Tooneel des oorlogs, opgerecht in de Vereenigde Nederlanden; door de wapenen van de Koningen van Vrankryk en Engeland, Keulsche en Munstersche Bisschoppen. Lambert van den Bos.Amsterdam: J. Van Meurs, 1675.
Het aantal publicaties uit de zeventiende eeuw, waarin Suriname een rol van betekenis speelt, is beperkt. Tenslotte kwam Suriname pas in 1667 in Nederlandse handen toen Abraham Crijnssen de voormalige kolonie op de Engelsen veroverde. In de laatste 33 jaar van die eeuw begon de kolonisatie door Nederlanders en verschenen er verschillende publicaties in de Nederlandse taal.
In Tooneel des oorlogs geeft Lambert van den Bos (1610-1698) een gedetailleerd verslag van de oorlogen tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en Frankrijk, Engeland en andere naties. In de 17e eeuw streden de verschillende Europese mogendheden voortdurend met elkaar om hun handelsbelangen in Europa maar ook in de koloniën veilig te stellen dan wel uit te breiden. Lambert van de Bos (ook wel Bosch) werd geboren in Amsterdam. Zijn vader was afkomstig uit Antwerpen. Van den Bos kreeg negen kinderen met Maria van der Beeck. Hij werkte als leraar van de Latijnse school in Helmond, Dordrecht, Heemstede en Vianen. In Amsterdam volgde hij een opleiding tot apotheker en legde daar in 1640 examen af. Naast zijn werkzaamheden als leraar (en rector) zag Van den Bos kans aan een indrukwekkend oeuvre te werken van blijspelen, poëzie, treurspelen, historische werken en vertalingen zoals de eerste Nederlandse vertaling van Don Quichotte van Cervantes (Den verstandigen vroomen ridder Don Quichot de la Mancha in 1657).
Guaiana ofte de Provincien tusschen de Rio de las Amazonas ende Orinoque. Door Hessel Gerritsz (1625)
Voor ons echter is Van den Bos alleen vanwege die ene titel van belang: Tooneel des Oorlogs uit 1675. Dit is namelijk één van de vroegste publicaties waarin Suriname aan de orde komt. Hij schrijft dat Suriname een kolonie gelegen is op de kust van Guiné in America (hij bedoelde hier natuurlijk Guyana, ch) en dat deze de Engelsen toebehoorde. In maart 1667 werd dit gebied echter door de Nederlanders veroverd. Na enkele maanden veroverden de Engelsen opnieuw de kolonie. In het Traktaat van Breda (De Vrede van Breda), in 1667, die het einde betekende van de Tweede Engels-Nederlandse oorlog, werd bepaald dat de status quo van mei 1667 gerespecteerd zou worden. Suriname kwam dus weer onder Nederlands bestuur. Het huidige New York (voorheen Nieuw-Amsterdam) zou in Engelse handen komen. Van den Bos beschrijft de moeizame onderhandelingen tussen de Engelse en de Nederlanders. Eerst wilden de laatsten niet dat de Engelsen met hun slaven de kolonie zouden verlaten, vervolgens wilden ze geen Engelse oorlogsschepen toestaan de Engelse planters op te pikken. Maar dat de Engelsen de kolonie wilden verlaten met medeneming van grote aantallen slaven dat was tegen het zere been. Zo zou de hele suikerindustrie tenslotte instorten. Het invoeren van slaven was onvoorspelbaar, moeizaam en duur. Toch hadden noch de Engelsen, noch de Nederlanders, baat bij een nieuwe oorlog en werd alles vreedzaam afgehandeld. Op 19 januari 1671 kwamen de laatste Engelse schepen in Suriname aan om Engelse kolonisten, hun goederen en slaven mee te nemen.
Productie van suiker. Door Ferrario, ca. 1830
Van den Bos geeft een uitvoerige beschrijving van Suriname, de rivieren, de flora en fauna. Hij begint met de beschrijving van het dorp Teorarica (Torarica). Het bestaat uit honderd woonhuizen en ligt aan een haven die groot genoeg is voor honderd schepen. De rivier zit vol met bezienswaardige vissen zoals de zwaardvis of de manati (een soort van zeekoe) die zich te goed doet aan de bladeren die langs de rivier groeien. De plantages liggen wel dertig mijlen rivier opwaarts schrijft onze Van den Bos. Hij beschrijft een voorval waarbij er op een groep ‘indianen’ jacht werd gemaakt. Zij hadden het huis van een Europese vrouw geplunderd en haar vermoord.
Over de dieren in Suriname schrijft de auteur uitvoerig. Luipaarden, tijgers, stekelvarkens (porcupines) en vele anderen passeren de revue. Waar we natuurlijk vooral in geïnteresseerd zijn is hoe de mensen daar leefden. Er wonen, zo schrijft Van den Bos, zo’n 500 huisgezinnen in Suriname. Ook zijn er veertig a vijftig suikermolens. De grootste groep inheemsen vormen volgens hem de Chariben (Karaïben) die hij typeert als kanibalen. Zij gaan naakt door het leven maar dragen, eerbaarheidshalve, een lap. Ze hebben zwart haar (geen krullen) en hun huid is oranje-geel van kleur. De vrouwen zijn bijzonder mooi van gestalte en lijf. Zo leren we meer over de oorspronkelijke inwoners van Suriname.
Toch is het niet aannemelijk dat Lambert van den Bos ooit zelf voet heeft gezet op Surinaamse bodem. Hij was tenslotte leraar van beroep en in zijn vrije tijd gebruikte hij vooral boeken om zichzelf te informeren over allerhande onderwerpen. Ook voor zijn verhalen over Suriname maakte hij gebruik van verschillende bronnen. De meest herkenbare bron die hij geraadpleegd heeft is An Impartial Description of Surinam door de Engelsman George Warren (1667).
Tooneel der Oorlogs is een zeldzaam boek. Heel af en toe verschijnt het op veilingen. Met zijn bijna 1400 bladzijden en veel illustraties is het boek een waar pronkstuk voor iedere bibliofiel. Voor de Surinameverzamelaar is dit één van die zeldzame zeventiende eeuwse titels waarin de vroegste periode van de Europese aanwezigheid in Suriname wordt besproken.
Kurtzer Entwurff von Neu-Niederland und Guajana. Einander entgegen gesetzt, umb den Unterscheid zwischen warmen und kalten Landen herauß zu bringen, und zu weisen welche von beyden am füglichsten zu bewohnen, am behendesten zu bauen und den besten Nutzen geben mögen. Otto Keye. Leipzig: Ritzsch 1672.
Het aantal 17e eeuwse publicaties in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie is zeer beperkt. Eén van de oudste titels is deze zeldzame Duitse vertaling van `Het waere onderscheyt tusschen koude en warme landen, aengewesen in de nootsakelijckheden die daer vereyscht worden … om beyde die landen te konnen bewoonen … Voor-gestelt en vergeleken met Nieu-Nederlant, als sijnde een koudt landt en Guajana sijnde een warm landt, en beyde gelegen in America´(1659).
In dit boek weegt de auteur, Otto Keye, de voor- en nadelen af tussen de zg. ‘koude- en warme landen’. Hij vergelijkt de ‘koude’ kolonie Nieuw-Nederland met het ‘warme’ land Guyana. Hierbij neemt hij de klimatologische omstandigheden, de economische mogelijkheden en alles wat deze koloniën te bieden hebben op het gebied van landbouw in ogenschouw. Nieuw-Nederland is het gebied aan de Amerikaanse oostkust dat het huidige New York (toen Nieuw-Amsterdam geheten), New Jersey en Delaware omvat. Guyana omvat het huidige Suriname, Guyana en Frans Guyana.
Vervaardigd in ca. 1684. Deze kaart van het huidige New England is gemaakt door Nicolaes Visscher II (1649-1702). Visscher kopieerde eerst een kaart van Jan Janssonius (1588-1664) uit 1651 en voegde daar een gezicht op Nieuw Amsterdam, het huidige Manhattan, aan toe. De kaart is zeer nauwkeurig: elke Europese stad die destijds bestond, is vertegenwoordigd.
Op 31 juli 1667 zou het Verdrag van Breda een einde maken aan de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog. Hierbij werd bepaald dat Nieuw-Nederland (inclusief New York) voortaan Engels gebied zou zijn en dat Suriname (dat net door Abraham Crijnssen op de Engelsen was veroverd) aan Nederland zou worden toebedeeld. Eerder, in 1654, waren de Nederlanders door de Portugezen uit Brazilië verdreven. Het was daarom niet verwonderlijk dat men erop gebrand was om nieuwe wingewesten te veroveren. De Staten-Generaal en de geldschieters in Amsterdam wilden maar wat graag nieuwe kolonisatiepogingen op touw zetten. Het grote probleem was om voldoende mensen te vinden die als kolonist zich in een avontuur te storten. In het derde kwart van de 17e eeuw verschijnen er pamfletten en boeken verschijnen waarin hoog wordt opgegeven over de mogelijkheden die ‘de Nieuwe Wereld’ te bieden had. Over de gevaren (slangen, muskieten, spinnen en andere gevaarlijke schepsels) en het afmattende klimaat wordt niet gesproken of wordt een beetje positiever geschreven. Dat geldt ook zeker voor dit boek van Otto (ook Ottho) Keye. Hij is zeker geen objectieve wetenschapper maar heeft er duidelijk belang bij om Guyana gunstiger af te schilderen. Zo stelt hij dat ‘Guyana kon in korte tijd ‘ghebracht en ghemaeckt worden tot een Aerds Paradijs’.
titelblad van Otto Keyes boek
Otto Keye was aangesteld als Eerste Raad van een kolonie aan de rivier Aprouaque die nog moest worden opgericht. Daarvoor had hij geldschieters én kolonisten nodig. Anno 2022 wordt er nog wel eens schamper gedaan over de ‘ruil’ van New York voor Suriname maar het is aannemelijk dat de publicatie van Keye een rol heeft gespeeld bij de onderhandelingen rond de Vrede van Breda en de daaruit voortvloeiende keuzes. Keye geeft hoog op over hoe goedkoop het is in een warm land te wonen (geen kleding nodig en de huisvesting is eenvoudiger). Het verbouwen van de grond kost ook minder omdat men daar makkelijker slaven kan inzetten. In Guyana kunnen vruchten veel beter groeien. Hij heeft het dan o.a. over katoen, suikerriet, tabak, indigo en cacao. Er is ook veel hout beschikbaar en de rivieren zitten boordevol vis.
A chart of the coast of Guyana. R. Waddington (1767). Collectie: Allard Pierson.
Over Otto Keye zelf weten we heel weinig. Hij is afkomstig uit Gelderland. In de jaren 1637-1639 heeft hij in Brazilië het bewind over een compagnie voetknechten gevoerd. De Nieuwe Geoctrooide Guajaanse Compagnie kreeg in 1658 toestemming van de Staten-Generaal om een nieuwe kolonie te stichten. Het is waarschijnlijk dat Keye zijn boek schreef in opdracht van deze compagnie. Zowel de Nederlandse- als de Duitse editie van Keye’s boek zijn uitermate zeldzaam. Wie een exemplaar aan zijn of haar collectie wil toevoegen met wel diep in de buidel tasten.
Carl Haarnack
Nagekomen bericht van Martijn van den Bel, archeoloog en auteur in Frans Guyana:
“Deze Keye is namelijk vertrokken met Baltasar Gerbier op zoek naar de zilverberg ten oosten van Cayenne in de jaren 1650. Deze missie ging mis omdat Keye en kornuiten liever een colonie wilde stichten op de Approuague rivier om daar suiker te verbouwen. Gerbier vluchtte voor een dreigende rebellie naar Cayenne waar hij zich in het huis van gouverneur Langedijk verschanste ; zijn vrouw overleed bij de aanval van Keye op Gerbier en zijn dochter raakte gewond. Ondertussen was Langedijk terug van zijn expeditie op de Oyapock en werd Keye ingerekend. Ze vertrokken gezamenlijk naar Nederland waar het proces plaatsvond. Dit proces is door Gerbier gepubliceerd en voorzien van enkele prachtige gravures.
Na de Engelse aanval van 1666 vertrok de commandeur Isaac van Mildert naar Suriname om daar zijn heil te zoeken. De participanten van de Nieuw Guiaansche Compagnie (NGC) in Amsterdam proberen vervolgens de geplunderde kolonie te verkopen aan de de hertog van Hanau (weer een Duitser). wat in 1669 een feit was maar er is verder weinig bekend of er (Duitse) kolonisten zijn gearriveerd op de Approuague. Wel weten we dat de kolonie vanaf 1675 werd bewoond door Gilles de Bont en Johannes Masuer die ook plantages hadden in Suriname. Na de machtswisselingen in het jaar 1676 van Cayenne naar aanleiding van de Guerre de Hollande heeft de chevalier de Lézy de Nederlandse koloniën op de Approuague en Oyapock rivier ingenomen en ontruimd.”
verder lezen:
Bel, M.M. van den & G. Collomb. 2021. La colonisation de la Guyane (1626-1697), 2 Tomes, Les collections de la République des Lettres. Éditions Hermann, Paris.
Bel, M.M. van den & L.A.H.C. Hulsman. 2019. Les Hollandais à Cayenne. La présence néerlandaise en Guyane (1655-1677). Espace Outre-Mer. Ibis Rouge Éditions, Matoury.
Keye deed in 1655 nog een missie naar Céara zie Ha-NA 1.01.02 12564.40 Hieronder een gravure gemaakt door Gerbier die de aanslag op zijn familie in Cayenne illustreert. Linksonderin is Otto Keye de moordenaar ! Waarschijnlijk is dit ook de oudst bekende gravure van het dorp Cayenne c. 1660
Anna, Schaduwbeelden uit Suriname. Gebroeders Binger, Amsterdam 1858.
Als er één vrouw is die een belangrijke rol heeft gespeeld in de strijd voor de afschaffing van de slavernij in Amerika, is het wel Harriet Beecher Stowe (1811-1896). In 1852 publiceerde zij Uncle Tom’s Cabin; or, Life Among the Lowly (De Hut van oom Tom of het leven onder de nederigen). Het boek was een groot succes in Amerika maar ook in Engeland en de rest van Europa verscheen druk na druk. In Suriname was het boek al in 1853 beschikbaar. Er wordt wel gezegd dat het boek het meest gedrukte boek is na de bijbel. Of dat echt op waarheid berust is nooit goed onderzocht. Wat wel vaststaat is dat Beecher-Stowe met haar roman de publieke opinie over de slavernij heeft beïnvloed en de geesten rijp heeft gemaakt voor de afschaffing er van.
Anna Ampt
Er zijn meer vrouwen die getracht hebben een steentje bij te dragen aan de afschaffing van de slavernij, ook in de Nederlandse koloniën. Adriana Everdina Henrietta Ampt (1832 -1885) werd geboren in Nijmegen. Haar vader was kapitein-luitenant ter Zee bij de Nederlandse marine. Zij trouwde in 1854 met een rijke steenfabrikant. Zij kregen maar liefst acht dochters en vier zoons. Onder het pseudoniem Anna schreef zij verschillende gedichten. In 1858 verscheen Schaduwbeelden uit Suriname. Hier liet zij een kritisch geluid horen over de behandeling van slaven in de kolonie Suriname. Misschien zou het wat veel zijn om haar een abolitionist te noemen maar zij drong wel aan op een rechtvaardige behandeling van de slavenbevolking. In 1862, één jaar vóór de afschaffing van de slavernij in Suriname, werd het boek nog eens herdrukt. Ampt heeft de publieke opinie over de slavernij in Suriname in ieder geval beïnvloed.
Schaduwbeelden (1862)
Schaduwbeelden uit Suriname staat niet op zich maar past haarfijn in een rijtje boeken die een zeer kritische houding innamen tegen de barbaarse behandeling van slaven in Suriname. Ampt noemt in haar voorwoord het boek Slaven en Vrijen onder de Nederlandsche Wet van Wolter Robert van Hoëvell (1854) dat haar heeft aangespoord om haar boek te schrijven. Van Hoëvell was één van de felste tegenstanders van de slavernij in de Nederlandse koloniën. Hij noemde de slavernij een schandvlek voor Nederland en hij vond dat christendom en slavernij onverenigbaar zijn. Schaduwbeelden uit Suriname bestaat uit drie gedichten: Blanco, Moeder en Christin – een dramatisch gedicht, Leila – het bloemenmeisje. Het tweede gedicht is overduidelijk gebaseerd op het verhaal van Van Hoëvell dat de titel draagt Moeder en Kind. Hierin schetst Van Hoëvell dat de wet weliswaar gescheiden verkoop van moeder en kinderen verbiedt maar dat er in de praktijk heel veel mis is. Een vrije zwarte vrouw bezoekt mevrouw Eliza in Paramaribo en smeekt haar of zij haar dochter Sylvia, die dertien jaar oud is wil kopen van haar eigenaar. De vrouw belooft hard te werken en haar geld te sparen zodat zij later haar eigen dochter van mevrouw Eliza kan kopen. Als de moeder na lang sparen, eindelijk genoeg geld bij elkaar heeft om haar dochter vrij te kopen, heeft mevrouw Eliza zich bedacht. Zij is jaloers en vermoed dat haar echtgenoot een oogje op de knappe Sylvia heeft en het geld voor de koop aan de moeder heeft gegeven. In plaats van de vrijheid krijgt Sylvia voortdurend zweepslagen en wordt ze uiteindelijk naar een verafgelegen plantage verbannen.
Illustratie uit Schaduwbeelden
Anna Ampt overleed op 5 maart 1885 in Nijmegen. Zij ligt begraven op de begraafplaats van het Witte Kerkje te Ubbergen. Schaduwbeelden uit Suriname is een uitermate zeldzaam boek. De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag is niet in het bezit van een exemplaar. Naast het exemplaar uit de Buku Bibliotheca Surinamica collectie heeft alleen de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam een exemplaar.
De Commandant van de Negerjagers : historisch verhaal van de krijgstochten tegen de boschnegers in Suriname, 1772-1778. J. Hendrik van Balen. Amsterdam: Leendertz, 1890.
Johan Hendrik van Balen (1851-1921) werd geboren in Kralingen (nu een wijk in Rotterdam). Hij was ambtenaar bij Rijkswaterstaat maar verwierf bekendheid als schrijver van wat we vroeger ´jongensboeken´ noemden. Hij schreef voor verschillende tijdschriften en had een indrukwekkende productie van boeken en verhalen. Voor ons is Van Balen belangrijk omdat hij in de serie De Nederlanders in Oost en West, te water en te land een historisch boek schreef over de strijd van de koloniale troepen tegen de marrons in de binnenlanden van Suriname.
Marrons in Suriname (ca. 1898)
Het verhaal draait om twee oude schoolkameraden, Mijland en Driessen, die elkaar in Suriname treffen. Mijland is net aangekomen in de kolonie en heeft de rang van onderofficier. Driessen bevindt zich al veel langer in Suriname maar heeft nog steeds, tot Mijlands verbazing, de laagste rang van soldaat. Driessen weet precies hoe het komt. Hij vertelt dat hij geen geluk heeft gehad met zijn meerdere. ‘Suriname is een mooi land maar de dienst in de bossen in hondenwerk’, zo legt hij aan Mijland uit. ‘Onze landgenoten in deze kolonie zijn beesten’, zo gaat hij verder. Als voorbeeld geeft hij een voorval dat speelde toen hij net in de kolonie was. Hij moest voor zijn kapitein een brief brengen naar de bewoner van een plantage. Terwijl hij stond te wachten op een antwoord zag hij hoe een opzichter, een ‘blankofficier’, een jong slavenmeisje gelastte zijn schoenen te halen. Driessen herkende de opzichter. Het was Jan Donker, ‘een door en door liederlijk sujet’ dat in Nederland nooit had gedeugd. Het meisje knielde voor de opzichter en deed hem de schoenen aan. Klaarblijkelijk zat er een steentje in de schoen en de opzichter riep dat het meisje dit opzettelijk had gedaan. Hij schopte het meisje in het gezicht waardoor en bloed uit haar neus en mond liep en ze bewusteloos voorover viel. Driessen greep de opzichter bij de keel en smeet hem tegen een boom aan. De opzichter meldde het voorval bij zijn directeur die vervolgens zijn beklag deed bij de kapitein met wie hij goed bevriend was. Driessen werd gestraft en kon promotie wel vergeten. Toch heeft deze kwestie Driessen er niet van weerhouden zich altijd uit te spreken als slaven uit het niets slecht behandeld werden. Uiteindelijk wordt Driessen vanwege zijn ervaring, kennis en heldhaftigheid bevorderd tot commandant.
Band van De Commandant van de Negerjagers 1772-1778 (1890)
De oplettende lezer zal direct duidelijk zijn dat dit verhaal gebaseerd is op de avonturen van kapitein John Gabriël Stedman (1744-1797) die zich tussen 1772 en 1777 zich in Suriname bevond. Dankzij Stedmans Narrative of a Five Year Revolt against the Revolted Negroes of Surinam (1796) krijgen we een heel goed beeld van de slavensamenleving aan het eind van de 18e eeuw en van de strijd tegen de van de plantages weggelopen slaven. Driessen legt aan Mijland uit hoe het komt dat slaven van plantages weglopen. Van Balen voert ook historische gebeurtenissen en figuren op. Zo ervaart de lezer iets over de rol van de Franse admiraal Cassard in 1712, waardoor de marronage opeens toeneemt. Kolonel Fourchaud staat voor de echte Louis Henri Fourgeoud (1708 – 1779) die in Stedmans tijd de jacht op de marrons leidde (aan het eind van het boek hanteert de auteur overigens opeens de juiste schrijfwijze).
Het boek staat natuurlijk bol van koloniaal denken en -taalgebruik. Nergens wordt de slavernij zelf ter discussie gesteld. Toch is er (net als in het boek van Stedman) sprake van empathie voor de marrons, voor de ‘negerjagers’ en voor de slavenbevolking. Het boek is vrij zeldzaam en slechts in een paar bibliotheken in Nederland te vinden.
‘The Narrative’ van John G. Stedman in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie
Al zo’n 35 jaar verzamel ik boeken die te maken hebben met de voormalige Nederlandse kolonie Suriname. Ik noem mijn verzameling Buku Bibliotheca Surinamica. Eén van de belangrijkste boeken in mijn collectie (en tegelijkertijd hét belangrijkste achttiende eeuwse boek over Suriname) is de Narrative of a five years’ expedition against the revolted negroes of Surinam, in Guiana, on the wild coast of South America; from the year 1772, to 1777: elucidating the history of that country, and describing its productions [….] London: J. Johnson & J. Edwards, 1796. Dit boek werd geschreven door Nederlands-Schotse John Gabriel Stedman (1744–1797). Stedman, geboren in Dendermonde, had een Schotse vader en een Nederlandse moeder. In 1772 vertrok hij als soldaat in de troepen van kolonel Fourgeoud naar Suriname. Hier zou hij bijna vijf jaar strijden tegen de van de plantages weggelopen slaven. Hij hield een dagboek bij dat de basis zou vormen van zijn boek. Het boek van Stedman vormt een belangrijk onderdeel van mijn verzameling die meer dan 10.000 titels telt. Deze collectie omvat meer dan vijftig verschillende edities, bewerkingen en vertalingen van de ´Narrative´, waaronder een aantal belangrijke eerste drukken.
Uiteraard is de 1e Engelse editie uit 1796 aanwezig in twee prachtige halfleren banden en in een slipcase. De eerste editie is bijzonder zeldzaam omdat Stedman, vanwege zijn woede over de tekstuele ingrepen van zijn uitgever, een groot aantal exemplaren verbrandde. Ook omvat de collectie een 1e Engelse editie, een ‘large paper copy’, waarvan de platen (gravures) in de tijd met de hand zijn ingekleurd. Een aantal platen is met goud opgehoogd. Dat zien we bijvoorbeeld bij de plaat van Johanna (T. Holloway), Female Quadroon Slave of Surinam (Perry) en Europe Supported by Africa and Asia (William Blake). Iedere gravure is een kunstwerk op zich. In november 2021 werd een handgekleurde q1e editie bij Bubb Kuyper in Haarlem geveild. Recentelijk verwierf de Buku Bibliotheca Collectie een tweede editie van de Narrative (1806) die met de hand is ingekleurd. Dit exemplaar maakte meer dan vijftig jaar deel uit van The Peter and Pat Croft Collection (Wisbech, UK).
Band 1806 editie met handgekleurde platen
In 1806, tien jaar na de eerste, verscheen een tweede editie. Stedman was kort na het verschijnen van de eerste druk al overleden. Deze tekst voor deze ‘Second edition corrected’ was opnieuw gezet en werden enkele typografische verbetering aangebracht. De Buku-collectie bezit verschillende exemplaren van deze druk, met platen in zwart-wit en met handgekleurde platen. Bij de editie uit 1813 heeft de uitgever alleen een nieuwe titelpagina toegevoegd aan de onverkochte exemplaren van de tweede druk. Van de 1813 editie is er een exemplaar in de Buku-collectie waarvan de platen kort na publicatie met de hand zijn ingekleurd. In 2022 werd de band van dit exemplaar vakkundig onder handen genomen door meester-boekrestaurateur Erik Schots in Krommenie (hij heeft de afgelopen twintig jaar vele boeken uit mijn bibliotheek opgeknapt of van een nieuwe band voorzien. In de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw verschenen er tientallen edities, soms bewerkt en verkort.
Het dunste boekje dat gebaseerd is op het relaas van Stedman verscheen in 1809 (mogelijk 1810). Het is zonder twijfel de zeldzaamste Stedman-editie: Curious Adventures of Captain Stedman, during An Expedition to Surinam, in 1773, including the Struggles of the Negroes and the Barbarities of the Planters, Dreadful Executions, the Manner of Selling Slaves, Mutiny of Sailors, Soldiers, &c. […] London: Printed for Thomas Tegg, III, Cheapside. Waarschijnlijk is dit exemplaar het enige dat zich in een Nederlandse collectie bevindt (het werd verkregen in 2012 op een veiling van Swann Galleries in New York).
Een ander bijzondere bewerking is: Joanna, or, The Female slave : a West Indian tale. London: Printed for L. Relfe, 1824. Tien jaar later verscheen The Oasis(Boston: Benjamin C. Bacon, 1834) door Lydia Maria Child (1802-1880) waarin “Joanna” opgenomen is. In deze publicaties stond de geliefde van Stedman, Joanna, centraal. Child was een Amerikaanse abolitionist, streed voor vrouwenrechten maar ook een schrijfster en journalist. Zij wordt gerekend tot de meest invloedrijke 19e eeuwse Amerikaanse schrijfsters. In tal van Europese 19e eeuwse publicaties vinden we beschrijvingen én afbeeldingen van Joanna. Ik denk bijvoorbeeld aan het toneelstuk Die Slavin, ein Schauspiel in fünf Aufzügen van Franz Kratter (zowel de editie van 1804 als die van 1805 in de Buku-collectie). Ook komen we haar tegen in Taschenbuch der Reisen, oder unterhaltende Darstellung der Entdeckungen des 18ten Jahrhunderts, in Rücksicht der Länder-, Menschen- und Productenkunde: für jede Klasse von Lesern. E.A.W. von Zimmermann. Leipsig: Gerhard Fleischer, 1803. Het liefdesverhaal tussen de slavin Joanna en Stedman, de eerste gemengde relatie in de wereldliteratuur, droeg ook bij aan het enorme succes van Stedmans boek.
Joanna from Stedman´s first edition (1796)
In mijn bibliotheek bevinden zich twee Duitse edities die in 1797 gedrukt werden: Stedman’s Nachrichten von Surinam und von seiner Expedition gegen die rebellischen Neger in dieser Koloniein den Jahren 1772 bis 1777 (Hamburg: bei Benjamin Gottlob Hoffmann,1797) en Stedmans Nachrichten von Suriname, dem letzten Aufruhr der dortigen Negersclaven und ihrer Bezwingung in den Jahren 1772 bis 1777 (Halle: in der Rengerschen Buchhandlung, 1797). In 1803 volgde een vrijwel onbekende derde Duitse editie met 19 kopergravures: Süd-Amerikanisches Journal oder authentische Nachricht eines holländischen Officiers von dem letzern fünfjährigen Aufruhr der Negersclaven in Surinam und deren Bezwingung. Zittau: 1803. In Worldcat worden er slechts twee plekken genoemd waar dit boek te vinden is: in de universiteitsbibliotheken van Frankfurt en Dresden.
Editie voor de Duitse jeugd (1800)
In 1800 verschenen er twee edities ‘für die Jugend bearbeitet’: Stedmann’s Reisen in Surinam für die Jugend bearbeitet. Berlin: in der Schüppelschen Buchhandlung en Kleines Magazin von Reisen zur angenehmen und belehrung der Jugend. Berlin: Oehmigke der Jüngere, 1800. Bij beide werken gaat het om een bewerking van M. Schulz. Deze bevatten kopergravures, gebaseerd op die uit de Engelse editie, die met de hand zijn ingekleurd.
Ook in het Frans verscheen er een editie die voor ‘de jeugd’ bewerkt was: Voyage de Stedman (Voyage à Surinam et dans l’intérieur de la Guyane). Bibliothèque géographique et instructive des jeunes gens.Paris & Amsterdam: J.E. Gabriel Dufour, 1806. Eerder was al in 1799 de eerste Franse vertaling verschenen van het Engels origineel: Voyage a Surinam et dans l’interieur de la Guyane, contenant la relation de cinq années de courses et d’observations faites dans cette contrée intéressante et peu connue. Paris: F. Buisson, 1799. Deze bestaat uit drie tekstdelen en een aparte Atlas met 44 gravures door Tardieu. Er volgden nog vele Franse edities. De grote 19e eeuwse Franse romanschrijver Eugène Sue (1804-1857) bewerkte Stedmans verhaal tot een roman Aventures d’Hercule Hardi ou la Guyane en 1772. Bruxelles: Societè Belge de Librairire, 1840.
Er bestaan twee vroege Nederlandse Stedman-edities. Reize in de binnenlanden van Suriname werd in 1799 uitgegeven door A. en J. Honkoop in Leiden. Deze uitgave bestond uit twee delen en was vertaald uit de eerste Duitse editie. Reize naar Surinamen, en door de binnenste gedeelten van Guiana, een uitgave in vier delen, verscheen bij Johannes Allart in Amsterdam (1799-1800). Dit was een vertaling van de eerste Franse editie en telde 42 gravures. Het zou tot 1974 duren voordat er een Nederlandse heruitgave verscheen. Dit was een facsimile uitgave van de Johannes Allart editie die werd uitgegeven door de Amsterdamse antiquaar Simon Emmering.
Frontispiece en titelpaginaItaliaanse Stedman editie (1818)
Twee zeldzame uitgaven van Stedman uit de Buku-collectie mogen hier zeker niet ontbreken. Dat is de eerste en enige Zweedse uitgave Captain Johan Stedmans dagbok öfwer sina fälttåg i Surinam; jämte beskrifning om detta nybygges inwånare och öfriga märkwärdigheter (Stockholm: Johan Pfeiffer, 1800). Deze editie heeft één plaat en wel die van de reuzenslang (Aboma) die aan een boom wordt opgeknoopt. Het exemplaar in mijn collectie is met de hand ingekleurd. Er bestaat ook slechts één Italiaanse editie die in 1818 in Milaan werd uitgegeven door Giambattista Sonzogno: Viaggio al Surinam e nell’interno della Guiana. Alle 16 platen in deze vierdelige Italiaanse editie zijn doorgaans met de hand gekleurd.
De ruimte hier is beperkt en het is onmogelijk om alle topstukken uit de collectie te bespreken. Hoewel ik een grote liefde heb voor oude drukken gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat er één editie van het boek van Stedman is die in geen enkele Suriname- of Stedmanverzameling mag ontbreken: Narrative of a Five Years expedition [..] Transcribed for the First Time from the orginal 1790 manuscript. Baltimore & London, The Johns Hopkins University Press, 1988. Deze uitgave werd verzorgd door Richard en Sally Price *). Voor het eerst lezen we de tekst zoals Stedman hem bedoeld heeft, zonder de grote redactionele ingrepen van zijn uitgever. Zo ontstaat er een heel ander beeld van de seksuele omgang tussen Europese mannen en slavinnen.
De vele edities, vertalingen en bewerkingen geven ons een goed beeld hoe belangrijk en invloedrijk ‘the Narrative’ was in Europa en Amerika. Het inspireerde schrijvers en kunstenaars (m/v) tot het maken van toneelstukken, romans, poëzie en gravures. Stedman was uitermate kritisch over de manier waarop slaven in Suriname behandeld werden. Hij was geen abolitionist maar pleitte wel voor een betere behandeling van slaven. De abolitionistische beweging in Engeland, onder leiding van William Wilberforce, maakten dankbaar gebruik van de gravures uit het boek van Stedman. Voor het eerst zag men in Europa afbeeldingen van de barbaarse straffen die slaven in Suriname ten deel vielen. Grote kunstenaars zoals William Blake (1757-1827) en Francesco Bartolozzi (1727– 1815) zetten de tekeningen uit Stedmans dagboek om in meeslepende gravures.
Carl Haarnack
*) When John Gabriel Stedman’s Narrative was first published in 1796 — a bowdlerized edition “full of lies and nonsense” — Stedman claimed to have burned two thousand copies. It nevertheless became an immediate popular success. A first-hand account of an eighteenth-century slave society, including graphic accounts of the worlds of both masters and slaves, it also contained vivid descriptions of exotic plants and animals, of military campaigns, and of romantic adventures. Illustrated by William Blake, Francesco Bartolozzi, and others, Stedman’s work was quickly translated into a half-dozen languages and was eventually published in over twenty-five different editions.
Surinaamsche mengelpoëzy. Paul François Roos. H. Gartman en P.J. Uylenbroek, Amsterdam 1804
Verschillende wetenschappers hebben benadrukt dat de Verlichting aan Suriname voorbij is gegaan. In de achttiende eeuw leken de Nederlandse kolonisten slechts in één ding geïnteresseerd: zo snel mogelijk zo veel mogelijk geld verdienen en terugkeren naar Nederland. Deze zg. ‘animus revertendi’ betekende dat de rijkdommen die in Suriname vergaard werden daar niet werden geïnvesteerd en dat de aandacht voor maatschappelijke- en ethische kwesties en het culturele leven in de kolonie minimaal was. Er waren natuurlijk uitzonderingen. Zo schreven verschillende planters gedichten. Enkelen daar van publiceerden hun gedichten. Eén daarvan was Paul François Roos (1751-1805). Hij werd geboren in Amsterdam en vertrok op 18-jarige leeftijd naar Suriname. Daar begon hij als opzichter (blankofficier) op een plantage aan de Motkreek en werkte op verschillende andere plantages in het Commewijnegebied, zoals plantage De Jonge Byekorf waar hij directeur werd.
Buku Bibliotheca Surinamica plank met twee titels van P.F. Roos
Echt rijk kon je in Suriname worden als administrateur van plantages. Administrateurs verdienden soms wel 10% van de opbrengst van de plantages die zij onder beheer hadden. Roos reisde nog tweemaal naar Amsterdam maar bleef tot zijn dood in 1805 Suriname wonen. Daarmee is hij niet zo maar een passant in Suriname. Hij leefde tweemaal zo lang in Suriname als hij in Amsterdam had gewoond. Daarmee behoort hij tot de eerste auteurs die tot de Surinaamse literatuur gerekend kunnen worden.
Roos trad in het huwelijk met Johanna Seonnet. Het huwelijk bleef kinderloos. Wel verwekte Roos twee kinderen bij zijn ‘Zwarte Venus’, de slavin Prinses, die hij de namen Paulina en François meegaf. Recentelijk werd in het stadsarchief van Amsterdam het testament van Roos gevonden. Hierin had Roos vastgelegd dat maar liefst 16 van zijn slaven de vrijheid moesten krijgen plus een flinke som geld. Zijn ´futuboi´ Cicero werd ook via het testament gemanimuteerd, hij kreeg maar liefst fl 1000,– mee (een vermogen voor die tijd) en het gouden horloge en het degen van Roos. Ook weten we dankzij het testament dat Cicero was gebrandmerkt met de letters R.R. Juist over Cicero schrijft Roos een gedicht: Myn negerjongen Cicero. In dit gedicht laat Roos Cicero ‘zelf’ aan het woord. Dat maakt het tot één van de interessantste gedichten uit de Surinaamse literatuur.
Fragment van gedicht Mijn Negerjongen Cicero
Natuurlijk idealiseert Roos het leven op de Surinaamse plantages in sterke mate. Het is belangrijk voor ogen te houden dat Roos ons geen waarheidsgetrouw beeld van de samenleving toen probeerde voor te schotelen. Hij streefde naar een goede behandeling van zijn slaven maar hij was natuurlijk geen voorstander van de afschaffing van de slavernij.
In 1802 publiceerde Paul François Roos een boek met zijn gedichten Surinaamsche Mengelpoëzy. Vreemd genoeg is er in geen enkele bibliotheek een exemplaar van deze editie te vinden. In 1804 verscheen er een tweede editie die qua inhoud vrijwel identiek is aan die van 1802. Deze tweede editie vinden bij zo’n 17 universiteitsbibliotheken in Nederland, Aruba, Engeland en de VS én in verschillende particuliere collecties in Suriname, Nederland, België en Spanje. Alle exemplaren die ik in de afgelopen dertig jaar heb gezien zijn allemaal gebonden dik kalfsleren banden.
Een Surinaamse plantage
In deze rubriek hebben we helaas niet genoeg ruimte om de gedichten inhoudelijk te bespreken. Wie de gedichten van Roos wil lezen kan terug bij de Digitale Bibliotheek Nederland: www.dbnl.nl Over Surinaamsche Mengelpoëzy is aardig wat secundaire literatuur verschenen. Zo schreef Bert Paasman o.a. Hoe zoet is dan ‘t plantaadjeleven. Surinaamse literatuur en koloniale samenleving te lezen op: www.bukubooks.wordpress.com/roos/
Kortgeleden werd aan de Buku Bibliotheca Surinamica collectie een bundel gedichten van Roos toegevoegd die meer dan twintig jaar eerder werden gepubliceerd: Eerstelingen van Surinaamsche mengelpoëzy. Paul Francois Roos. Amsterdam: by Hendrick Gartman, 1783. Deze bundel werd opgedragen aan de gouverneur van Suriname, Bernard Texier, Daniël Sebille en Gerard Roos. Hij behoort tot de extreem zeldzame titels uit de Surinaamse bibliotheek.
Beschrijving van Suriname, historisch-, geographisch- en statistisch overzigt, uit officiele bronnen bijeengebracht. Cornelis Ascanius van Sijpesteijn. ´s-Gravenhage: Gebroeders van Cleef, 1854.
Cornelis Ascanius van Sijpesteijn werd geboren in Haarlem in 1823. Hij was ambtenaar en militair. Tussen 1846-1850 was hij adjudant van de gouverneur van West-Indië. Later werd hij gemeenteraadslid van Den Haag en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Voor ons is Van Sijpesteijn vooral interessant omdat hij van 1873 tot 1882 gouverneur van Suriname was. Gedurende zijn bestuur, in 1876, werd in Suriname een algemene leerplicht voor kinderen van zeven tot twaalf jaar ingevoerd. In Nederland gebeurde dat pas 25 jaar later in 1901.
Cornelis van Sijpesteijn
Net als vele van zijn illustere voorgangers publiceerde hij een boek over Suriname. In 1854 verscheen zijn Beschrijving van Suriname. Als motief voor het schrijven van zijn boek voert hij aan dat de kolonie Suriname te weinig bekend was bij de Nederlanders. Er was weliswaar veel geschreven over het land maar de meeste werken waren naar zijn smaak verouderd. Hij wilde een boek schrijven waardoor de lezer een juiste en volledige kennis van Suriname zou kunnen krijgen. Het meest volledige werk over Suriname dat volgens hem tot dan toe geschreven was was het boek van Jan Jacob Hartsinck, Beschryving van Guiana, of de Wilde Kust, in Zuid-America. Dat boek verscheen in 1770, inderdaad bijna 85 jaar eerder. Opvallend genoeg noemt hij niet dé bestseller van 1796, de Narrative of a Five Years Expedition against the Revolted Negroes, van John Gabriël Stedman. Een boek dat hij wel, zoals uit het boek blijkt, kent. De bronnen die Van Sijpesteijn voor zijn boek heeft geraadpleegd zijn het Gouvernements Archief van Paramaribo én de rijke schat aan boeken over de kolonie Suriname die in het bezit waren van de heer Van Emden. Ook leverden de heren H.C. Focke en F.A.C. Dumontier belangrijke informatie aan.
Het boek van Van Sijpesteijn begint met een uitgebreide geschiedenisles beginnende bij de ontdekking van Amerika tot aan het midden van de 19e eeuw. Daar wijdt hij maar liefst vijftig bladzijden aan. Dan volgen bijna veertig pagina’s over de ligging, de grenzen, de rivieren en andere interessante aardrijkskundige beschrijvingen. In hoofdstuk drie komt de bevolking van Suriname ter sprake. Die bestaat voornamelijk uit Europeanen en Afrikanen en hun nakomelingen. De marrons en inheemsen (uiteraard spreekt Van Sijpesteijn over ‘boschnegers’ en ‘indianen’ ofwel ‘bokken’) vallen volgens de auteur niet onder de werkelijke bevolking. Hij gebruikt een grote hoeveelheid aan statistische informatie en schotelt de lezer de ene tabel na de andere voor. De bevolking deelt hij op in twee hoofdgroepen: vrije- en niet vrije personen. Die laatste groep neemt ieder jaar verder af. Dat wijt hij aan de manumissie (vrijlaten) van slaven die op grote schaal plaatsvindt (in de jaren 1850 tot 1853 gemiddeld zo’n 300 per jaar). Paramaribo bestaat (op basis van de wijkregisters van 1853) uit 10.564 inwoners. We leren veel cijfermatigs over de plantages en wie er de dienst uitmaken (eigenaren, administrateurs en directeuren). Helaas leren we weinig over het culturele leven en al helemaal niet van de slavenbevolking.
Gouvernementspaleis Suriname en deel van de Waterkant
Het boek van jonkheer Van Sijpesteijn behoort tot de standaardwerken in de Surinaamse bibliotheek. Alleen al de gedetailleerde gegevens over de plantages en de bevolking maken het tot een rijke bron. Voor degenen die geïnteresseerd zijn in het lot van de slavenbevolking steekt het boek wel schril af tegen dat andere boek dat in hetzelfde jaar (1854) verscheen, geschreven door van W.R. van Hoëvell, Slaven en Vrijen onder de Nederlandsche Wet. Dat was een regelrechte aanklacht tegen de slavernij in Suriname. Van Sijpesteijn geeft in zijn boek nergens blijk van enige bezorgdheid over het lot van de onvrije bevolking van Suriname.
Surinaamse herinneringen van Boer Thomas. Door Ths. Waller. Paramaribo: 1965.
Normaliter bespreken we in deze rubriek alleen boeken die minimaal honderd jaar geleden werden gepubliceerd. Dit keer maken we een uitzondering op die regel. Etienne Thomas Louis Waller werd geboren in Paramaribo op 24 juli 1883. Hij was een zoon van Charles Henry Waller en Marie Dorothea Le Fevre die in 1883 in het huwelijksbootje stapten. Charles Waller was directeur van de cacaoplantage De Morgenster, gelegen aan de Beneden-Saramacca. Daarnaast was hij ook kapitein van de gewapende burgerwacht van dat gebied én districts-diaken van de Hervormde Kerk. Thomas Waller verliet vroegtijdig de school en begon als leerling in de Cultuurtuin. Vervolgens werd hij leerling-opzichter op plantage Susannaasdaal en daarna opzichter op Jagtlust. De eigenaar van plantage Geyersvlijt haalde Waller over om daar directeur te worden. Hij was toen slechts 24 jaar oud. Uiteindelijk werd hij eigenaar van de plantages Guadeloupe (Commewijne) en Catharina Sophia (Saramacca). Eerder, op 13 augustus 1908, was Waller in Paramaribo in het huwelijk met Edwina Louise Meinertz. In 1918 werd Waller gekozen als lid van de Koloniale Staten.
Thomas Waller
Het was de jeugdvriend van Waller, Frits Bruijning, die hem gestimuleerd heeft zijn ervaringen en gedachten aan het papier toe te vertrouwen. Het zijn juist de kleine alledaagse vertellingen en ervaringen, waaraan alleen de ouderen onder ons herinneringen bewaren, die dit boek zo interessant maken. Wie kent de verhalen van Arabonki, het ‘kalkwitte manneke’ van nauwelijks anderhalve meter, die een kistje met snuisterijen met zich meetorste die hij aan het publiek moest zien te slijten. Hij was misdeeld en werd voortdurend bespot en geplaagd. Hij kon zich alleen verdedigen door zijn arsenaal aan scheldwoorden in te zetten. Oudere Surinamers hadden soms medelijden met hem en wenkten hem naar het raam te komen en kochten wat bij hem. Bigi Dagoe, was een zwaar gebouwde man met een rare zeer luide stem. Als men in zijn nabijheid het geluid van een hond nabootste dan moest men rennen voor zijn leven. Bigi Dagoe werd een schulpentrapper genoemd, niet meer tot nut dan als aantrapper van de schelpen waarmee in die tijd de gaten in de straat werden opgevuld. Dergelijke verhalen over kleurrijke mensen in het straatbeeld in Paramaribo hebben doorgaans de archieven niet bereikt maar verdienen wel een plek in ons collectieve geheugen.
Thomas Waller leefde in een tijd dat het Sranan ook in Suriname als minderwaardig werd beschouwd. Hij noemt het Surinaams een schone taal maar, zo schrijft hij, de Surinamers beminnen haar niet. Zo leren we veel in onbruik geraakte woorden. Een ‘krabdinki’ is letterlijk een mooie jonge kip maar het werd ook gebruikt voor een mooie jonge vrouw. De bevalling van een jong creools meisje moet hij hoog water (vloed) plaatsvinden. Bij ‘falawatra’ (eb) komen er moeilijkheden. Daarom werd er iemand naar de platte brug gestuurd om te zien of ‘a watra koti keba’. Precies om twee uur, exact zoals de vroedvrouw had voorspeld, werd een stevige creoolse jongen geboren. De ‘koemba tité’ werd met het zaad van een vruchtboom in de grond begraven. Zelf heeft Waller, zo schrijft hij, jarenlang manja’s gegeten van zijn ‘koembaboom’ op plantage de Morgenster in Saramacca.
Plantage in Suriname aan de rivier
Waller vertelt ook dat hij na afloop van een voorstelling in Thalia achter de coulissen zijn oude tekenleraar G. Rustwijk ging begroeten. Rustwijk had de decors geschilderd voor de voorstelling. Hij was volgens Waller een veelzijdig man, een schilder, die door het lot niet de kans gekregen heeft om verder te studeren in Europa en daar naam te maken. Uit eerste hand krijgen van verhalen voorgeschoteld over o.a. ‘dede-oso’, ‘aitidé dede-oso’, ‘frijari-oso’, tropische ziekten, spookverhalen en ‘sneki-koti’.
Dit boekje, Surinaamse Herinneringen van Boer Thomas, werd in 1965 gepubliceerd en bestaat uit bewerkingen van artikelen die Waller in 1963 en 1964 in de krant schreef. Hij was toen al 82 jaar oud. Boer Thomas heeft vooral naam gemaakt als politicus die het belang van de groot-landbouw telkens benadrukte. In zijn ingezonden brieven in kranten, sommige rechtstreeks geadresseerd aan de gouverneur, pleitte hij hartstochtelijk voor verbetering van de watervoorziening in Suriname. Aan de verschrikkelijke droogte zoals die van 1911/1912 en die van 1925/1926 zou iets gedaan kunnen worden als er een degelijk waterreservoir gebouwd zou zijn. Als politicus kwam hij, vanwege zijn onversneden kritiek op het bestuur, regelmatig in aanvaring met politieke tegenstanders. Maar wie zijn boek leest en zijn optreden in de Staten bestudeerd kan niet anders dan tot de conclusie komen dat boer Thomas veel liefde voor Suriname en de Surinamers had.
Plantage in Suriname
Nu wordt het langzamerhand tijd dat zijn werk als chroniqueur over het leven in Suriname van het einde van de 19e eeuw tot midden jaren ’60 grotere bekendheid krijgt. Het boek is inmiddels meer dan 50 jaar oud en in vrijwel onvindbaar. In Nederland beschikken slechts een paar universiteitsbibliotheken over een exemplaar. Etienne Thomas Louis Waller overleed op 26 juni 1966 op 82 jarige leeftijd. Hij werd begraven op Nieuw Lina’s Rust.
Onze West, reisschetsen door A.H. Pareau. Den Haag: W.P. van Stockum en Zoon, 1898.
Antonius Henricus Pareau (1849-1918) was de zoon van een predikant, Antonius Henricus Pareau en Charlotte Maria Christina Dumont. Na zijn studie scheikunde werkte hij als leraar in Den Haag. Ook runde hij een eigen chemisch onderzoekslaboratorium. In 1897 maakte hij een reis naar Suriname waarvan hij in dit boek, Onze West, verslag doet. Het publiek in Nederland weet volgens hem nagenoeg niets af van de kolonie Suriname, die als een stiefmoeder wordt behandeld.
Gezicht op Paramaribo, Johan Antonie Kaldenbach, naar J.H. Hottinger, 1770 – 1818 (detail). Collectie Rijksmuseum
Net zoals in zovele reisverslagen begint de auteur met de lange zeereis en een beschrijving van het land Suriname. Dat gedeelte sla ik hier vanwege ruimtegebrek maar over. Eén ding daaruit wil ik u niet onthouden. Als we reizen en daarom verslag doen dan doen we dat altijd op basis van de bestaande kennis in ons brein. Pareau merkt op dat stenen muren in Suriname tot een zeldzaamheid behoren. Bijna alle huizen zijn uit hout opgetrokken. Daarom doet Paramaribo hem denken aan Zaandam en andere plaatsen in de Zaanstreek. Die vergelijking zijn we in de Surinaamse bibliotheek nog niet eerder tegengekomen.
Pareau geeft ook een uitvoerige en interessante uiteenzetting over de goudvelden in Suriname. Ook al is de goudvoorraad in Suriname groter dan die van Transvaal dan is het toch nog volgens hem niet gezegd dat de goudindustrie hier een even grote ontwikkeling zou doormaken. Het grootste probleem is volgens Pareau van logistieke aard. Wil men vanuit Paramaribo naar een goudplacer in het Lawagebied reizen moet men eerst over zee met een stoomboot of zeilboot naar de monding van de Marowijne varen. Met een zeilboot duurt de reis naar Albina 3 a vier dagen. Vanaf Albina kan men alleen met smalle korjalen verder. Ook trakteert de auteur ons op een aantal bijzondere foto’s van gouddelvers.
Waterkant Paramaribo, ca 1898
Over het leven op de plantages en vooral de kontraktarbeiders uit India en Java lezen we boeiende verhalen. Bij een bezoek aan G. Barnet Lyon, Agent-Generaal voor de immigratie, hoorde Pareau over de verhalen van verschillende ‘koeli-vrouwen’ die zwaar beladen waren met gouden tientjes aan kettingen en andere gouden sieraden. Dit vormde het vermogen dat zij door hard werken bij elkaar gespaard hadden. Ook was er een man die flink gespaard had en na zijn kontrakt Suriname niet wilde verlaten. Wat hem echter dwars zat was dat hij zijn moeder niet terug zou zien. Daarom verzocht hij de Agent-Generaal om zijn moeder, op zijn kosten, naar Suriname over te laten komen. Over de immigratie van Javanen schrijft Pareau positief. Ze zijn weliswaar niet zo sterk als de ‘Brits-Indiërs’ maar zij werken nauwgezetter. De planters, zo gaat hij verder met zijn koloniale retoriek, zijn zeer ingenomen met de Javanen omdat zij niet zo hooghartig zijn als de ‘Brits-Indische koelies’ en volgzaam hun dagelijkse arbeid verrichten.
Pareau bezoekt op zijn reis ook Albina of zoals de Franse buren zeggen, Albine la coquette. De stichter van Albina, August Kappler, is dan al geruime tijd overleden maar, zo beweert hij, zijn weduwe woont er nog steeds. Het is vooral vanwege de goudvelden dat Albina een sterke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Er is een fraaie kerk met een school. Ook is er een grote Chinese toko die de goudzoekers van al wat nodig is voorziet. Bij het tolkantoor kan direct de accijns voor het gewonnen goud betaald worden.
Het boek van Pareau is bij het grote publiek vrijwel onbekend. We vinden het boek slechts bij een handjevol universiteitsbibliotheken en natuurlijk bij de Koninklijke Bibliotheek. Op veilingen en bij antiquaren zult u dit boek niet vaak tegenkomen. Het is een lezenswaardig boek over het Suriname van rond de eeuwwisseling, een periode waarover de literatuur niet dik gezaaid is.
≈ Comments Off on West Indisch Plakaatboek (1667-1816). Dr. J.A. Schiltkamp en Dr. J.Th. de Smidt (1973)
West Indisch Plakaatboek. Plakaten, ordonnnatiën en andere wetten, uitgevaardigd in Suriname. Deel I 1667-1761 + Deel II 1761-1816. Dr. J.A. Schiltkamp en Dr. J.Th. de Smidt (red.). Amsterdam: S. Emmering, 1973.
Wie de geschiedenis wil begrijpen kan natuurlijk zijn oor te luisteren leggen bij opa en oma. Die hebben vast boeiende en belangrijke verhalen die de moeite waard zijn om verteld (én opgeschreven) te worden. Voor de ‘bigger picture’ echter, voor wie de geschiedenis vanaf pak ‘m beet 1667 wil begrijpen, zijn opa en oma niet toereikend. Het geraamte van die geschiedschrijving wordt gevormd door de wetgeving. Door de eeuwen heen weerspiegelen de wetten de mores van het moment. In Suriname werden de wetgeving en bestuur door de Raad van Politie en Justitie uitgeoefend sinds de eerste jaren van het Nederlands bestuur. De gouverneur en de Raden namen allerlei beslissingen, gaven opdrachten, verboden van alles of gaven juist toestemming. Al die beslissingen werden in resoluties, notifikaties, waarschuwingen, publikaties, ordonnantiën of plakaten gepubliceerd. Die werden onder trompetgeluid opgehangen op het Fort, herbergen en plantages en andere plekken. In dit West Indisch Plakaatboek zijn al die wetten en plakaten, die tussen 1667 en 1816 werden afgekondigd, gebundeld.
Bijna iedere wet vertelt een boeiend verhaal over het leven in die tijd. Het is helaas ondoenlijk om al die honderden wetten en plakaten etc, in de beperkte ruimte die we in deze rubriek hebben, te bespreken. Een paar willekeurige voorbeelden leveren boeiende inkijkjes in het verleden. Zo werd er op 24 oktober 1684 een plakaat gemaakt over het merken van slaven. ‘Allen degenen die dese sullen sien ofte horen lesen saluyt’, zo beginnen bijna alle plakaten. Maar dan: het gebeurt, zo luidt de begin tekst, dat verscheidene weggelopen slaven (‘negers’) of door vijandelijke ‘indianen’ ontvoerde slaven weer terugkeren. Soms weet men dan niet aan wie deze slaven toebehoren omdat zij niet gebrandmerkt zijn. Daarom is het verplicht voor ‘alle coloniers, planters en ingesetenen van de revier Suriname, Commewine en resoorten’ die slaven houden of in dienst hebben, om hun slaven binnen drie maanden van een (brand-) merk te voorzien. Als dat niet gebeurt en als er na drie maanden ongemerkte weggelopen slaven teruggevonden worden dan zal de slaaf verbeurd worden verklaard en geconfisceerd worden. En de eigenaar zal bovendien gestraft worden met een boete van 4000 pond suiker.
Een maand later op 9 november 1684 verschijnt er een plakaat waarin het verboden wordt om het ‘indianen’ handel te drijven in slaven, vaartuigen of letterhout. Tevens wordt het verboden dat slaven die van buiten komen niet in de stad mogen rondlopen. Als planters naar de stad komen dan moeten zij voortaan hun slaven in de tentboten achterlaten. Want er waren ‘meenighvuldige klachten’ over diefstal door deze slaven gepleegd.
Deel I van het West Indisch Plakaatboek
Er zijn ook wetten die de gemiddelde lezer waarschijnlijk hogelijk zullen verbazen. Op 28 januari 1728 werd er een wet/plakaat afgekondigd waarin het verboden wordt ‘dat eenig blank vrouwspersoon, ongehuwd sijnde, vleeschelijke gemeenschap sal hebben gehouden met een neger’. Het was het gouvernement ter ore gekomen dat sommige vrouwen seks hadden met zwarte mannen. Dat was volgens de opstellers van deze wet ‘een groot schandaal voor de geheele colonie’. In de tekst van het plakaat wordt gesproken over ‘onnatuurlijke hoererijen en overspellen’. In de geschiedenisboeken en archieven zijn talloze voorbeelden te vinden van witte mannen die seksuele relaties onderhielden met zwarte vrouwen, meestal slaven. Soms leefden de mannen in een zg. ‘Surinaams huwelijk’ met hun ‘huishoudster’, anderen hadden wel drie of vier ‘geliefden’. De felheid waarmee het koloniaal bestuur de seksuele escapades van witte vrouwen met zwarte mannen (slaven) spreekt boekdelen.
Veel bijzonder interessante wetten en verboden, bijvoorbeeld dat slaven geen schoenen mogen dragen, vinden we in dit boek terug. Gedurende ruim tien jaar, van 1962 tot 1973, is door een flink aantal mensen aan dit project gewerkt. Het is een onmisbaar handboek voor een ieder die de geschiedenis niet van horen zeggen maar, op basis van de toen geldende wetgeving in Suriname, zelf wil bestuderen.