geeft ook een aardig beeld van de ontberingen die met zo’n reis gepaard gaan. Steeds is er de angst voor Engelse oorlogsschepen en voor de woeste zeeën. Maar het overgrote deel van het boekje is gewijd aan Suriname. Hij geeft de lezers veel informatie over de inwoners, hun gebruiken, de taal, flora en fauna, het klimaat en de koffie- en suikerplantages. Ook gaat hij uitvoerig in op de oorspronkelijke inwoners van Suriname (vooral de Arrowakken) en de uit Afrika overgebrachte slaven.

Maria Sibylla Merian, Flamingo

Rode flamingo. Maria Sibylla Merian (1705)

Zijn bewondering steekt hij niet onder stoelen of banken. Aan beide zijden van de rivier, zo schrijft hij, zijn vele suiker- en koffieplantages te zien. Hij ziet ook citroenbomen, tamarinde- en ‘kokosbomen’, duizenden papegaaien en rode flamingo’s. In de stad beschrijft hij de houten kerk met een ronde koepel, gemaakt van bruinhart, die negen jaar eerder gebouwd is. In de kerk een grafzerk voor gouverneur Bentinck. Deze hervormde kerk brandde in 1821 af en stond op dezelfde plek waar de Hervormde Kerk zich nu bevindt. Er zijn slechts een paar afbeeldingen van deze ‘koepelkerk’.

Als het gaat om de beschrijving van de slavenbevolking wordt duidelijk dat Hufnagel niet zomaar een ooggetuige is maar een heel bijzondere. Als missionaris kiest hij toch een andere invalshoek dan bijvoorbeeld een plantagedirecteur of iemand die deel uit maakte van de koloniale elite. Hoewel niet duidelijk is of hijzelf een Herrnhutter is schrijft hij uitvoerig over de missie van de Moravische Broeders. Hij stelt dat God een eeuwige vriend is van het ‘morele goede’. En dat staat op gespannen voet met de behandeling van de slaven. Indirect bekritiseert hij de slechte behandeling die zij ondervinden: “Die Sclaven werden von gütigen Herren gelind, von unbarmhezigen oft wie Thiere behandelt; denn wie jede böse Einrichtung, so musste auch dieses nothwendig sich selbst strafen” (De slaven worden goed behandeld door welwillende meesters, door onbarmhartige meesters worden ze als beesten behandeld. Maar zoals met ieder slecht systeem zal dit uiteindelijk afgestraft worden).

Slaven en straf

Litho uit Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet – Wolter Robert baron van Hoëvell, 1854 (collectie Buku Bibliotheca Surinamica)

Wat het reisverslag van de missionaris uit Möckenau helemaal aardig maakt is dat Hufnagel de grootste 19e eeuwse Surinaamse kunstenaar Gerrit Schouten in Paramaribo heeft ontmoet. We kennen bij mijn weten nauwelijks publicaties van reizigers die schrijven over Schouten. Hij schrijft dat Schouten een zeer kunstzinnige boom heeft vervaardigd met 125 van de meest merkwaardige Surinaamse vogels. Hufnagel schrijft dat hij zal proberen dit kunstwerk voor het museum in München aan te schaffen. Of dat ooit ook daadwerkelijk gebeurd is weet ik niet. Het lijkt me toch zeker de moeite waard eens in de kelder en archieven van dat museum rond te gaan snuffelen.

Schouten diorama Zeezigt

Diorama van plantage Zeezigt, Suriname, door Gerrit Schouten (collectie Rijksmuseum)

Hunagel werkte na terugkeer in Duitsland als tolk/vertaler Nederlands en Engels in München. Hij overleed daar later op 54 jarige leeftijd. Dit in, vele opzichten bijzondere boek van Hufnagel, is zeer zeldzaam. Van de acht exemplaren die ik kon traceren bevonden zich er zes in Duitsland (o.a. de universiteitsbibliotheek van München en Staatsbiblioteek in Berlijn). De andere in de Deense Nationale Bibliotheek en in de universiteitsbibliotheek van Bern. In Nederlandse bibliotheken kon ik geen exemplaren vinden, buiten het exemplaar dat zich in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie bevindt. Voor de bibliofiele verzamelaars met smaak (én een gevulde beurs): er is één antiquariaat in Stockholm dat een exemplaar aanbiedt voor €600,–.

Carl Haarnack

 

hufnagel_titelblad

Titelblad boek van Michael Hufnagel (collectie Buku Bibliotheca Surinamica)

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Buku Bibliotheca Surinamica of de kunst van het verzamelen

24 Sunday Jun 2018

Posted by Carl Haarnack in Bibliotheca Surinamica, Dutch books, English books, French books, German books

≈ Comments Off on Buku Bibliotheca Surinamica of de kunst van het verzamelen

Tags

Dutch, kunst

RP-T-1994-281-10

Gezicht op Port Victoria gelegen aan de Suriname rivier (detail) door Jacob Marius Adriaan Martini van Geffen, 1850. Collectie Rijksmuseum

Een pak papier

Rond 1977, ik was vijftien jaar oud, begon ik met het speuren naar mijn familiegeschiedenis. Zo wilde ik bijvoorbeeld achterhalen of het klopte dat wij, zoals mijn vader  beweerd had, vroeger Von Haarnack heetten. De claims van mijn vader konden direct naar het rijk der fabelen verwezen worden. Mijn vader wist eigenlijk nauwelijks iets van zijn eigen geschiedenis. Hij was geboren in Batavia (Jakarta) in 1937, toen Nederlands-Indië nog een Nederlandse kolonie was. Pas toen er een pak oude documenten ontdekt was, die zijn vader zorgvuldig bewaard had, wisten we waar de zoektocht in Duitsland moest beginnen. In 1877 had Andreas Harnack zijn geboortedorp Welsleben verlaten (net onder Maagdenburg in Saksen-Anhalt) om zich als soldaat bij de groep van bijna 10.000 Duitsers te voegen, die in de tweede helft van de 19e eeuw naar Nederlands-Indië vertrokken. Dankzij dat oude pak papier, die oude familiedocumenten en de speurtocht in oude kerkboeken in Duitsland, kon ik iets van mijn familiegeschiedenis blootleggen. Zouden die niet bewaard zijn gebleven dan zou ik het misschien nog steeds hebben moeten doen met romantische verhalen over adellijke wortels, ridders en edelmannen. Nu weet ik dat mijn voorouders langs vaderlijke lijn keuterboertjes waren, schoenlappers en veldarbeiders.

welsleben_kerk

Kerk in Welsleben, bakermat van het geslacht Haarnack

Geschiedenis

Bovenstaande leert dat, als je echt in de geschiedenis geïnteresseerd bent, je je niet moet laten leiden door onbetrouwbare bronnen. Zelfs niet als het je eigen vader betreft. Die nieuwsgierigheid naar ‘geschiedenis’ is voor mij altijd een belangrijke motivatie geweest om boeken te verzamelen. De boeken, of zoals een collega-verzamelaar het zegt ‘historisch waardevol oud papier’, zijn natuurlijk bij uitstek ‘dragers van informatie’. Dé geschiedenis bestaat natuurlijk niet. Sommigen mensen roepen dat ze de geschiedenis gaan herschrijven. Dat is natuurlijk onmogelijk. Er bestaan alleen maar representaties van geschiedenis. Mijn verzameling bestaat grotendeels uit 17e, 18e en 19e -eeuwse boeken over Suriname die tezamen behoren tot wat ik de Surinaamse bibliotheek noem. Deze collectie heb ik Buku – Bibliotheca Surinamica genoemd.

2. Boek_BUKU

Een detail opname van de Buku Bibliotheca Surinamica collectie

De historische waarde van deze verzameling zit ‘m vooral in de diversiteit van de bronnen. Alleen door kennis te nemen van veel verschillende bronnen kan er een genuanceerd beeld ontstaan van de soms bizarre en altijd complexe geschiedenis van Suriname. Zou iemand zich alleen maar beperken tot wat Nederlandse boeken over deze geschiedenis te zeggen hebben, dan bestaat het gevaar een eenzijdig verhaal te lezen. Zo schreef de latere gouverneur van Suriname Mr. E.L. Baron van Heeckeren.[i] in 1828 dat ‘Nederland altijd de palm boven de andere volkeren heeft gedragen’. Dat was in reactie op het verschijnen van het boek Outalissi, Tales of Dutch Guiana, dat in 1826 verscheen. Hierin beschreef de Engelse rechter aan het Gemengde Gerechtshof in Paramaribo, Christopher Edward Lefroy (‘de Multatuli van Suriname’)  de afschuwelijke behandeling van slaven in Suriname en bekritiseerde hij de lakse houding van het koloniale bestuur.

IMG-3488

Outalissi, A Tale of Dutch Guiana (1826)

 

Een collectie bouwen

Natuurlijk kan iedereen een berg boeken in één ruimte samen brengen maar de echte waarde ontstaat wanneer de boeken deel gaan uitmaken van een thematisch en systematisch opgebouwde collectie. Hoe krijgt een collectie dood oud papier een ziel en hoe kan een verzamelaar, door steeds aan zijn verzameling te schaven, iets zeggen over de geschiedenis of over de werkelijkheid? Dat is waar het uiteindelijk om gaat. Mijn ‘Surinaamse bibliotheek’ is vooral een weerspiegeling van een eeuwenlange Europese koloniale geschiedenis. Het belangrijkste doel van de Buku Bibliotheca Surinamica-collectie is om die omvangrijke maar lang verwaarloosde geschiedenis te helpen documenteren.

Het is een mythe dat er over Suriname weinig boeken zijn geschreven. De Suriname-collectie van de Universiteit van Amsterdam telt bijvoorbeeld al een kleine 8000 catalogusnummers. Suriname was in de 18e eeuw een belangrijke kolonie die  meer dan 500 plantages telde . In de bloeiperiode van de kolonie werkten er meer dan 60.000 slaven aan de enorme productie van suiker, koffie, katoen en cacao. Onder de rijke elite in de kolonie, bestaande uit eigenaren van plantages, administrateurs, hoge ambtenaren, artsen en de rechterlijke macht, was het boekenbezit aanzienlijk.[ii]

IMG-3489

De meeste beginnende verzamelaars ontbreekt het doorgaans aan overzicht van wat er allemaal gedrukt is. Bibliografieën en oude catalogi van bibliotheken of handelaren kunnen daarbij helpen. Het is goed te beseffen dat zo’n catalogus natuurlijk altijd maar een momentopname is. Zo geeft de Catalogus der Surinaamsche Koloniale Bibliotheek, in 1862 verschenen bij Martinus Nijhoff in Den Haag, een overzicht van welke boeken er op dat moment in Paramaribo te vinden waren. Zo vinden we daar een vermelding van een Zonderlinge briev, van een voornaem heer aen een zyner vrienden, geschreven uit Surinaemen, waer in zeer naukeurig geantwoord word, op alle bezondere vraegen aen hem uit het vaderland gedaen, nopens de uit-reize en ’t climaet van die colonie […] Deze publicatie verscheen in 1767 bij Johannes de Cros, ‘boekverkoper in ’t Noord-einde’. In dit slechts 30 pagina’s tellende boekje vinden we bijvoorbeeld informatie over het leven in de kolonie, opgetekend door een ooggetuige. Zo lezen we iets over de huizen van de rijke planters, maar ook over de ‘huisjes’ waar de slaven waren gehuisvest, over de winkels, over de prijzen van goederen of wie er beschikte over een rijtuig. Ook geeft de auteur aanwijzingen waar men op moet letten als men een huisslaaf wil aanschaffen (‘een Negerin die wel Wasschen en Stryken kan, of wel Linnen naayen is van f 6 á f 700, waardig’).

Emancipatie van de slaven

Eén van de belangrijke zwaartepunten van de Buku-bibliotheek is die van de emancipatie van de slavenbevolking. De afschaffing van de slavernij vond in 1863 plaats, maar daar ging een lang proces aan vooraf. Vanaf het eerste begin van de kolonie, toen er op grote schaal tot slaaf gemaakte Afrikanen op de plantages werden ingezet, was er sprake van verzet. Afrikaanse slaven liepen regelmatig weg van de plantages. Dat kwam door de barbaarse behandeling: zware fysieke arbeid, slechte voeding maar vooral de wrede en onmenselijke straffen die hen ten deel vielen. Er zijn tal van auteurs geweest die al in de 17e eeuw bijzonder kritisch waren over de behandeling van de slavenbevolking. Eén van de vroegste titels in de Surinaamse Bibliotheek is: An impartial description of Surinam upon the continent of Guiana in America.[iii] De auteur, George Warren, een Engelsman, bezocht Suriname toen de kolonie nog in handen van de Engelsen was. In het jaar waarin de Vrede van Breda werd gesloten en Suriname geruild werd tegen New York verscheen zijn boek. Warren beschrijft de onmenselijke omstandigheden waaronder de slaven moeten leven:

‘De slaven worden als honden verkocht. Ze moeten de hele week werken tot zaterdagmiddag. Dan mogen ze op hun kostgrondjes werken om in hun levensonderhoud te voorzien. Eén of twee keer per jaar krijgen ze wat geroosterd vlees als een koe of paard is doodgegaan. Of misschien een stuk verrotte vis. Zo’n miserabel leven drijft sommige slaven ertoe te ontsnappen om hun vrijheid te zoeken. En als ze gevaar lopen te worden gevonden slaan zij soms de hand aan zichzelf. Want als ze weer in de macht van hun meesters komen worden ze aan verschrikkelijke martelingen blootgesteld als afschrikwekkend voorbeeld voor anderen.’(vertaling ch).

warren titelblad

Over George Warren weten we heel weinig. Maar met zijn boek behoort hij tot de eersten in een lange lijst van auteurs die forse kritiek hebben geuit op de behandeling van slaven en daarmee een stap richting emancipatie gezet.

Een in Suriname gedrukt papieren boekje dat de geseling van de weersomstandigheden en andere gevaren al meer dan 150 jaar overleeft is een extreem zeldzaam ABC-boekje in het Sranan Tongo: ‘Pikin Spelle en leri-beokoe vo da evangelische broedergemeente (sic!). Paramaribo, 1849. Het was een leerboekje voor het onderwijs aan de slaven door de zendelingen van de Evangelische Broeder Gemeente (EBG) die ook wel Hernhutters of Moravische Broeders genoemd worden. Deze kwamen in 1735 naar Suriname om het christendom onder de ‘heidenen’, indianen, marrons en slaven, te verspreiden. In 1844 kwamen er scholen voor slaven, (die voor die tijd geen onderwijs mochten volgen), en de voertaal op die scholen was Sranan Tongo. Het boekje kwam voor het eerst uit in 1832 maar daar is, voor zover ik kan nagaan, geen enkel exemplaar van bewaard gebleven. Van de editie uit 1849 is slechts één exemplaar bewaard gebleven en dat bevindt zich nu in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie. Het telt slechts 40 pagina’s.

leri_boekoe2

Pikin Spelle en leri-beokoe vo da evangelische broedel-gemeente (sic!). Paramaribo, 1849.

 

Passie

Om een bibliotheek te bouwen zijn intellectuele nieuwsgierigheid en een zekere passie onontbeerlijk. Een gedreven verzamelaar laat geen moment onbenut om te achterhalen of er op veilingen iets uit zijn interessegebied aan bod komt . Ook moeten de nieuwe aanwinsten van alle antiquaren, groot en klein, in binnen- en buitenland, goed in de gaten worden gehouden. Maar één van de belangrijkste eigenschappen waar een gedreven verzamelaar niet zonder kan is een gezonde dosis eigenwijsheid. Toen ik een jaar of vijftien oud was en ik op zoek ging naar informatie over Suriname, vertelde een bibliothecaresse van de Openbare Bibliotheek in Amsterdam-West dat er over Suriname geen boeken bestonden. Zij wist natuurlijk niet beter. Het is daarom verstandig niet te veel op kennis van anderen te vertrouwen. Zoek zelf op alle mogelijke manieren naar kennis en informatie en raadpleeg een grote verscheidenheid aan boeken. Iedere verzamelaar dient uiteindelijk dé specialist te worden op zijn eigen terrein. De Buku Bibliotheca Surinamica-verzameling bestaat nu uit honderden boeken en documenten uit de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw, kleine papieren boekjes maar ook uitbundige, in kalfsleer of perkament gebonden exemplaren voorzien van gouden versierselen. En dat alles als gevolg van de behoefte om die Surinaamse geschiedenis een beetje te proberen te begrijpen.

Carl Haarnack

 

(dit essay verscheen eerder in ‘We Love Books, Boekenliefhebbers in Woord en Beeld’. Johanna Kessler. Leeuwarden: Uitgeverij Wijdemeer, 2018).

 

[i] Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1828. Departement Paramaribo der Maatschappij Tot Nut van ‘t Algemeen, z.p. 1827

[ii] Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3. p. 171 Uitgeverij Okopipi, Paramaribo 2002.

[iii] London: Printed by William Godbid for Nathaniel Brooke at the Angel in Gresham-College, in the second yard from Bishopsgate-street (1667).

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Il Costume Antico e Moderno. Giulio Ferrario (1831)

02 Saturday Dec 2017

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Italian books

≈ Comments Off on Il Costume Antico e Moderno. Giulio Ferrario (1831)

Tags

flora & fauna, geschiedenis, kunst, travel

Il costume antico e moderno ovvero storia del governo, della milizia, della religione, delle arti, scienze ed usanze di tutti i popoli antichi e moderni provata coi monumenti dell’antichita’ e rappresentata con analoghi disegni. Terza edizione. America. Door Giulio Ferrario. Luogo di stampa: Torino: Fontana, 1831.

We hebben het in deze rubriek vaker gehad over Suriname-boeken die in een vreemde taal verschenen. In de regel ging het hierbij om boeken die in het Engels, Duits of Frans verschenen. Het Italiaanse taalgebied kwam er tot nu toe karig vanaf. Toch zijn er in de 18e en 19e eeuw belangrijke titels waarin Suriname een rol speelt. Zo verscheen er in 1818 in Milaan bij Sonzogno een Italiaanse vertaling van de Narrative of a five years’ expedition against the revolted negroes of Surinam (1796) van kapitein John Gabriel Stedman. Deze publicatie kreeg de titel mee Viaggio al Surinam e nell’interno della Guiana.

Quacy Ferrario parbode

Giulio Ferrario (1767-1847) was een intellectueel, uitgever, drukker en bibliothecaris uit Milaan. Hij studeerde rechten maar verlegde zijn aandacht en toewijding naar de literatuur en de bestudering van de oude Griekse en Romeinse culturen. In 1802 werkte hij als bibliothecaris bij de Biblioteca di Brera, één van de grootste bibliotheken van Italië. Aan het eind van de 19e eeuw kreeg deze bibliotheek de status van staatsbibliotheek. In deze bieb vinden we veel belangrijke 18e en 19e eeuwse boeken over Suriname. In 1834 werd Ferrario directeur van deze bibliotheek. In deze rol was hij verantwoordelijk voor aantal belangrijke publicaties over graveerkunst, theater, architectuur en kostuums van het beroemde Scala theater. Tussen 1817 en 1834 publiceerde hij zijn monumentale werk Costume antico e moderno. Dit encyclopedisch werk bevatte oorspronkelijk maar liefst 21 banden en bevat meer dan 1500 handgekleurde platen van modern en antieke kleding en architectuur. Later werden er nog delen toegevoegd en kwam het totaal op 37. Ferrario schrijft over de geschiedenis, politiek, krijgsmacht, godsdienst, kunst, wetenschap van álle mensen en culturen in de hele wereld. Inderdaad geen sinecure maar aan het begin van de 19e eeuw ontstond er in Europa een grote behoefte aan kennis en onderwijs vooral over verre volken en culturen.

Het gedeelte over Amerika beslaat vier banden. De vierde band daarvan schrijft Ferrario over Brazilië, de Guyana’s, de kleine en grote Antillen en ook nog iets over Buenos Aires. Wij concentreren ons maar vooral op wat de auteur over Suriname (‘La Gujana Olandese’) te vertellen heeft. Hij is er weliswaar nooit geweest maar zijn kennis over deze Nederlandse kolonie is bijzonder groot. Dat is vooral te danken aan de enorme bibliotheek die hij tot zijn beschikking had. Zo maakt hij gebruik van literatuur van 16e en 17e eeuwse ontdekkingsreizigers zoals Walther Raleigh en Robert Harcourts (1613). Ferrario geeft een lijst van auteurs wiens boeken die hij gebruikt heeft: Herlein (1718), Maria Sybilla Merian (1705), Pistorius (1763), alle werken van Fermin (1765-1770), Bancroft (1769), Hartsinck (1770), Stedman (1796), Riemer (1803) en nog een berg aan Franse cartografen, reizigers en wetenschappers. Uitvoerig gaat hij in op de ligging van het land, het klimaat en de vegetatie. Ook de medicinale werking van gewassen ontbreekt niet. Ferrario geeft hoog op over de werking van het koortswerende middel ‘Quassia’ (kwasibita). Hij noemt hierbij ook de ‘ontdekker’ de granman Quassie. De in Suriname voorkomende vissen, bomen  en rivieren passeren de revue. Verder gaat de auteur in op de ‘indianen’; hun wapentuig, oorlogsvoering, godsdienst, religie, huwelijk, begrafenisrituelen maar ook de beroepen die vrouwen uitvoeren. Die houden zich o.m. bezig met het planten van manioc, bananen, yams en andere knolgewassen. Daarnaast knopen zij de bedden (hangmatten) en maken ze keukengerei. Ook gaat hij uitvoerig in op de stad Paramaribo. De straten en tuinen doen, volgens Ferrario, niet onder voor die van de elegantste in Europa.

negri_sotto_ferrario_1826

Als het over de slechte behandeling van de zwarte bevolking gaat windt hij er geen doekjes om. De Europeanen drinken het regenwater dat in reservoirs wordt opgevangen. Het water uit de putten is voor het vee en de ‘Negri’ (‘negers’). Iedereen slaapt in hangmatten maar de ‘negers’ slapen op de grond. Er zijn in de kolonie 2029 ‘witten’ (Bianchi), 3075 mulatten en ‘vrije zwarten’ en bijna 52.000 slaven. De rijkdom van de Europese families is groot en kan ook afgemeten worden aan het aantal slaven dat in hun huishouden werkt; soms wel tot 20 of 30. Hij schrijft verder over het zware leven op de plantages. Aan de wrede behandeling van de slaven wijdt Ferrario een apart hoofdstuk. Ik zal u hier de gruwelijke verhalen over zweepslagen die het vlees openrijten besparen.

Het omvangrijke werk van Ferrario is vooral zo succesvol geworden door de vele (vaak handgekleurde) gravures die er in voorkomen. Als we de afbeeldingen tellen die specifiek betrekking hebben op Suriname dan komen we op minimaal acht stuks. Daaronder zijn er een aantal van de inheemse bevolking. Ook is er een mooi gezicht op de Waterkant van Paramaribo (Citta di Paramaribo) en één van de muziekinstrumenten van Afrikaanse slaven.

piantatori stedman

Intrigerend zijn de afbeeldingen die zijn ontleend aan Stedmans ‘Narrative’. Die bestaan vooral uit samenstellingen van verschillende gravures die we uit Stedman kennen. Zo is er één waarop we Stedman zelf zien, terwijl een aantal slaven een Aboma in de boom hebben gehesen. In dezelfde afbeelding zien we granman Quassie die wijst op een gewas, het quassiehout. Ook is er één afbeelding waarin we een pijprokende planter zien en een slavin die hem koffie schenkt (‘Piantatori di Suriman’- sic). Daarnaast zien we twee basja’s die een slaaf geselen (in de originele Stedman gravure ligt de slaaf: ‘The Execution of breaking on the rack’). Links daarvan herkennen we de bekende Stedman prent die in de eerste Engelse editie heet ‘Flagellation of a Female Samboe Slave’ heet. Tenslotte zien we een afbeelding die geïnspireerd is op ‘A female Quadroon slave of Surinam’.

Van dit omvangrijke werk van Giulio Ferrario verscheen gelijktijdige een editie in het Frans: ‘Le Costume Ancien et Moderne ou Histoire du gouvernement, de la milice, de la religion, des arts, sciences et usages de tous les peuples anciens et modernes d’après les monuments de l’antiquité et accompagné de dessins analogues au sujet par le Docteur Jules Ferrario.’

Guyana Slave Rebellion 1825 Ferrario & Bonatti Antique Print Guyana Slave Rebellion of 1823, Gladstone

Vermoedelijk is deze uitgave de grootste 19e eeuwse ‘beeldbank-encyclopedie’ van de wereld. Ferrario maakt in zijn werk ook direct duidelijk dat Suriname een belangrijke kolonie was. Niet zonder reden heeft hij er belangrijk gedeelte van zijn Amerika-verhaal en maar liefst acht platen aan gewijd. Zijn bewondering geldt voor de enorme bloei van de plantage-economie maar hij vergeet niet, zoals sommige reizigers in de 18e en 19e eeuw, te vermelden tegen welke prijs dat tot stand werd gebracht, namelijk het bloed, zweet en tranen van de slavenbevolking.

Vanwege de vele prachtige illustraties is een goede en complete set zeer zeldzaam en haast onbetaalbaar. Daarom zien handelaren er vaak brood in om de prenten los te verkopen. Voor het complete werk heeft u een paar duizend euro’s nodig. Maar met een beetje geluk kunt u misschien voor een paar tientjes één van de Surinaamse prenten op de kop tikken.

Carl Haarnack

 

 

zie ook:

Italiaanse Stedman

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

De menschetende aanbidders der zonneslang. Gebr. Penard (1907)

10 Sunday Jul 2016

Posted by Carl Haarnack in 20th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on De menschetende aanbidders der zonneslang. Gebr. Penard (1907)

Tags

flora & fauna, Indianen, kunst, Language, religie, West-Indies

De menschetende aanbidders der zonneslang. F.P. Penard en A.P. Penard. Paramaribo: Heyde, 1907/1908.

De broers Frederik Paul Penard (1876-1909) en Arthur Philip Penard (1880-1932), behoorden tot een welvarende familie in Suriname. Vader, Frederik Paul Penard Sr. (1801-1849), maakte een fortuin in de handel in hout. Hun moeder, Philippa Salomons (1850-1926), was mogelijk een nazaat van Alexander Salomons, vendumeester in Paramaribo. De broers gingen van jongs af aan met hun vader mee op zijn tochten door de binnenlanden van Suriname. Op jonge leeftijd werden Frederik en Arthur echter getroffen door lepra waardoor zij aan huis gekluisterd waren. Door intensieve contacten met de Caraïben (ook wel Kalihna of Kari’na) konden zij een grote ornithologische verzameling aanleggen en de taal en cultuur van de oorspronkelijke bevolking van Suriname bestuderen. Door hun ziekte werden beide blind. Desondanks publiceerden Frederik en Arthur in 1908 De vogels van Guyana (Suriname, Cayenne en Demerara), dat jarenlang hét ornithologisch standaardwerk zou blijven.

penard cover

Originele papieren band van De Menschetende Aanbidders der Zonneslang (1907/1908)

Een jaar eerder verscheen De menschetende aanbidders der zonneslang, waarin de folklore en religie van de Caraïben centraal stond. In hun voorwoord schrijven de auteurs dat hun motivatie om over ‘de indianen’ te schrijven voorkomt uit het feit dat er tot dan toe alleen oppervlakkig over hen geschreven werd. Het is een ‘psychologische studie over de innerlijke gedachten, wereldbeschouwing en logica van een volk van dichters, van vrije mensen die ‘zullen uitsterven zonder ooit den blanken onderdanig te zijn geweest.’ Uitvoerig wordt stilgestaan bij de geschiedenis van de Caraïben sinds de ‘ontdekking’ van Amerika door Columbus. De Penards kennen hun klassiekers en noemen de werken van o.a. La Condamine, Von Humboldt, Brett, Schomburgck, Kappler, Van Coll en De Goeje.

indianen brits-guiana

Maar de echte toegevoegde waarde van de broers zit hem vooral in het feit dat zij veel verhalen die jarenlang door mondelinge overlevering bewaard bleven hebben opgeschreven. Zo kunnen wij nu lezen over de Legende van de Kanibaal-Priester, over het Gevecht van een Piaaiman met een Priestergeest, Legende van Onone, Legende van Jorobodie, Legende van den Bloeddrinkenden Neger. Deze laatste legende gaat over een zwarte man genaamd Boesibaroenoe. Hij was een verrader want hij gaf zijn ‘rasgenoten’ aan bij de blanken. Hij zoog het bloed uit zijn slachtoffers en gooide hun lichamen naar de slangengeest. Een Arrowakse piaiman, Joeni (de Geweldige) maakte hem onschadelijk door hem onderwater vast te binden. Dit verhaal, zo geven de Penards aan, gaat over Quassie van Timotibo. Deze had van de indianen de kruiden geleerd die ziekten zoals lepra konden genezen. Quassie speelde als vrijgemaakte slaaf een dubbelrol en hielp het koloniale gezag regelmatig van de plantages weggelopen slaven terug te vinden. Maar de naam Boesibaroenoe kan ook een verbastering zijn van Bos-Baron. Baron was één van de meest gevreesde leiders van de marrons in de 2e helft van de 18e eeuw.

quassia

Quassie van Timotibo 

Het boek staat boordevol met verhalen en anekdotes. We leren bijvoorbeeld ook over het voedsel, de jacht en de visserij. Het huwelijksleven van de Caraïben en  polygamie, liefde voor ouders en kinderen, opvoeding, hun drankgebruik en feesten, rituelen rond de dood, komen ook uitvoerig aan bod. Daarnaast vinden we er ook veel informatie en afbeeldingen van inheemsen en hun kunst- en gebruiksvoorwerpen zoals aardewerk en vlechtwerk. In 1908 verschenen deel II Het woord van den Indiaanschen Messias en deel III Neo-Sophia of de cirkelleer van tijd en ruimte. In 2013 werd in het Museum Volkenkunde in Leiden bij de verbouwing van de bibliotheek manuscripten bestaande uit 6500 handgeschreven fiches gevonden.  Deze bevatten waardevolle informatie over de geesteswereld van de Surinaamse ‘indianen’. De gebroeders Penard schreven in 1907 met eerbied over de geschiedenis en folkore van de oorspronkelijke inwoners van Suriname, iets wat tot dan toe ongebruikelijk was. Zij verdienen een ereplaatsje in het Surinaams museum én de Surinaamse bibliotheek.

Carl Haarnack

 

titelblad

Titelblad

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Korte Beschrijving van Mr. H.C. Focke (1903)

14 Saturday Mar 2015

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, 20th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Korte Beschrijving van Mr. H.C. Focke (1903)

Tags

flora & fauna, kunst, marrons, muziek, tijdschriften

Korte Beschrijving van Mr. H.C. Focke. Door C.J. Hering. Paramaribo: H.B. Heyde, 1903.

In deze rubriek zijn we niet zo tuk op competities en records. Maar dit keer kan ik het niet laten: dit ‘boekje’ telt slechts acht pagina’s en is daarmee het dunste boekje uit de Surinaamsche Bibliotheek is dat ik ken. Het is één van de weinige lofredes op één enkel individu die we in Suriname kennen.

portret Focke k

Mr. H.C. Focke (1802-1865)       

De auteur Hering stelt dat geleerden in Europa beweren dat er in de Tropen geen geleerde of talentvolle mensen worden geboren. Maar hij probeert die theorie te weerleggen door te wijzen op de beroemde Surinamer François Le Vaillant ( auteur van Voyage de M. Le Vaillant dans l’Intérieur de l’Afrique par Le Cap de Bonne Espérance, dans Les années 1783, 84 & 85. Paris: Leroy, 1790) die, door zijn reizen door Afrika en de tekeningen die hij daar maakte, een plekje in de wereldgeschiedenis heeft veroverd. Toch bleef deze wereldberoemde Surinamer in Suriname zelf geheel onbekend. Maar dit boekje schrijft Hering om zijn ontzag en bewondering te tonen voor H.C. Focke die zijn sporen heeft verdiend op wetenschappelijk gebied. Door het schrijven van deze korte biografie probeert hij de verdiensten van Focke voor Suriname aan de vergetelheid te ontrukken.

Hendrik Charles Focke werd geboren in Paramaribo in 1802 als kind van Gerhard Focke en Wilhelmina Charlotte Esser. Na zijn schoolopleiding in Paramaribo stuurde zijn vader hem naar Nederland om Rechten te studeren. In 1827 promoveerde hij in de Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Utrecht met het proefschrift Pretio in emtione venditione. Focke mag gerust is een ware homo universalis in de traditionele zin van het woord genoemd worden. Na zijn studie in Nederland wordt hij in Paramaribo aangesteld als advocaat. Later werd hij benoemd als Auditeur bij het Militair Gerechtshof. Ten slotte werd hij President van het Collegie van Kleine Zaken (Kantongerecht). Maar behalve zijn werk als jurist heeft Focke ook veel gedaan op het gebied van Botanie ofwel Plantkunde. Als botanist heeft hij veel bijgedragen om de kennis van de Surinaamse flora te verspreiden. Zo dragen zo’n acht planten zijn naam. In 1853 schreef hij één van zijn beroemdste bijdragen: De quibusdam Orchideis Surinamensibus (Botanische Zeitung, Leipzig, von Mohl und Schlechtendal, no. 13 & 18). Behalve rechtsgeleerde en botanist was hij ook musicus, was hij betrokken bij de oprichting van Toneelgenootschap Thalia en was hij één van de oprichters van het tijdschrift West-Indië: bijdragen tot de bevordering van de kennis der Nederlandsch West-Indische koloniën (Haarlem: A.C. Kruseman, 1856). Voor dit tijdschrift schreef hij een interessante bijdrage over Neger-engelsche muziek.

‘De Surinaamsche negermuzijk’ door Focke (1856)

‘De Surinaamsche negermuzijk’ door Focke (1856)

Maar voor degenen die zich bezighouden met het verzamelen van Surinamica zal Focke waarschijnlijk het best herinnerd worden om zijn Neger-Engelsch woordenboek dat in 1855 in Leiden verscheen.

Wat maakt dit boekje van Hering over Hendrik Charles Fock nou zo bijzonder? Het heeft een aardig fotoportret van Focke (tot op heden had ik nog geen portret van hem kunnen vinden). Het is niet alleen superdun maar het is ook superzeldzaam. Alleen de UB Leiden en het Volkenkundig Museum in Leiden beschikken over een exemplaar. Natuurlijk is Buku-Bibliotheca Surinamica ook de trotse eigenaar van een exemplaar.

Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Djuka, the Bush Negroes of Dutch Guiana. Morton C. Kahn (1931)

18 Tuesday Mar 2014

Posted by Carl Haarnack in 20th century books, English books

≈ Comments Off on Djuka, the Bush Negroes of Dutch Guiana. Morton C. Kahn (1931)

Tags

kunst, marrons, muziek, plantages

Djuka, the Bush Negroes of Dutch Guiana. Morton C. Kahn. New York: The Viking Press, 1931.

De geschiedenis van Suriname is bijzonder goed gedocumenteerd. Althans, in archieven en boeken vinden we heel veel informatie over het koloniale bestuur en de plantages, vooral de opbrengsten van koffie, suiker en katoen. Maar het gaat hier wel over historische feiten die de geschiedenis van bovenaf, die van de Europese koloniale elite, bejubelen en soms bewieroken. De geschiedenis zoals de uit Afrika aangevoerde slaven die beleefden is er weinig tot niets aan het papier toevertrouwd. En dat geldt helemaal voor de van de plantages weggelopen slaven, de marrons. Marronage vond sinds het eerste begin van de kolonisatie van Suriname door de Engelsen rond 1650 plaats. Maar het zou tot de 20e eeuw duren voordat er serieuze studies verschenen over het leven en de cultuur van de marrons.

???????????????????????????????

Morton Kahn was een Amerikaanse medicus die in 1922, 1923 en 1925 Zuid-Amerika bezocht met als doel tropische ziekten te bestuderen. Op deze reizen kwam hij in aanraking met de marrons die toen nog politiek incorrect ‘boschnegers’ (bushnegroes) heetten. Tussen  1927 en 1930 ondernam Kahn nog drie reizen naar Suriname met het doel de geschiedenis en de cultuur van wat hij de ‘Djukas’ noemt te bestuderen. Hij onderzocht vrijwel uitsluitend de Saramaccaanse ‘bush negroes’.

Kahn begint zijn verhaal bij de onmenselijk handel in slaven die begon in West-Afrika. Ook schrijft hij over de wrede martelingen van weggelopen slaven als die weer gevangen werden genomen. Aan Stedman ontleent hij het verhaal van een marron die aan een haak door zijn ribben werd opgehangen. Door zijn langdurig verblijf bij de Saramaccaanse marrons is Kahn in staat uit eigen waarneming de dansen, het gebruik van de drums, de taal, het eten, geneeskunst, magie, huwelijk en familieleven en bijvoorbeeld het houtsnijwerk te beschrijven. Het American Museum of Natural History in New York heeft naar verluidt zo’n 800 etnografische voorwerpen die Kahn uit de binnenlanden van Suriname heeft tekeningen  van houtsnijwerk, maar ook foto’s van marrons (een aantal van eigen makelij en sommige van Eugen Klein). De ‘Djukas’ hebben, zo schrijft Kahn, een gevoel voor esthetiek en beschikken in hun houtsnijwerk over een goed ontwikkelde kunstvorm.

Kahn is één van de eerste wetenschappers die grote belangstelling hadden voor de cultuur en taal van de nazaten van weggelopen slaven. Hij werd in deze traditie gevolgd door antropologen zoals Melville J. Herskovits en Frances S. Herskovits en andere wetenschappers zoals Silvia de Groot, H.U.E. Thoden van Velzen en Richard en Sally Price.

Carl Haarnack

https://bukubooks.wordpress.com/2011/08/25/suriname-folk-lore-herskovits-1936/

https://bukubooks.wordpress.com/silvia_de_groot/

Djuka cover klein

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Swart in Nederland (intro)

25 Sunday Mar 2012

Posted by Carl Haarnack in 17th century books, 18th century books, 19th century books

≈ Comments Off on Swart in Nederland (intro)

Tags

kunst, manumissie, plantages, West-Indies

‘Swart’ in Nederland – Afrikanen en Creolen in de Noordelijke Nederlanden vanaf de middeleeuwen tot de twintigste eeuw

Carl Haarnack en Dienke Hondius

Door de eeuwen heen hebben veel zwarte mensen de Nederlanden bezocht. Ze verbleven  er voor korte of langere tijd. Vaak kwamen zij mee uit de Nederlandse koloniën in ‘de West’ of uit Afrika, als slaven of bedienden met hun meesters. Daarnaast waren er velen die als ‘vrije zwarten’ Nederland bezochten of er zich blijvend vestigden. Van een aantal personen zijn indertijd de levensverhalen opgetekend, of zijn portretten door kunstenaars gemaakt. In geschiedenisboeken of in musea zijn deze mensen nauwelijks te zien. Nederlandse archieven zijn vrijwel niet op dit thema ontsloten, maar recente zoektochten leverden telkens bijzonder materiaal op. Voor het schetsen van een vollediger beeld is het echter nog veel te vroeg.

Portretstudie van een zwarte bediende of muzikant (Cornelis Troost, 1747)

De grootste groep bestond uit slaven en bedienden. Daartegenover staat een – voorlopig nog – heel klein groepje van Afrikaanse gezanten die hier op diplomatieke missie kwamen. Verrassender is wellicht dat er ook een heel aantal vrije zwarten is geweest dat zich hier vestigde en een leven heeft opgebouwd. Vaak zijn zij bekend doordat ze met de rechterlijke macht van doen kregen. Dat was soms goedschiks, bijvoorbeeld bij manumissie (invrijheidstelling van slaven) of bij het vaststellen van testamenten. Soms was het ook kwaadschiks, omdat ze iets op hun kerfstok hadden. Wie echter niet in aanraking kwam met justitie, is voor ons moeilijker terug te vinden en dat levert natuurlijk een vertekend beeld op.

Jacobus Capitein was een ex-slaaf, die de slavernij verdedigde. Zijn studie theologie rondde hij in 1742 af met een werkstuk waaruit volgens hem bleek dat de slavernij niet in strijd was met de christelijke leer. 

Soms weten we ook van hun bestaan doordat we ze uit religieuze (christelijke of joodse) archieven kennen. Zo waren sommige zwarten waarschijnlijk joods toen ze in Nederland kwamen. Een heel aantal anderen werd toegelaten tot kerkgenootschappen, toen ze zich in Nederland lieten dopen. Uit de achttiende eeuw zijn de eerste aanzienlijke kleurlingen bekend die zelf voor een beperkte periode naar Nederland reisden,  en/of er hun kinderen lieten studeren. Uit het artikel hofleven van Esther Schreuder blijkt dat Afrikanen aan hoven vaak show- en theatrale functies hadden. Maar ook in het burgerlijke leven hadden ze die, zoals nog zal blijken.

Nijmeegse school Koning Balthasar ca. 1483 Olieverf op paneel, 40 x 24 cm Collectie Historisch Museum Arnhem, in langdurig bruikleen van het Rijksmuseum

Lees verder….Klik hier !!!!!!!

(deze tekst verscheen eerder in de catalogus van de tentoonstelling Black is beautiful. Van Rubens tot Dumas. Waanders, 2008)

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Boeken & Bananen

04 Sunday Mar 2012

Posted by Carl Haarnack in 17th century books, 19th century books, Dutch books

≈ Comments Off on Boeken & Bananen

Tags

Duits, flora & fauna, German, kunst, plantages

De foto’s op deze pagina werden gemaakt door de fotograaf Eugen Klein. Hij werd geboren in Mannheim (Duitsland) in 1869. In de jaren ’90 van de 19e eeuw vestigde hij zich als fotograaf in Suriname. Aan de Domineestraat in Paramaribo opende hij zijn studio en winkel. Gedurende zo’n 30 jaar was hij een van de productiefste en bekendste fotografen van Suriname. Naast foto’s gaf hij ook honderden prentbriefkaarten uit. Hij overleed in Paramaribo in 1927. Zijn weduwe, Louise Schrader, heeft samen met haar kinderen de zaak tot de Tweede Wereldoorlog voortgezet.

Klein koos de onderwerpen voor zijn ansichtkaarten zorgvuldig uit. Behalve de vele stadsgezichten van Paramaribo lieten zijn ansichtkaarten ook vaak exotische vruchten zien. Deze kaarten waren natuurlijk vooral bestemd voor diegenen die familie of vrienden in Europa een indruk wilden geven van de vele vruchten die daar vrijwel onbekend waren. De banaan is een van de oudste geteelde gewassen ter wereld. De oorsprong van de banaan ligt in Zuid-oost Azië. Portugese handelaren zorgden er voor dat de bananen vanuit Afrika mee werden genomen naar het Caraïbisch gebied. Maria Sibylla Merian, die in 1699 vanuit Nederland in Suriname arriveerde, tekende de bananenplant in haar Metamorphosis insectorum Surinamensium (Verandering der Surinaamse Insecten, Amsterdam 1705). Dankzij haar werk kreeg men in het Europa voor het eerst exotische vruchten als cashew, marcusa, pepers en dus ook de banaan te zien.
Suriname lijkt onlosmakelijk verbonden te zijn met de banaan. Worden gerechten als heri heri nu met trots opgediend als een nationale Surinaamse schotel, de geschiedenis van de banaan in Suriname is minder heroïsch. De banaan diende tenslotte vooral als goedkoop voedsel voor de slaven. Van Hoëvell, een voorvechter van de afschaffing van de slavernij, schreef in Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet (1854): “De neger, aan wien niet veel keuze gelaten is omtrent hetgeen hij als spijs zal gebruiken, vindt zijn hoofdvoedsel in bananen, een aan eiwit en phosphaten hoogst armoedig voedsel. Het hem daarbij toegekende dierlijk voedsel, dat dan nog uit gezouten visch bestaat, is verreweg te gering, om het evenwigt van de verbruikt wordende stof te herstellen.” Ook de slavenkinderen leven volgens Van Hoëvell voornamelijk op bananen (-meel). Ook de ‘stadsdoctor en chirurgijn’ van Paramaribo, Kuhn, had al dertig jaar daarvoor opgemerkt dat het voedsel van ‘de negers’ bestaat uit taaie en zwaar te verteren meelachtige vruchten of wortels.

Op deze prachtige ingekleurde ansichten van Klein zien we twee meisjes die trossen bananen vasthouden. Het zijn hier duidelijk twee uit een serie. Eén meisje komt op beide afbeeldingen voor; ze heeft dezelfde kleding aan. Het andere meisje heeft iets tussen haar tanden geklemd. Misschien is het een stukje hout om het gebit schoon te houden? Deze kaarten werden vóór 1905 uitgegeven. Helaas kunnen we deze meisjes niet meer vragen hoe zij hun tijd beleefden. Maar zou het niet aardig zijn als nakomelingen van deze Surinaamse schonen hun oma’s zouden herkennen?

Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Bartelink & Zeezicht

09 Monday Jan 2012

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Dutch books, Parbode

≈ Comments Off on Bartelink & Zeezicht

Tags

genealogie, kunst, plantages, Slavery

Hoe de tijden veranderen; herinneringen van een ouden planter. E.J. Bartelink. Paramaribo: H. van Ommeren, 1914.

Dit uiterst zeldzame boekje van Egbert Jacobus Bartelink (1834-1919) is om twee redenen belangrijk. Allereerst omdat het één van de weinige publicaties is waarin de herinneringen van een Surinaamse planter zijn vastgelegd. Bartelink is dan 80 jaar oud en heeft zowel de periode van vóór de afschaffing van de slavernij als daarna meegemaakt. Maar wat hem echt uitzonderlijk maakt is dat hij, zoals hij zelf zegt, een ‘afstammeling van het zwarte ras’ is.

Diorama van Schouten met een voorstelling van plantage Zeezigt, detail  (collectie Rijksmuseum)

Bartelink was geboren op de plantage La Jalousie aan de Cottica. Hij was de zoon van een Nederlander die naar Suriname was gekomen. Op 21 jarige leeftijd werd hij door het administrateurskantoor Eyken Sluyters en Mollinger als opzichter geplaatst op de plantage Zeezigt, gelegen aan de Motkreek, een zijtak van de Cottica. Wij krijgen een inkijkje in het dagelijks leven op de plantage. Van de maaltijden werd veel werk gemaakt. Er waren jagers en vissers in dienst die voor wild, gevogelte en vis zorgden. Er werd twee keer per dag warm gegeten; speenvarkens, varkenscarbonade, duiven-, kippen- of garnalenpastei, verse vis of wilden stonden geregeld op het menu. De plantagewoningen waren rijk gestoffeerd. Er waren kostbare meubelen, zilverwerk, koper vaatwerk, porcelein en fijn tafellinnen. Op Zeezigt werd het huis van de directeur verzorgd door een huishoudster bijgestaan door acht meiden.

Diorama van Schouten met een voorstelling van plantage Zeezigt, detail  (collectie Rijksmuseum)

Op Zeezigt waren er 800 slaven waarover acht bastiaans toezicht moesten houden. De slaven hadden het er goed en dat was in het algemeen zo op alle plantages. De slaven kweekten zelf kippen en gingen uit vissen om in hun onderhoud te voorzien. De vloeren van de slavenwoningen werden met een steen geschuurd en waren heel net van binnen. Zwangere slavinnen voerden van de vierde tot de zevende maand slechts halve taken uit en na de zevende maand waren zij vrijgesteld van arbeid. In de negende maand werden zij naar een vroedvrouw in de stad gestuurd. Pas als het kind 1 jaar oud was gingen de moeders weer voltijds aan de slag. De kinderen werden dan toevertrouwd aan een zg. crioromama. Sommige mannen hadden een vrouw gekozen op andere plantages die soms op vier of vijf uren varen lagen. Van tijd tot tijd kregen zij verlof hun vrouwen te bezoeken. Lijfstraffen kwamen nauwelijks voor. Slechts driemaal heeft Bartelink in de acht jaar die hij ten tijde van de slavernij werkte meegemaakt dat er lijstraffen werden uitgedeeld. Telkens werden er vijftien zweepslagen uitgedeeld. De normale straf voor kleine vergrijpen was opsluiting in een donkere kamer en bananen en brood.

Diorama van Schouten met een voorstelling van plantage Zeezigt, detail  (collectie Rijksmuseum)

Bartelink was beslist niet de enige niet-blanke opzichter of directeur. Hij werd overgeplaatst naar plantage Wederzorg, een koffie-, cacao- en bananenplantage, waar Arnold Maynard (Papa Maynard)  directeur was. Hij had een goede reputatie en was, zo schrijft Bartelink, ‘één van die deftige kleurlingen’. Ook werkte hij op plantage Voorburg, gelegen aan de Surinamerivier. Dit was een suikerplantage met een stoommachine. Plantage Barbados, gelegen aan de Warappakreek, was volgens Bartelink de mooiste en rijkste landbouwstreek. Er waren prachtige woonhuizen, loodsen, drogerijen (voor katoen en koffie), majestueuze sluiswerken en stenen bruggen. Daar werkten 400 slaven en werden voornamelijk koffie- en bananen verbouwd. Op plantage Ornamibo was ene heer Blooker directeur. Zijn familie bezat het bekende cacao- en chocolademerk Blooker´s. Bartelink werd uiteindelijk zelf plantagedirecteur. Eerst op Geijersvlijt en later op plantage Reyndsorp, gelegen aan de Cottica, eigendom van de zusters Kreind. Maar ook werd hij directeur op  plantage Caledonia. Deze was eigendom van ene Carstairs, volgens Bartelink een fijn en beschaafd man. Hij was in Suriname geboren maar had vanwege zijn Engelse vader een Engelse opvoeding gekregen. Hij was getrouwd met mevrouw Hooykaas. Bartelijnk werd uiteindelijk zelfs mede-eigenaar van een plantage, namelijk Ornamibo.

Diorama van Schouten met een voorstelling van plantage Zeezigt, detail  (collectie Rijksmuseum)

Dankzij Bartelink krijgen wij een inkijkje in het dagelijks leven op de plantages. Plantagedirecteuren en slaven komen tot leven. Bartelink is vol begrip dat de slaven verlangden naar de afschaffing van de slavernij. Maar tegelijktijd stelt hij dat de slaven in materieel opzicht het voor de emancipatie beter hadden. De gastvrijheid was vroeger enorm en iedereen stelde zich belangeloos ten dienste van het algemeen, zo schrijft Bartelink. “Maar dat was in den goeden, ouden tijd.”

Carl Haarnack

Diorama van Schouten met een voorstelling van plantage Zeezigt, detail  (collectie Rijksmuseum)

Voor meer beelden en informatie over dit diorama van Gerrit Schouten (1779-1839) klik op de volgende link:

http://www.rijksmuseum.nl/collectie/aanwinsten2008/diorama?lang=nl

Lees verder:

Kijkkasten uit Suriname. De diorama’s van Gerrit Schouten. Clazien Medendorp en Eveline Sint Nicolaas. Amsterdam: KIT Publishers, 2008.

Gerrit Schouten,  zijn vader was Nederlander en zijn moeder een kleurlinge, was de belangrijkste kunstenaar in Suriname in de negentiende eeuw. Hij maakte diorama’s, kijkkasten, die een uniek beeld geven van de kolonie in de tijd vóór de fotografie. In papieren voorstellingen zijn plantagelandschappen, de architectuur van Paramaribo en de leefwijze van verschillende bevolkingsgroepen gedetailleerd uitgewerkt.

______________

Diorama met een voorstelling van plantage Zeezigt
Ongedateerd, ongesigneerd, NG-1983-1

door Eveline Sint Nicolaas (Curator Geschiedenis Rijksmuseum)

Toen het Rijksmuseum dit diorama in 1983 verwierf was niet langer bekend welke plantage Schouten portretteerde. Schouten heeft de naam van de plantage niet op de kast aangebracht, zoals hij dat deed bij de voorstelling van Visserszorg en Merveille, beide in de collectie van het Tropenmuseum, of wellicht is deze informatie in de loop der jaren verloren gegaan. Dat is jammer aangezien Schouten vaak waarheidsgetrouwe portretten van plantages maakte die daardoor belangrijke historische bronnen vormen. Maar misschien zijn er andere aanknopingspunten die identificatie van de plantage op dit diorama mogelijk maken.
Het grote plantershuis en de royale tentboot wekken de indruk dat het om een welvarende plantage gaat. Het huis is gebouwd in classistische stijl, vooral goed te zien in de uitbouw aan de voorzijde en de versiering van het balkon. Het zal in het laatste kwart van de 18e eeuw zijn gebouwd en vertoont een opvallende gelijkenis met het gouverneurshuis in Paramaribo dat in 1787 in dezelfde stijl werd verbouwd. Het plantershuis heeft een stenen onderbouw en een houten bovenbouw en afgaande op de ramen bestond het uit een souterrain, drie verdiepingen en een zolder. Voor een plantershuis royaal van omvang en opzet.

De eigenaar staat in de deuropening en kijkt toe hoe zeven slaven het terras voor het huis schoonvegen. Ook aan de achterzijde van het imposante huis wordt door slaven druk aan de tuin gewerkt. Om wat voor soort plantage het gaat – koffie, suiker, hout of katoen – is niet meteen duidelijk. Het voor suikerplantages kenmerkende stookhuis ontbreekt, waardoor dergelijke plantages afvallen. Rechts op de voorgrond zien we een loods waar slaven bezig zijn met het bewerken van hout. Veel plantages hadden een eigen houtwerkplaats of kuiperij, ook wanneer dit niet het belangrijkste product was. Zowel hout als mankracht was immers vaak ruim voorradig, zodat men op de plantage het verpakken en het vervoer van de producten zelf kon verzorgen. Zelfredzaamheid was belangrijk in de binnenlanden. Voor een bezoek aan Paramaribo was men minstens een dag onderweg, vaak langer. Dit betekende dat de planter en zijn familie ook voor hun dagelijkse maal afhankelijk waren van wat de plantage opleverde. Niet voor niets is er dan ook voor het grote huis een uitgebreide moestuin te zien, waar onder andere bonen en kool worden verbouwd. Voor luxegoederen, kleding en drank bleef men uiteraard afhankelijk van aanvoer uit de stad. Uiterst rechts, bij de timmerwerkplaats, arriveert zojuist een pondo, een klein vrachtscheepje met een dak van pinabladeren. De slaven brengen de kisten en vaten aan wal. We kunnen niet zien wat de inhoud van de kisten is, maar ze bevatten wel een andere belangrijk puzzelstukje. Op de kisten staan de letters PL (ineen) en Z. Op subtiele wijze heeft Schouten hier een aanwijzing gegeven voor de identiteit van de plantage (PL) die een naam moet hebben die begint met een Z. In de onregelmatig verschijnende Surinaamse Almanak staat een overzicht van alle plantages met hun locatie, het product dat wordt verbouwd en de namen van de eigenaar en de administrateur. Een aantal plantages met namen beginnend met een Z (o.a. Zeldenrust, Zomerzorg, Zorgvliet en Zonnebloem) valt af omdat ze suiker verbouwden en op dit diorama zoals gezegd geen stookhuis is te zien. Andere plantages vallen af omdat ze in de tijd dat Schouten actief was al verlaten waren, of vanuit Nederland werden beheerd wat geen reden was voor een royaal plantershuis. Er blijven twee kandidaten over: Zeewijk, een katoenplantage aan de Motkreek en Zeezigt, ook gelegen aan de Motkreek en een plantage waar katoen en koffie werd verbouwd. Zeewijk was een relatief kleine plantage, in 1793 in eigendom van Gouverneur Wichers. Zeezigt werd in 1785 aangelegd door Johannes Baak en in 1793 voor het eerst in de Surinaamse Almanak vermeld als een koffie en katoenplantage in eigendom van de boedel Meurs & Baak. Administrateur Baak woonde in Paramaribo aan de Waterkant no 12. Meurs & Baak was een handelshuis dat meerdere plantages bezat, bijvoorbeeld ook de katoenplantage Landzigt, even stroomopwaarts op de Motkreek.
Zeezigt lijkt dus de beste papieren te hebben. De stijl van het huis komt overeen met de stichtingsdatum van de plantage in het laatste kwart van de 18e eeuw en de omvang van de plantage en de inrichting van het terrein lijken goed te passen bij de grote katoenplantage Zeezigt.

In 1821 ging het eigendom van de plantage over op D. Holswilder. Mogelijk was dit de aanleiding voor de vervaardiging van het diorama, of gaven Meurs & Baak al eerder een opdracht aan Schouten. Veel later dan 1821 zal het waarschijnlijk niet zijn geweest. Vanaf de jaren ‘ 20 ging het steeds slechter met de plantage. De katoenprijzen schommelden flink in deze periode en tussen 1824 en 1844 werd Zeezigt bovendien driemaal overvallen door een katoenwormplaag, een keer geteisterd door een orkaan en kwam het door hevige regens ook nog een keer onder water te staan. Al met al geen ideale omstandigheden voor een opdrachtverstrekking aan Schouten. Of wilde men de glorietijd voor het nageslacht vastleggen?

Eveline Sint Nicolaas, Curator Geschiedenis Rijksmuseum

nagekomen bericht:

Inmiddels behoren de twijfels over de vraag of het hier nu plantage Zeezigt betreft tot het verleden. Voor curator Eveline Sint Nicolaas bestaat er inmiddels duidelijkheid.

Tenslotte nog onderstaand citaat :

“……. Wij telden van Monnikendam af eenendertig plantaadjen aan beide oevers der kreek, waaronder echter ook eenige zich bevinden, die alreeds verlaten zijn. Zoo voeren wij dan nagenoeg 2 ½ uur voort, toen eindelijk het schoone woonhuis der plantaadje Zeezigt zich aan ons vertoonde, op een afstand van slechts 10 a 15 minuten van de zee verwijderd. …. Verbeeldt u dan een ruim tweeverdiepings lusthuis, in den Italiaanschen smaak gebouwd, met eene vooruitstekende galerij van voren, waarboven een balkon geplaatst is, welke het verrukkelijkst uitzigt aan de linkerzijde op de kreek levert, terwijl men aan de regterhand van daar meer dan een half uur ver in zee ziet….”

(auteur anoniem, waarschijnlijk Mr. H.C. Focke, – verhaal van een togtje naar de plantaadje Zeezigt in : P. Ellerman, red. – Vaderlandsche letteroefeningen, 1826 , p. 270 e.v.)

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Maria Sibylla Merian (1647-1717)

13 Tuesday Dec 2011

Posted by Carl Haarnack in 17th century books, German books

≈ Comments Off on Maria Sibylla Merian (1647-1717)

Tags

flora & fauna, German, Illustrated Books, kunst

Maria Sibylla Merian (Frankfurt 1647 – Amsterdam 1717) vertrok in 1699 van Amsterdam naar Paramaribo. Merian wordt gezien als de belangrijkste en meest invloedrijke 17e eeuwse natuurhistorische tekenaar. Zonder twijfel is Merian ook de eerste kunstenaar die Suriname in cultureel opzicht op de wereldkaart heeft gezet. Vooraanstaande musea als het Rijksmuseum in Amsterdam, het Teylers in Haarlem maar ook het  British Museum in Londen bezitten kostbare werken van haar hand.

Daarnaast heeft bijvoorbeeld de Engelse koningin Elizabeth II  in haar Royal Library op Windsor Castle een grote collectie Merian. Maar ook de Russische tsaar Peter de Grote kocht in 1717 een verzameling aquarellen op perkament en kopergravures ter waarde van drieduizend gulden.

Merian werd geboren in een Duitse kunstenaarsfamilie van schilders, etsers en drukkers. Toen Merians vader overleed hertrouwde haar moeder met de Nederlandse schilder Jacob Marrel. Van hem leerde zij tekenen en schilderen. Tussen 1675 en 1680 verschenen van haar hand drie bloemenboeken. In 1684 vertrok zij met haar moeder en twee dochters naar Wieuwerd (Friesland) en sloot zich aan bij de Labadisten. Deze Labadisten vormden een sekte opgericht door Jean de Labadie. In 1699 vertrok Merian vanuit Amsterdam, 52 jaar oud, met haar dochter naar Paramaribo. Zij verbleef daar twee jaar, die zij grotendeels besteedde aan het bestuderen van planten en dieren (vooral rupsen en vlinders). Zij was van plan langer te blijven maar het klimaat speelde haar parten. Vóór Merian was in 1684 al een groep Labadisten naar Suriname vertrokken om daar hun geloof te verkondigen. Gouverneur Van Aerssen van Sommelsdijk sympathiseerde met hen omdat zijn zusters tot de sekte behoorden. Door aanvallen van ‘indianen’, het uitbreken van ziekten en vooral het zware werk is deze kolonisatiepoging geen lang leven beschoren geweest. Veel labadisten stierven in Suriname, anderen verlieten spoedig de kolonie.

In 1705 verscheen haar majestueuze boek Metamorphosis Insectorum Surinamensium in het Latijn (en later ook in het Nederlands: Verandering der Surinaamse Insecten). In dit prachtige boek (het mooiste en kostbaarste uit de Bibliotheca Surinamica ) liet zij afbeeldingen zien van planten en dieren die men in Europa nog nooit onder ogen had gekregen; bananen, cashew, pepers, markusa, vlinders en reptielen. Merian woonde in de Kerkstraat in Amsterdam, tussen de Spiegelstraat en de Leidsestraat. Zij overleed in 1717 in Amsterdam waar zij in totaal zo’n 25 jaar had gewoond.

 Histoire générale des insectes de Surinam et de toute l’Europe. Troisieme édition, revue, corrigée, & considerablement augmentée par M. Buchoz. Tome troisieme: Des plantes bulbeueses, liliacées, caryophyllées. Mit 69 kolorierten Kupfertafeln. Paris, Desnos, 1771. Titel, 69 Seiten, Tafeln. Groß-Folio (50 x 33 cm). Halbleinwandband des 19. Jahrhunderts Die dekorativen Blumentafeln meist mit mehreren Darstellungen, darunter Tulpen, Nelken, Narzissen, Krokus, Alpenveilchen, Iris etc. und nur teilweise mit Abbildungen von Insekten und Schmetterlingen.

verder lezen:

  • Chrysalis: Maria Sibylla Merian and the Secrets of Metamorphosis. Kim Todd. Hardcover. Annotated. Houghton Mifflin Harcourt, 2007. ISBN-13: 9780151011087 / ISBN: 0151011087
  • Maria Sibylla Merian & dochters. Vrouwenlevens tussen kunst en wetenschap.
    Ella Reitsma. Zwolle: Waanders, 2008

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...
← Older posts
logo

Enter your email address to subscribe to this blog and receive notifications of new posts by email.

Join 945 other subscribers

Recent

  • Tooneel des oorlogs. Lambert van den Bos (1675)
  • Kolonisatie van de Portugeesch Joodsche Natie in Suriname. Fred. Oudschans Dentz (1927)
  • Afrikanische Relikte und Indianische Entlehnungen in der Kultur der Buschneger Surinams. Lindblom (1924).
  • Nieu-Nederland versus Guajana. Otto Keye (1659/1672)
  •  Schaduwbeelden uit Suriname. Anna Ampt (1858).
  • Le Mercure historique (1750)
  • De Commandant van de Negerjagers. J.H. van Balen (1890)
  • Stedmans ´Narrative´ in de Buku collectie
  • Surinaamsche mengelpoëzy. P.F. Roos (1804)
  • Kleines Magazin von Reisen. J.G. Stedman (1800)
  • Beschrijving van Suriname. Van Sijpesteijn (1854)
  • Tagebuch einer Reise durch Holland und England. Sophie von La Roche (1788)

Koloniale Wereld Tentoonstelling Amsterdam (1883)

Wilhelmina van Eede

Categories

  • 17th century books
  • 18th century books
  • 19th century books
  • 20th century books
  • Bibliotheca Surinamica
  • Children's Books
  • Dutch books
  • English books
  • French books
  • Genealogie
  • German books
  • Indian diaspora
  • Italian books
  • Latin books
  • Law
  • medical
  • Parbode
  • Sranan Tongo Books

Paginas

  • Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti

buku

abolitionism Add new tag artsenij binnenland boeroes British Guiana democratie Duits Dutch EBG English expedities feest fiction flora & fauna Frans Guyana French genealogie German geschiedenis handel hindu hugenoten Illustrated Books india Indianen jews Judaica jurisdiction katholieken kinderboek Koloniale Staten koloniale tentoonstelling kolonisatie kunst Language manumissie maps marrons medical muziek Onderwijs photos plantages poetry politiek reizen religie religion Slavery Stedman stedmania theater tijdschriften travel West-Indies
  • German books

Blog at WordPress.com.

  • Follow Following
    • Buku - Bibliotheca Surinamica
    • Join 945 other followers
    • Already have a WordPress.com account? Log in now.
    • Buku - Bibliotheca Surinamica
    • Customize
    • Follow Following
    • Sign up
    • Log in
    • Report this content
    • View site in Reader
    • Manage subscriptions
    • Collapse this bar
 

Loading Comments...
 

    %d bloggers like this: