• Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger

Buku – Bibliotheca Surinamica

~ Library, archives & wunderkammer

Buku – Bibliotheca Surinamica

Category Archives: Dutch books

Surinaamse herinneringen van Boer Thomas (1965).

17 Sunday Oct 2021

Posted by Carl Haarnack in 20th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books, Parbode

≈ Comments Off on Surinaamse herinneringen van Boer Thomas (1965).

Tags

Dutch, plantages

Surinaamse herinneringen van Boer Thomas. Door Ths. Waller. Paramaribo: 1965.

Normaliter bespreken we in deze rubriek alleen boeken die minimaal honderd jaar geleden werden gepubliceerd. Dit keer maken we een uitzondering op die regel. Etienne Thomas Louis Waller werd geboren in Paramaribo op 24 juli 1883. Hij was een zoon van Charles Henry Waller en Marie Dorothea Le Fevre die in 1883 in het huwelijksbootje stapten. Charles Waller was directeur van de cacaoplantage De Morgenster, gelegen aan de Beneden-Saramacca. Daarnaast was hij ook kapitein van de gewapende burgerwacht van dat gebied én districts-diaken van de Hervormde Kerk. Thomas Waller verliet vroegtijdig de school en begon als leerling in de Cultuurtuin. Vervolgens werd hij leerling-opzichter op plantage Susannaasdaal en daarna opzichter op Jagtlust. De eigenaar van plantage Geyersvlijt haalde Waller over om daar directeur te worden. Hij was toen slechts 24 jaar oud. Uiteindelijk werd hij eigenaar van de plantages Guadeloupe (Commewijne) en Catharina Sophia (Saramacca). Eerder, op 13 augustus 1908, was Waller in Paramaribo in het huwelijk met Edwina Louise Meinertz. In 1918 werd Waller gekozen als lid van de Koloniale Staten.

Thomas Waller

Het was de jeugdvriend van Waller, Frits Bruijning, die hem gestimuleerd heeft zijn ervaringen en gedachten aan het papier toe te vertrouwen. Het zijn juist de kleine alledaagse vertellingen en ervaringen, waaraan alleen de ouderen onder ons herinneringen bewaren, die dit boek zo interessant maken. Wie kent de verhalen van Arabonki, het ‘kalkwitte manneke’ van nauwelijks anderhalve meter, die een kistje met snuisterijen met zich meetorste die hij aan het publiek moest zien te slijten. Hij was misdeeld en werd voortdurend bespot en geplaagd. Hij kon zich alleen verdedigen door zijn arsenaal aan scheldwoorden in te zetten. Oudere Surinamers hadden soms medelijden met hem en wenkten hem naar het raam te komen en kochten wat bij hem. Bigi Dagoe, was een zwaar gebouwde man met een rare zeer luide stem. Als men in zijn nabijheid het geluid van een hond nabootste dan moest men rennen voor zijn leven. Bigi Dagoe werd een schulpentrapper genoemd, niet meer tot nut dan als aantrapper van de schelpen waarmee in die tijd de gaten in de straat werden opgevuld. Dergelijke verhalen over kleurrijke mensen in het straatbeeld in Paramaribo hebben doorgaans de archieven niet bereikt maar verdienen wel een plek in ons collectieve geheugen.

Thomas Waller leefde in een tijd dat het Sranan ook in Suriname als minderwaardig werd beschouwd. Hij noemt het Surinaams een schone taal maar, zo schrijft hij, de Surinamers beminnen haar niet. Zo leren we veel in onbruik geraakte woorden. Een ‘krabdinki’ is letterlijk een mooie jonge kip maar het werd ook gebruikt voor een mooie jonge vrouw. De bevalling van een jong creools meisje moet hij hoog water (vloed) plaatsvinden. Bij ‘falawatra’ (eb) komen er moeilijkheden. Daarom werd er iemand naar de platte brug gestuurd om te zien of ‘a watra koti keba’. Precies om twee uur, exact zoals de vroedvrouw had voorspeld, werd een stevige creoolse jongen geboren. De ‘koemba tité’ werd met het zaad van een vruchtboom in de grond begraven. Zelf heeft Waller, zo schrijft hij, jarenlang manja’s gegeten van zijn ‘koembaboom’ op plantage de Morgenster in Saramacca.

Plantage in Suriname aan de rivier

Waller vertelt ook dat hij na afloop van een voorstelling in Thalia achter de coulissen zijn oude tekenleraar G. Rustwijk ging begroeten. Rustwijk had de decors geschilderd voor de voorstelling. Hij was volgens Waller een veelzijdig man, een schilder, die door het lot niet de kans gekregen heeft om verder te studeren in Europa en daar naam te maken. Uit eerste hand krijgen van verhalen voorgeschoteld over o.a. ‘dede-oso’, ‘aitidé dede-oso’, ‘frijari-oso’, tropische ziekten, spookverhalen en ‘sneki-koti’.

Dit boekje, Surinaamse Herinneringen van Boer Thomas, werd in 1965 gepubliceerd en bestaat uit bewerkingen van artikelen die Waller in 1963 en 1964 in de krant schreef. Hij was toen al 82 jaar oud. Boer Thomas heeft vooral naam gemaakt als politicus die het belang van de groot-landbouw telkens benadrukte. In zijn ingezonden brieven in kranten, sommige rechtstreeks geadresseerd aan de gouverneur, pleitte hij hartstochtelijk voor verbetering van de watervoorziening in Suriname. Aan de verschrikkelijke droogte zoals die van 1911/1912 en die van 1925/1926 zou iets gedaan kunnen worden als er een degelijk waterreservoir gebouwd zou zijn. Als politicus kwam hij, vanwege zijn onversneden kritiek op het bestuur, regelmatig in aanvaring met politieke tegenstanders. Maar wie zijn boek leest en zijn optreden in de Staten bestudeerd kan niet anders dan tot de conclusie komen dat boer Thomas veel liefde voor Suriname en de Surinamers had.

Plantage in Suriname

Nu wordt het langzamerhand tijd dat zijn werk als chroniqueur over het leven in Suriname van het einde van de 19e eeuw tot midden jaren ’60 grotere bekendheid krijgt. Het boek is inmiddels meer dan 50 jaar oud en in vrijwel onvindbaar. In Nederland beschikken slechts een paar universiteitsbibliotheken over een exemplaar.
Etienne Thomas Louis Waller overleed op 26 juni 1966 op 82 jarige leeftijd. Hij werd begraven op Nieuw Lina’s Rust.


Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Onze West. A.H. Pareau (1898)

10 Monday May 2021

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Dutch books

≈ Comments Off on Onze West. A.H. Pareau (1898)

Tags

travel

Onze West, reisschetsen door A.H. Pareau. Den Haag:  W.P. van Stockum en Zoon, 1898.

Antonius Henricus Pareau (1849-1918) was de zoon van een predikant, Antonius Henricus Pareau en Charlotte Maria Christina Dumont. Na zijn studie scheikunde werkte hij als leraar in Den Haag. Ook runde hij een eigen chemisch onderzoekslaboratorium. In 1897 maakte hij een reis naar Suriname waarvan hij in dit boek, Onze West, verslag doet. Het publiek in Nederland weet volgens hem nagenoeg niets af van de kolonie Suriname, die als een stiefmoeder wordt behandeld.

Gezicht op Paramaribo, Johan Antonie Kaldenbach, naar J.H. Hottinger, 1770 – 1818 (detail). Collectie Rijksmuseum

Net zoals in zovele reisverslagen begint de auteur met de lange zeereis en een beschrijving van het land Suriname. Dat gedeelte sla ik hier vanwege ruimtegebrek maar over. Eén ding daaruit wil ik u niet onthouden. Als we reizen en daarom verslag doen dan doen we dat altijd op basis van de bestaande kennis in ons brein. Pareau merkt op dat stenen muren in Suriname tot een zeldzaamheid behoren. Bijna alle huizen zijn uit hout opgetrokken. Daarom doet Paramaribo hem denken aan Zaandam en andere plaatsen in de Zaanstreek. Die vergelijking zijn we in de Surinaamse bibliotheek nog niet eerder tegengekomen.

Pareau geeft ook een uitvoerige en interessante uiteenzetting over de goudvelden in Suriname. Ook al is de goudvoorraad in Suriname groter dan die van Transvaal dan is het toch nog volgens hem niet gezegd dat de goudindustrie hier een even grote ontwikkeling zou doormaken. Het grootste probleem is volgens Pareau van logistieke aard. Wil men vanuit Paramaribo naar een goudplacer in het Lawagebied reizen moet men eerst over zee met een stoomboot of zeilboot naar de monding van de Marowijne varen. Met een zeilboot duurt de reis naar Albina 3 a vier dagen. Vanaf Albina kan men alleen met smalle korjalen verder. Ook trakteert de auteur ons op een aantal bijzondere foto’s van gouddelvers.

Waterkant Paramaribo, ca 1898

Over het leven op de plantages en vooral de kontraktarbeiders uit India en Java lezen we boeiende verhalen. Bij een bezoek aan G. Barnet Lyon, Agent-Generaal voor de immigratie, hoorde Pareau over de verhalen van verschillende ‘koeli-vrouwen’ die zwaar beladen waren met gouden tientjes aan kettingen en andere gouden sieraden. Dit vormde het vermogen dat zij door hard werken bij elkaar gespaard hadden. Ook was er een man die flink gespaard had en na zijn kontrakt Suriname niet wilde verlaten. Wat hem echter dwars zat was dat hij zijn moeder niet terug zou zien. Daarom verzocht hij de Agent-Generaal om zijn moeder, op zijn kosten, naar Suriname over te laten komen. Over de immigratie van Javanen schrijft Pareau positief. Ze zijn weliswaar niet zo sterk als de ‘Brits-Indiërs’ maar zij werken nauwgezetter. De planters, zo gaat hij verder met zijn koloniale retoriek, zijn zeer ingenomen met de Javanen omdat zij niet zo hooghartig zijn als de ‘Brits-Indische koelies’ en volgzaam hun dagelijkse arbeid verrichten.

Pareau bezoekt op zijn reis ook Albina of zoals de Franse buren zeggen, Albine la coquette. De stichter van Albina, August Kappler, is dan al geruime tijd overleden maar, zo beweert hij, zijn weduwe woont er nog steeds. Het is vooral vanwege de goudvelden dat Albina een sterke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Er is een fraaie kerk met een school. Ook is er een grote Chinese toko die de goudzoekers van al wat nodig is voorziet. Bij het tolkantoor kan direct de accijns voor het gewonnen goud betaald worden.

Het boek van Pareau is bij het grote publiek vrijwel onbekend. We vinden het boek slechts bij een handjevol universiteitsbibliotheken en natuurlijk bij de Koninklijke Bibliotheek. Op veilingen en bij antiquaren zult u dit boek niet vaak tegenkomen. Het is een lezenswaardig boek over het Suriname van rond de eeuwwisseling, een periode waarover de literatuur niet dik gezaaid is.

Carl Haarnack


Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

West Indisch Plakaatboek (1667-1816). Dr. J.A. Schiltkamp en Dr. J.Th. de Smidt (1973)

03 Saturday Apr 2021

Posted by Carl Haarnack in 20th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books, Law

≈ Comments Off on West Indisch Plakaatboek (1667-1816). Dr. J.A. Schiltkamp en Dr. J.Th. de Smidt (1973)

West Indisch Plakaatboek. Plakaten, ordonnnatiën en andere wetten, uitgevaardigd in Suriname. Deel I 1667-1761 + Deel II  1761-1816. Dr. J.A. Schiltkamp en Dr. J.Th. de Smidt (red.). Amsterdam: S. Emmering, 1973.

Wie de geschiedenis wil begrijpen kan natuurlijk zijn oor te luisteren leggen bij opa en oma. Die hebben vast boeiende en belangrijke verhalen die de moeite waard zijn om verteld (én opgeschreven) te worden. Voor de ‘bigger picture’ echter, voor wie de geschiedenis vanaf pak ‘m beet 1667 wil begrijpen, zijn opa en oma niet toereikend. Het geraamte van die geschiedschrijving wordt gevormd door de wetgeving. Door de eeuwen heen weerspiegelen de wetten de mores van het moment. In Suriname werden de wetgeving en bestuur door de Raad van Politie en Justitie uitgeoefend sinds de eerste jaren van het Nederlands bestuur. De gouverneur en de Raden namen allerlei beslissingen, gaven opdrachten, verboden van alles of gaven juist toestemming. Al die beslissingen werden in resoluties, notifikaties, waarschuwingen, publikaties, ordonnantiën of plakaten gepubliceerd. Die werden onder trompetgeluid opgehangen op het Fort, herbergen en plantages en andere plekken. In dit West Indisch Plakaatboek zijn al die wetten en plakaten, die tussen 1667 en 1816 werden afgekondigd, gebundeld.

Bijna iedere wet vertelt een boeiend verhaal over het leven in die tijd. Het is helaas ondoenlijk om al die honderden wetten en plakaten etc, in de beperkte ruimte die we in deze rubriek hebben, te bespreken. Een paar willekeurige voorbeelden leveren boeiende inkijkjes in het verleden. Zo werd er op 24 oktober 1684 een plakaat gemaakt over het merken van slaven. ‘Allen degenen die dese sullen sien ofte horen lesen saluyt’, zo beginnen bijna alle plakaten. Maar dan: het gebeurt, zo luidt de begin tekst, dat verscheidene weggelopen slaven (‘negers’) of door vijandelijke ‘indianen’ ontvoerde slaven weer terugkeren. Soms weet men dan niet aan wie deze slaven toebehoren omdat zij niet gebrandmerkt zijn. Daarom is het verplicht voor ‘alle coloniers, planters en ingesetenen van de revier Suriname, Commewine en resoorten’ die slaven houden of in dienst hebben, om hun slaven binnen drie maanden van een (brand-) merk te voorzien. Als dat niet gebeurt en als er na drie maanden ongemerkte weggelopen slaven teruggevonden worden dan zal de slaaf  verbeurd worden verklaard en geconfisceerd worden. En de eigenaar zal bovendien gestraft worden met een boete van 4000 pond suiker.

Een maand later op 9 november 1684 verschijnt er een plakaat waarin het verboden wordt om het ‘indianen’ handel te drijven in slaven, vaartuigen of letterhout. Tevens wordt het verboden dat slaven die van buiten komen niet in de stad mogen rondlopen. Als planters naar de stad komen dan moeten zij voortaan hun slaven in de tentboten achterlaten. Want er waren ‘meenighvuldige klachten’ over diefstal door deze slaven gepleegd.  

Deel I van het West Indisch Plakaatboek

Er zijn ook wetten die de gemiddelde lezer waarschijnlijk hogelijk zullen verbazen. Op 28 januari 1728 werd er een wet/plakaat afgekondigd waarin het verboden wordt ‘dat eenig blank vrouwspersoon, ongehuwd sijnde, vleeschelijke gemeenschap sal hebben gehouden met een neger’. Het was het gouvernement ter ore gekomen dat sommige vrouwen seks hadden met zwarte mannen. Dat was volgens de opstellers van deze wet ‘een groot schandaal voor de geheele colonie’. In de tekst van het plakaat wordt gesproken over ‘onnatuurlijke hoererijen en overspellen’. In de geschiedenisboeken en archieven zijn talloze voorbeelden te vinden van witte mannen die seksuele relaties onderhielden met zwarte vrouwen, meestal slaven. Soms leefden de mannen in een zg. ‘Surinaams huwelijk’ met hun ‘huishoudster’, anderen hadden wel drie of vier ‘geliefden’. De felheid waarmee het koloniaal bestuur de seksuele escapades van witte vrouwen met zwarte mannen (slaven) spreekt boekdelen.

Veel bijzonder interessante wetten en verboden, bijvoorbeeld dat slaven geen schoenen mogen dragen, vinden we in dit boek terug. Gedurende ruim tien jaar, van 1962 tot 1973, is door een flink aantal mensen aan dit project gewerkt. Het is een onmisbaar handboek voor een ieder die de geschiedenis niet van horen zeggen maar, op basis van de toen geldende wetgeving in Suriname, zelf wil bestuderen.

Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

De ronselaar, of De gestoorde reis naar Surinamen. G. Behacker (1818)

03 Sunday Jan 2021

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on De ronselaar, of De gestoorde reis naar Surinamen. G. Behacker (1818)

De ronselaar, of De gestoorde reis naar Surinamen: tooneelspel in 4 bedrijven : eene ware, den schrijver zelven overgekomene, gebeurtenis. Door G. Behacker ; naar het Hoogduitsch manuscript vrij bewerkt door A. Bruggemans. Dordrecht: H. Volkersz., 1818

De hoofdrolspeler in dit toneelstuk heet George, een jongeman die vanuit zijn geboorteland Duitsland naar Nederland is gekomen. Zijn oom, Van Keulen, heeft in Dordrecht een succesvol bedrijf in o.a. Eau de Cologne en wijnen. In Amsterdam heeft George ene Van Dijk leren kennen. Van Dijk geeft zich valselijk uit als Generaal-Adjudant van de Gouverneur van Suriname.

Dordrecht

Hij, zo zegt hij zelf, verkoopt mensen voor geld. Als ronselaar brengt hij mensen aan die als matroos of soldaat naar Suriname worden gebracht. Hiervoor ontvangt hij een premie. Maar hij vertelt George dat er in Suriname vacature is voor de post van secretaris van de gouverneur, een hoge functie die goed betaalt. Hij spelt hem op de mouw dat George uitstekende papieren heeft en dat hem een gouden toekomst wacht. De brieven die zg. van de gouverneur afkomstig zijn heeft Van Dijk natuurlijk zelf geschreven. Hij adviseert George om maar liefst 30 paar laarzen, 30 paar schoenen, 12 dozijn hemden, kousen, dassen,  zakdoeken en Eau de Cologne te kopen om voor zijn verblijf in Suriname. Ook adviseert hem om honderd zilveren horloges te kopen. In Suriname tenslotte zal hij in de hoogste kringen verkeren en zal hij af en toe een mooi horloge kunnen schenken en zelfs er met gemak een aantal voor geld kan verkopen. De functie van secretaris van de gouverneur betekent dat George in Suriname als een soort kroonprins zal worden gezien. Zijn geheim plan is om George alle goederen en geld afhandig te maken en hem aan een schip in Vlissingen te verkopen.

Eau de Cologne

De familie van George zijn verbaasd als hij ze het nieuws van zijn benoeming vertelt. De achterdocht van oom Van Keulen en zijn vriend Maas blijken gegrond. In de stad treffen zij ene Zwart, een koopman. Ze bespieden George en Van Dijk en luisteren af hoe sluw Van Dijk de goedgelovige George om de tuin leidt. Zwart kent Van Dijk al heel lang als een oplichter en weet dat hij in Brussel, Antwerpen, Koblenz en Riga hoteleigenaren heeft opgelicht, valse wissels heeft uitgeschreven onder de naam van Baron de Bonisaire en een arme weduwe fl. 700,– afhandig heeft gemaakt. Ook de boekhandelaar Verbeek die een boek komt afleven bij Van Keulen kent Van Dijk nog uit Bremen waar deze zich uitgaf als generaal adjudant van een Franse Maarschalk. Hij gaf daar een groot feest voor alle Fransen officieren maar liet de hotelier met een onbetaalde rekening zitten. Deze keer is Van Dijk er echter gloeiend bij. De politie commissaris wordt erbij gehaald en die arresteert hem. Van Dijk wordt veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en tweehonderd gulden boete.

Titelpagina De Ronselaar (collectie Buku Bibliotheca Surinamica)

De ronselaar is in vele opzichten bijzonder te noemen. De auteur schrijft in zijn voorwoord dat hij besloten heeft om iets dat hem een jaar eerder zelf overkomen was in een toneelstuk te gieten en om daarmee andere jonge mensen te behoeden voor gevaar. Zijn boodschap luidt: Wees voorzichtig en vertrouw niet te veel op mensen. Over de auteur, G. Behacker, weten we nagegoeg niets. Mogelijk is hij de advocaat G. Behacker die we rond 1823 in St. Petersburg vinden. De vertaler en bewerker van de tekst is Adrianus Bruggemans (1763-1841) die de kost verdiende als boekhouder bij een houthandel in Dordrecht. In zijn vrije tijd hield hij zich beter met de beoefening van letterkunde en de Duitse en Franse taal. Hij schreef tientallen boeken, bewerkingen en vertalingen. Er bestaat van De Ronselaar geen Duitse oerversie in druk. Bruggemans vertaalde een Duits manuscript en gaf er een Nederlandse draai aan.

In dit toneelstuk zult u tevergeefs zoeken naar het Surinaamse plantageleven, slaven die suiker produceren of plantagedirecteuren die zich over de Commewijnerivier laten roeien. Het toneelstuk speelt zich in zijn geheel af in Dordrecht. Het verschijnsel van de kwaadwillende ronselaars die jongemannen, onder valse voorwendsels, in Nederland en Duitsland lieten tekenen voor een dienstverband in Suriname, komen we in de geschiedenis veelvuldig tegen. Daarom alleen al verdient het een plek in de Surinaamse bibliotheek.

Dit boek is uiterst zeldzaam, er zijn slechts vier exemplaren bekend. De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam, de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience in Antwerpen én de Buku Bibliotheca Surinamica-collectie beschikken over een exemplaar (ex-libris collectie Henk Dijs).

Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Europeesche Kolonisatie in Suriname. Pyttersen (1896)

07 Saturday Nov 2020

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Europeesche Kolonisatie in Suriname. Pyttersen (1896)

Europeesche Kolonisatie in Suriname. Een geschiedkundige schets. Door H. Pijttersen Tz. ´s-Gravenhage: W.P. van Stockum & Zoon, 1896.

H. Pyttersen Tzn. (1845-1919)

Over de relatie tussen de Nederlandse provincie Friesland en Suriname zou best wel eens een flink boek geschreven kunnen worden. Vele Friezen zochten in de loop der eeuwen hun heil in Suriname. De Surinaamse bibliotheek kent tal van publicaties die het licht zagen in Friesland. Nog meer boeken kwamen uit de pen van Friese auteurs. Zo schreef de Friese domineeszoon Hendrik Pyttersen Tzn. in 1896 dit boek over de verschillende kolonisatiepogingen met Europeanen in Suriname. Pyttersen werd geboren op 24 mei 1845 in Nijehaske (nu onderdeel van Heerenveen) in Friesland. In 1891 kwam hij als vertegenwoordiger van het socialistische district Schoterland in de Tweede Kamer. Behalve boekhandelaar en uitgever was hij ook hoofdredacteur “Nieuwe Arnhemsche Courant.

In dit boek gaat de auteur o.a. in op de kolonisatie-proef met Paltzers, Zwitsers, Duitsers, Hollandsche boeren aan de Saramacca en nabij Paramaribo. In 1847 werden er voorbereidingen getroffen, zo schrijft Pyttersen, om acht families uit de Palts naar Suriname over te brengen. Gouverneur-Generaal Mauricius kreeg van enige planters de schriftelijke toezegging dat zij bereid waren een vestigingsplaats voor deze Duitse boeren gereed te maken. Deze Joodse planters bleven echter in gebreke en ook de toezegging enige slaven af te staan werden niet nagekomen. Wat nog meer aan de misére bijdroeg was dat deze Paltzers helemaal geen boeren waren. De families werden voorlopig over verschillende planatges verdeeld maar al snel kwamen er klachten over hun luiheid en ‘onbequaamheid’ voor het werken op het land. Eén van de zg. boeren bleek een ´kermisklant´ te zijn die behendig was in het maken van een poppenspel. Op 12 januari 1753 werd de vestigingsplaats van de Paltsers overvallen door marrons en werden alle ‘goed en have’ geroofd.

Gouverneur Mauricius schreef in 1748 dat de Zwitsers en boeren hem zoveel ‘occupatie en hoofdbrekens’ gaven als alle andere problemen. Toen op 19 oktober 1748 twee schepen met Zwitsers in Suriname arriveerden was er nog niets geregeld voor hun ontvangst. Mauricius zag zich gedwongen een oude kostgrond te Para, waar nog enige oude gebouwen stonden, voor hen aan te kopen. De Cabale, opstandige planters die het bestuur van Mauricius trachtten te ondermijnen, vuurden de Zwitsers aan hogere eisen te stellen aan hun verblijf. Op 15 november 1753 werd ook het dorp van de Zwitsers te Para door marrons overvallen en geplunderd.

In 1751 werd besloten tot de aanleg van een pad dat moest lopen van Rama aan de Surinamerivier tot aan de Saramaccarivier, ook wel bekend als Oranjepad. Het was de bedoeling om daar militaire posten op te zetten die de plantages aan de Boven-Suriname en het Paragebied moest beschermen. Een commando van 50 slaven en enige burgers aangevuld met 70 soldaten werden daartoe aangewezen. Deze onderneming was kostbaar en had weinig tot geen nut tegen de aanvallen van marrons.

Ansichtkaart Albina, ca. 1898

Pyttersen schrijft ook over de pogingen in de 19e eeuw om Duitse kolonisten te bewegen naar Suriname te komen. In 1846 had August Kappler zich aan de Marowijne, tussen de monding van deze rivier, en de oude militaire post Armina gevestigd. Deze plek gaf hij de naam Albina, ter ere van zijn vrouw. In 1853 keerde Kappler terug van een bezoek aan Europa met zijn vrouw en 15 Wurttembergers, een jaar later gevolgd door nog eens 20 Wurttembergers. Een derde transport volgde in 1855 waardoor het totale aantal Europeanen in Albina op 71 kwam. Kappler bleef tot 1879 Suriname. In dat jaar vertrok hij naar Stuttgart waar hij in 1894 overleed.

Gouvernementsplein Paramaribo (1905). Buku Bibliotheca Surinamica collectie.

Over het desastreuze project om Hollandse boeren naar Suriname te halen hebben we hier al vaker geschreven. Pyttersen gaat uitvoerig in op deze kolonisatiepoging. Zeer de moeite waard om te lezen. In zijn slotwoord trekt hij de conclusie dat alle kolonisatiepogingen mislukten door omstandigheden die los staan van de klimatologische omstandigheden en van de geschiktheid van de kolonisten voor het verrichten van veldarbeid. Volgens Pyttersen lag de oorzaak van de mislukking vooral in het feit dat de kolonist afhankelijk was van ´anderen´ waardoor hij zijn individuele zelfstandigheid en veerkracht verloor. De kolonisatie zou in zijn ogen niet van bovenaf door het Gouvernement geregeld moeten worden. Veel belangrijker vond hij het bevorderen van de individuele kolonisatie.

In de Nieuwe Surinaamsch Courant van 29 september 1895 wordt vol lof gesproken over Pyttersen: “Voor den zooveelsten maal heeft de heer Pyttersen T.z., lid van de Tweede Kamer, weder iets voor Suriname gedaan”. En even verderop: “Even als wij de werkkracht in deze van dit kamerlid bewonderen, zijn wij hem dankbaar voor zijn liefde en toewijding voor ons lief geboorteland”. Pyttersen wierp zich in de 2e Kamer op als de Suriname-specialist en nam deel aan de talloze debatten die in het parlement over de kolonie werden gehouden: “Er is bijna geen zitting, waarin hij zich niet laat hooren en voor uwe kolonie is hij een juweel”. (Nwe Sur Courant 6-8-1896). Pyttersen pleitte al in 1893 voor meer zelfbestuur van de kolonie Suriname, als voorbereiding op de toekomstige algehele autonomie.

Een andere publicaties die hij voor zijn rekening nam was Door een rooden draad verbonden : armverzorging, emigratie, Suriname (1892). De Nieuwe Surinaamsche Courant schreef in 1896 over Pyttersen: “Er is bijna geen zitting, waarin hij zich niet laat hooren en voor uwe kolonie is hij een juweel”. Hendrik Pyttersen overleed op  10 september 1919.

Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Emma Lashley, apotheker te Paramaribo (1909-1993).

14 Tuesday Jul 2020

Posted by Carl Haarnack in 20th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books, medical

≈ Comments Off on Emma Lashley, apotheker te Paramaribo (1909-1993).

Tags

Dutch, medical

Gegevens, betreffende de Geschiedenis der Pharmacie in Suriname. Emma A.C. Lashley, apotheker te Paramaribo (1940).

De Surinaamse geschiedenis zit boordevol met interessante verhalen. Een groot deel van die verhalen blijven niet bewaard voor het nageslacht, simpelweg omdat ze nooit zijn opgeschreven. Vooral als het gaat om de rol van Surinaamse vrouwen in de geschiedenis is er sprake van een grote blinde vlek. Goed om eens één van die belangrijke maar onzichtbare Surinaamse vrouwen aan de vergetelheid te onttrekken.

EAC Groeliker- Lashley apotheker

Apotheker Emma Lashley (midden), tweede van rechts: Irene Nurmohamed gehuwd Slamat, de namen van de andere dames zijn mij helaas onbekend.

Emma Amy Clementina Lashley werd geboren op 12 september 1909 in het district Nickerie in Suriname, als dochter van Gerredina Johanna Cornelia Samuel (1876-1933) en Francis O’Neil Lashley (1872-1940). Zij was de achtste van in totaal elf kinderen. Haar vader werd kort na het afschaffen van de slavernij geboren en heeft  totdat hij volwassen was op de plantage Paradise gewoond. Deze was eigendom van Anthony Dessé. Hij heette Francis Leetz, maar heeft later de naam Lashley, de naam van zijn vader, aangenomen. Die kwam uit Barbados. Daarna is hij als Francis Oneil Lashley door het leven gegaan. Hij is in de balatahandel terechtgekomen en vergaarde daarmee zijn fortuin. Door onvoorziene omstandigheden raakte hij helaas het geld ook weer kwijt.

Emma Lashley heeft op de Emmaschool gezeten (lagere school) en heeft daarna de Hendrikschool doorlopen. Ze was een uitermate begaafde leerlinge, we zouden nu zeggen hoogbegaafd. Op de Hendrikschool bleek ze te goed voor de eerste klas en mocht ze het in de tweede proberen. Na het examen  heeft ze werk gevonden in een apotheek en is toen de apothekersassistenten opleiding gaan volgen. Daarna werd ze toegelaten tot de apothekersopleiding. Het begin van deze opleiding liep gelijk met de artsenopleiding. Hierdoor kende zij veel latere artsen goed. Ze waren tenslotte studiegenoten.

Emmaschool ca 1910 Lashley

Emmaschool Paramaribo, ca. 1915

Emma Lashley wilde graag toxicoloog worden en in het buitenland gaan studeren net zoals haar oudere broers en zus, maar tegen de tijd dat zij aan de beurt was, was er niet genoeg geld daarvoor. De jongere kinderen zijn gaan werken om de studie van de toen nog studerende oudere kinderen, te betalen.

Ze begon te werken bij Apotheek Drachten aan de Steenbakkerijstraat tegenover de Grote Kerk. Als apotheker-assistente  werkte ze bij Apotheek La Fuenta. Bij apotheek Samson in de Herenstraat liep ze stage. Ook werkte ze bij Apotheek Engelbrecht onder apotheker Essed in de Steenbakkerijstraat, tegenover Kersten. Ze heeft als provisor in een apotheek gewerkt, totdat de erven besloten die te verkopen. Dat werd de eerste apotheek van Emma Lashley, in de Noorderkerkstraat. De apotheek aan de Watermolenstraat is in  1940 geopend.

keizerstraat_aletrino

Behalve haar werk als apotheker heeft Lashley ook les gegeven op de Hendrikschool in de vakken Natuurkunde en Scheikunde, daarnaast gaf ze onderwijs aan apothekers-assistenten in opleiding. Ze was een wetenschapper met speciale belangstelling voor inheemse planten en kruiden (en natuurlijk hun medicinale werking). In haar vrije tijd was ze ook vaak in de tuin te vinden, een grote hobby van haar.

Haar bevlogenheid bleek ook in het maatschappelijk werk dat Lashley verrichtte. Zo was ze voorzitter van de Vereniging van Apothekers. Ook was ze een tijdje adviseur van de Staten van Suriname op het gebied van de farmacie. Met regelmaat stuurde ze ingezonden stukken naar kranten en tijdschriften in binnen- en buitenland om haar mening te ventileren. Ze zette zich ook in voor SOS Kinderdorpen en anderen die het op de één of andere manier minder hadden. Ze bezocht vaak ouderen op Lantigron en later in bejaardentehuizen. Dat Lashley zeer sociaal bewogen was wordt ook bevestigd door mijn eigen tante, Friede Blom (1941), die als vrijwilliger bij haar in de apotheek werkte: “Zij gaf me altijd 25 gulden. Als er iets niet goed ging dan schreef ze dat op een briefje. Ze had altijd iets liefs of iets leuks. En je kreeg altijd een glas stroop. Ze had ook een dochter, Sila.”

In 1975 sloeg het noodlot toe. Door een grote brand gingen Hotel Lashley, de daaronder gevestigde tandartsenpraktijk van tandarts Lashley én de apotheek Lashley in vlammen op. Emma Lashley was toen 65 jaar oud. Ze ging toen als apotheker werken in het St. Vincentiusziekenhuis. Ook nam zij zitting in het bestuur van het ziekenhuis.

Emma Lashley

Emma Lashley

Maar op deze plek proberen we Emma Lashley ook dankzij haar bijzonder interessante publicatie, over de geschiedenis van de farmacie in Suriname, een plekje in de geschiedschrijving te geven.

De eerste apothekers in Suriname, zo schrijft Lashley, kwamen in 1678 mee met Johannes Heinsius die tot gouverneur van Suriname was benoemd. Zij moeten werkzaam zijn geweest in het gasthuis van Paramaribo. Suriname was nog maar net onder Nederlands bestuur gekomen en bestond toen uit 27 of 28 huizen, vooral herbergen en ´smokkelaarskroegen´, afgezien dan van de twee of drie huizen van officieren. Er waren geen wettelijke bepalingen waaraan artsen en apothekers moest voldoen. Dat resulteerde in veel misstanden. Pas in 1767 bepaalde gouverneur Wigbold Crommelin in 1767 dat niemand als heelmeester in Suriname werkzaam mocht zijn zonder examen te hebben afgelegd.

In 1782 werd het Collegium Medicum opgericht onder het bewind van gouverneur Texier. Alle praktiserende artsen, chirurgijns, apothekers en vroedvrouwen moesten aan dit college hun diploma’s, getuigschriften of ‘leerbrieven’ overleggen en er ingeschreven worden. Dit Collegium Medicum bepaalde ook hoe de apotheken ingericht moesten worden. Samengestelde geneesmiddelen moesten steeds op voorraad gehouden worden. Recepten waarop vergif voorkwam mochten alleen door apothekers bereid worden en moesten in een afgesloten kast bewaard worden zodat de slaven er niet bij konden komen.

Niet alleen in de stad maar ook op de plantages waren apothekers gevestigd. Maar omdat veel medicijnen ondoelmatig werden bewaard en in papieren zakken verpakt, waren ze in veel gevallen binnen korte tijd onbruikbaar geworden. De behandeling en bereiding van medicijnen werd op de plantages meestal door ongekwalificeerde personen uitgevoerd dat er vaak vergiftigingen plaatsvonden.

Militaire Apotheek -

Lashley schrijft ook over Bernard Peters, afkomstig uit het Duitse Bremen. Hij werd in 1793 in Amsterdam als apotheker aangenomen en naar Suriname gestuurd. Peters kreeg vier dukaten als handgeld. Hij moest voor een dienstverband van zes jaar tekenen en kreeg iedere twee maanden 24 gulden. Dat Peters beslist niet de enige Duitse apotheker die in Suriname werkzaam was mag blijken uit de lijst van apothekers die in 1793 aan de Garnizoensapotheek verbonden waren: Schaubach, Liebetag, Krunitz, Baufe en Blomke.

Voor de zorg voor de armen in Paramaribo werd de stad in 1911 in vier afdelingen opgedeeld. Voor iedere afdeling werden particuliere apothekers aangewezen. Dienstdoende apothekers waren A.M. Jesserun, A.Ph. Samson, G.T. May, A.J. Bueno de Mesquita, C.A. van Spall, M.J. de la Parra, A.L. Wesenhagen, W.P. Hering en mevr. Juda-Stolting.

Dat het vak van apotheker vooral een mannen-aangelegenheid was moge duidelijk zijn. Toen Emma Lashley in het huwelijk trad kreeg ze van haar bank, de HBU, te horen dat voortaan haar man moest tekenen voor alle zakelijke opdrachten. Zij was toen 43 jaar oud en had altijd zelf de beslissingen genomen en de bank opdrachten verstrekt. Dit .liet ze niet op zich zitten en ze verhuisde haar bankrekeningen naar de Surinaamse Bank waar ze wel voor vol werd aangezien

De eerste Surinaamse vrouw die als apotheker in Suriname werd toegelaten was H.A. Gans (1883). De omstandigheden waarin Emma Lashley, gehuwd met Groeiliker, zich rond 1935 als apotheker vestigde zullen ook niet gemakkelijk zijn geweest. Lashley geeft in haar publicatie in het Pharmaceutisch Weekblad (no. 46 + 47, 1940) veel informatie die voor een bredere groep dan alleen apothekers interessant is.

Op 25 september 1993 overleed Emma Amy Clementina Groeiliker-Lashley op 84-jarige leeftijd in Paramaribo, apotheker én geschiedschrijver.

 

Carl Haarnack

 

Dit stuk had niet tot stand kunnen komen zonder de medewerking van Sila Groeiliker, dochter van Emma Lashley. Waarvoor hartelijk dank!

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Friedrich Voltz (1828-1855) in Suriname

06 Wednesday May 2020

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Friedrich Voltz (1828-1855) in Suriname

Tags

German

Een togt door de savanne van Suriname. Friedrich Voltz. In: Praktisch Volksboek. Museum voor Natuur, Kunst en Wetenschap. Een maandschrift. 2e serie, derde deel. Sneek: Van Druten & Bleeker, 1863.

In 1853 kwam dr. Friedrich Voltz in Suriname aan. Samen met prof. Duttenhofer, agrarische wetenschapper Schunk en ene Noack maakte Voltz deel uit van een commissie die de mogelijkheden moest onderzoeken voor de kolonisatie van Duitse immigranten in Suriname. Van de hand van Friedrich Voltz bevindt zich in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie een tekst die in 1863 in het Nederlands vertaald werd voor het tijdschrift Praktisch Volksboek. Museum voor Natuur, Kunst en Wetenschap. Hier in beschrijft hij een reis die hij maakt door de savanne van Suriname.

fort nieuw amsterdam (2)

De reis begint om zeven uur ´s morgens bij Rosevalley aan de Saramacca (de redacteur van het tijdschrift is vast onbekend met Suriname want telkens lezen we Samaracca). Op de reis wordt Voltz vergezeld door drie ´indianen´, drie ´negers´ en een Europeaan. Na een uur varen voeren zij de Topie-kreek op. Aan weerskanten van het water, zo schrijft Voltz, verheffen zich Purperhart, IJzerhart, Groenhart, Bolletrie, Wama en Peto (Mora Excelsa). In het water ziet hij cecropia peltata, de waterabilihoetoe, de fungohoet die ook wel trompetboom of boschpapaya genoemd wordt. Na vele uren varen ging de tocht verder over land. Eén voor één liepen zij achter elkaar door de dichtbegroeide jungle. De bodem bestond uit een blauwe dichte klei. Er volgde een ontmoeting met enige Carïbische vrouwen die de groep naar het dorp begeleiden. Dat dorp bestond uit vijftien huizen die op een witte zandvlakte gebouwd waren. De groep werd verwelkomd door Master Cami, de hoofdman, die bescheiden vroeg of zij misschien ook wat ‘snaps’ voor hem hadden meegebracht. Iedereen kreeg een glaasje sterke drank. De gidsen werden door de vrouwen van kallebassen met casiri voorzien. De ‘indianen’ dronken ‘comu’, een drank die op chocolade lijkt en uit de vruchten van de comu (of combu) palm (oenocarpus bacaba) bereid wordt, en cassave. De Europeanen kregen een beker water en cassavebrood. Na deze versnaperingen ging de reis verder richting een moeras, een zg. trompetten-swamp. Een uitgebreide vlakte was met koffiekleurig water bedekt. Duizende exemplaren van de giftige tonkin (dieffenbachia seguina), kleine steekpalmen en vele moerasplanten groeiden tussen de hoge bomen.

indianen

De groep vond een beek die uitliep in de Wisiwirimbokreek. Zij moesten door het water waden om de kreek te bereiken. Opnieuw werd een dorp bereikt, dit keer Poika. De mannen schenen zich, aldus Voltz, in hun hangmat te vervelen en sloegen geen acht op de bezoekers. De vrouwen echter brachten water, cassavebrood en gerookte haimara. Voltz kon ‘deze goede menschen’ helaas niets aanbieden want de brandewijn was reeds in de eerder bezochte dorpen opgegaan. Hij beleefde hier een kleine cultuurschok omdat hij verbaasd is dat dat de inheemsen helemaal niets uitmaakt: “hun gedrag onderging niet de geringste verandering”, schrijft hij. Sterker nog, zij kregen waterkruiken en schotels als geschenk.

Onder de bewoners van het dorp bevonden zich een familie van ‘Karboeger-indianen’ (‘karboeker’, sic), afstammelingen van inheemsen en nazaten van Afrikanen. Voltz noemde dit ‘ras’ de mooiste soort mensen die hij ooit had gezien: zij waren donkerder van kleur dan de Caraïben maar hun lichaam was evenrediger gebouwd. Het hoofdhaar is kort en kroes maar niet zo sterk als bij ‘de negers’. De ogen zijn donker en vol vuur, schrijft Voltz. De prijs der schoonheid zou voor hem zeker naar een ‘karboeger-indiaans’ meisje gaan.

Voltz is misschien wel de beroemdste geoloog in de Surinaamse geschiedenis. De Voltzberg is naar hem genoemd. Op 6 augustus 1855 overleed dr Friedrich Voltz in Suriname aan gele koorts.

Carl Haarnack

 

 

 

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Charles Douglas (1853-1943)

29 Sunday Mar 2020

Posted by Carl Haarnack in 20th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Charles Douglas (1853-1943)

Tags

Dutch, geschiedenis, handel, india, West-Indies

Eenige eigenaardigheden en typische merkwaardigheden, uit de geschiedenis van de planterij in Suriname, gedurende de vorige eeuwen tot heden. Charles Douglas (1853-1943). Paramaribo : ‘De Tijd” O.C. Marcus, 1936.

Mijn favoriete verhalen uit de Surinaamse geschiedenis zijn die verhalen die verteld worden door mensen die simplificatie van zwart versus wit overstijgen. In deze rubriek schreven we eerder over Egbert Jacobus Bartelink (1834-1919), een Surinaamse planter die niet ‘wit’ was maar juist, naar eigen zeggen, ‘zwart bloed’ door de aderen had stromen. De dominante gedachte is dat alle planters witte Europeanen waren. Maar in de 19e eeuw was de groep ‘kleurlingen’ aanzienlijk groter dan die van de witte Europeanen. Wie ook maar een klein beetje graaft in de archieven, literatuur en genealogieën zal ontdekken dat er veel gekleurde planters én gekleurde eigenaars van slaven waren.

Opnamedatum: 2017-09-11

Charles Douglas (1853-1943). Collectie Rijksmuseum.

Charles (Chas voor vrienden) Douglas was een veelzijdig man. Hij was planter, handelaar en handelsagent voor American Exploitation Company, een bedrijf dat zich bezighield met de exploitatie van balata en andere producten uit het binnenland van Suriname. In 1896 kreeg hij een concessie toegewezen van 5000 hectare in Nickerie om balata te winnen. Ook hield hij zich bezig met het de stoomvaartdienst die tussen Paramaribo en het binnenland van Suriname werd onderhouden. Op 17 september 1889 plaatste hij een advertentie dat de dienst voor 18 september niet zou plaatsvinden. Ook trad hij op als curator zoals bij het overlijden van Henry Ironside, gehuwd met zijn zus Mary, die op 24 augustus 1893 in Paramaribo was overleden.

Charles werd in 1853 in slavernij geboren op de aan de Surinamerivier gelegen suikerplantage De Goede Vrede. De vader én tevens eigenaar van Charles, zijn zusje en zijn moeder was James Douglas (1825-1874), eigenaar van plantage Nieuw Acconoribo (Matappica). In 1855 werd Charles samen met zijn moeder Dasiana (een huisslavin) en zus Margaret Ann (slavennaam Marguerite) gemanimutteerd. Zij kregen alle drie de familienaam Donglas die moest verwijzen naar de verwantschap met Charles Douglas. Bij manumissies was het niet toegestaan namen die al in de kolonie bestond te vergeven. In 1867 kregen Charles en zijn zus alsnog de familienaam Douglas mee. Hiervoor diende hun moeder een verzoek in. Zij bleef zelf Donglas heten. In 1880 trouwde Charles Douglas met Henriette Jacoba Arlaud (1860-1902) in Nickerie. Charles was vooral op latere leeftijd maatschappelijk actief. Hij fotografeerde stadsgezichten, schreef historische artikelen (o.a. voor de West-Indische Gids) en publiceerde over de plantage-economie. Hij schreef de Encyclopaedie der Guyana’s van 1492-1933. Deze verscheen echter nooit in druk.

Balata detail

Balata winning in Surinam (foto: Bromet, Paramaribo, ca. 1898)

In 1924 publiceerde hij Multum in Parvo (‘Alles in het kort’) waarin hij uitvoerig schreef over Paramaribo, het bestuur van de kolonie maar ook over de straten en de wijken in de stad. Ook voegde hij achterin een adreslijst toe (handig voor genealogisch onderzoek). In 1928 verscheen bij Oliviera in Paramaribo Aanteekeningen over allerlei in verband met de bevolking en den landbouw in het verleden en het heden van Suriname. Belangrijk was ook zijn bijdrage over de Hygienisch en Sanitaire toestanden van Paramaribo.

In 1936 schreef Douglas een alleraardigst boekje over de geschiedenis van de ‘planterij’. Geen lijvig wetenschappelijk werk met notenapparaat en literatuurverwijzingen. In het voorwoord schrijft hij zelf geen enkele aanspraak te maken op literaire of wetenschappelijke waarde. Alles wat hij vertelt komt voor uit wat hij uit zijn nog heldere herinnering kan putten. Hij belooft dat, als het Surinaams publiek genoeg exemplaren van dit boekje koopt, er nog een publicatie zal volgen omtrent de plantagedirecteuren en blank-officiers. Helaas is dat laatste is er nooit van gekomen. Op 19 februari 1943 overleed Chas Douglas in Paramaribo.

Douglas begint met de geschiedenis van Suriname vanaf het moment dat de Europeanen er vaste voet aan wal proberen te krijgen. Douglas heeft Wolbers en Stedman goed gelezen. Hij vertelt over het eerste ‘weglopersdorp’ aan de Bannisterkreek (Parakreek). Rond 1656 werd dit kamp door een ´Cormantijnse neger´ genaamd Jermes aangelegd. Vanuit deze plek werden ´rooftochten´ en aanvallen op de plantages uitgevoerd. Voor wie niet goed bekend is met de geschiedenis van Suriname biedt Douglas in een paar bladzijden een aardig historisch overzicht. Douglas verwijst naar Stedman´s Narrative (1796) en het feit dat de meesteressen in Suriname hun echtgenoten beschuldigen van onzedelijk gedrag. Tegelijkertijd stellen zij hun slavinnen in staat om de heren te bezoeken. De meesteressen waren volgens Douglas bijzonder ijdel en hielden van uitbundig vertoon. Vaak leefden zij met andere meesteressen in onmin. Zij vertelden dan aan hun vertrouwelingen onder hun slavinnen zaken waarmee deze liedjes maakten. De slavinnen werden vervolgens in mooie kleren gestoken en met gouden sieraden omhangen de straat opgestuurd. Zij moesten dan langs de huizen lopen om, al zingend, hatelijkheden over de meesteressen waarmee een conflict bestond te zingen.

Benoit slavinnen

Slavinnen in Suriname (detail uit litho van Benoit, 1839)

Hoe je het ook wendt of keert, Charles Douglas was een nazaat van een slaveneigenaar én van een slavin. Sterker nog, hij was zelf als slaaf geboren. Veel Surinamers stammen af van Europeanen en uit Afrika afkomstige slaven. Wat Douglas echt bijzonder maakt is dat hij de Surinaamse geschiedenis beoefende en zijn kennis aan het papier toevertrouwde. Daar mogen we best een beetje trots op zijn. In het Rijksmuseum in Amsterdam bevindt zich een foto die rond 1898 wordt gedateerd. Vermoedelijk is dit een cabinetfoto van onze Charles Douglas, die van slaaf tot planter werd.

Carl Haarnack

Boekje Douglas

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Frederik Andreas Kühn (1782-1828), chef van het Militair Hospitaal Suriname.

17 Tuesday Mar 2020

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Frederik Andreas Kühn (1782-1828), chef van het Militair Hospitaal Suriname.

Tags

medical, Slavery

Frederik Andreas Kühn (1782-1828) Chef van de militaire geneeskundige dienst te Suriname, en Chef van het Militair hospitaal tussen 1820 en 1828.

door Philip Dikland

Frederik Andreas Kühn (1782-1828) [1] was Chef van de militaire geneeskundige dienst te Suriname, en Chef van het Militair hospitaal tussen 1820 en 1828. Over zijn persoonlijk leven is nog weinig bekend. Hij was gehuwd, maar de naam van zijn echtgenote moet nog worden achterhaald [1a]. In maart 1820 werd zijn zoontje Frederik Andreas begraven in de Oranjetuin, pas 4 maanden oud [2]. Hij heeft nooit huizen of plantages gekocht, en komt nauwelijks in de grondarchieven voor.

Benoit 1839-02 negerinnen op bezoek

Op bezoek, uit Voyage a Surinam. P. Benoit (1839)

Frederik overleed in 1828, 46 jaar oud, in de kracht van zijn leven. Zijn grafschrift vermeldt : Medicine Doctor Chirurgyn en Chef van Zijner Majesteits Troepen en Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw. Uit zijn overlijdensacte blijkt, dat hij tevens Stads Doctor was. Hij overleed aan de Keizerstraat L.C. no. 99, en zal daar wel hebben gewoond. [3]

In 1819 was hij Chef van de militaire geneeskundige dienst, en chef van het Militair Hospitaal (jaarboek 1819 ; almanak 1820). Hij maakte de pokken-epidemie van 1819 mee, en had de leiding bij de bestrijding ervan. Hij bestreed de ziekte door 3 maatregelen :

  • snelle grootschalige vaccinatie,
  • isolatie van de zieken,
  • en het blokkeren van alle verkeer tussen Paramaribo en de plantages.

Zijn strategie had deels succes. Ruim 5000 mensen werden in korte tijd gevaccineerd, slaven en vrijen. Maar de verspreiding van de ziekte kon hij niet voorkomen.

Kühn was Chef van het hospitaal in 1821, het jaar van de grote stadsbrand van Paramaribo, en ook het jaar waarin het hospitaal werd omgezet in een militair plus burger hospitaal. Hij gaf leiding aan de reorganisatie die daarvan het gevolg was.

ziek bray

Litho Theodore Bray. Plantage dokter (1850)

In 1828, het jaar van zijn dood, verscheen een goed en praktisch boek van zijn hand over de gezondheidszorg op de plantages : beschouwing van den toestand der Surinaamsche plantageslaven. Kühn had het in 1827 geschreven, uit onvrede over de gezondheidszorg op het platteland. Maar er zijn enkele passages die doen vermoeden dat hij er al veel langer mee bezig was. Zo schrijft hij ergens, dat alleen militairen toegang hadden tot het Militair Hospitaal, terwijl vanaf 1821 ook vrije burgers konden worden opgenomen

Kühn’s boek is modern en logisch van opzet. Het geeft eerst een beschrijving van de levenswijze van de patienten, vervolgens van het bestaande systeem van gezondheidszorg op het platteland – waar de schrijver weinig goede woorden voor over heeft. Hij gaat in detail in op diverse behandelingen en nep-behandelingen. Zo beschrijft hij een veel toegepaste kwik-kuur, door het wrijven met een kwikzalf, of het innemen ervan. Het werd ook een kwijl-kuur genoemd (“driengie kwiri”) [4], omdat je er onophoudelijk van moest kwijlen. De hospitaaltjes op de Surinaamse plantages hadden er een aparte kamer voor : de kwijlkamer. De kuur werd gebruikt ter genezing van hardnekkige zweren, bv. ontstaan door syphilis of yaws. De kuur hielp weinig, maar was desondanks populair.

‘Merkuriaal- en quarantaine kuren [5] staan bij de Negers in groot aanzien, en het misbruik van allerhande kwikmiddelen is daarom zoo groot, dat niet zelden de merkuriaal-ziekte ergere gevolgen dan de primitive ziekte daarstelt.’

Als alternatief werd ook wel een quarantaine-kuur toegepast. Dit was een zuiveringskuur door middel van een streng dieet. De oorsprong was afrikaans, de westerse doktoren hadden er geen ervaring mee. Kühn schrijft :

‘Het gebruik eene quarantaine [6] bestaat in de toediening van zekere uit geneeskrachtige houten, wortels en suiker gekookte siroop ; het voedsel bestaat verder alleen uit drooge geroosterde bananen ; 4 a 5 weken duurt een kuur, en de lijders worden daarbij zeer mager. Het is echter niet te ontkennen, dat zeer dikwijls door een zoodanige kuur, de hardnekkigste zweren, huid-uitslagen, en beenpijnen herstellen. De patienten worden gewoonlijk, om te verhinderen, dat zij geen zout of eenige andere spijzen of dranken zullen genieten, opgesloten, en vandaar zal wel de naam van quarantaine ontleend zijn.’

Al met al had Kühn niet veel op met het plantage-gedokter. Hij schrijft :

‘Het is inderdaad een wonder Gods, als ik mij zoo mag uitdrukken, dat de patient de veelvuldige applicatiën behouden ontsnapt’. [7]

Kühn gaat verder, en geeft inzicht in de economie van de gezondheidszorg. Hij botst daarna tegen een van de basisproblemen : goede gezondheidszorg kost geld, en de planters waren niet bereid dat geld voor hun zieke slaven uit te geven. Liever rommelden ze zelf wat aan op hun plantages, dat kostte bijna niets.

Kühn gaat daarna over op het beschrijven van de plantage-apotheek. Gewoonlijk zijn de werkzame medicijnen er niet, en de kwakzalversmiddelen in overvloed.

Tenslotte beschrijft Kühn vele verbeteringen, die zouden kunnen worden toegepast. Hij droeg ideeen aan ter verbetering van de opleiding van “dresnegers “ en gekleurde vroedvrouwen. Hij stelde daartoe voor dat jonge intelligente plantageslaven ten minste 5 jaren in de leer werden gedaan bij de plattelandshospitalen.

In een tijd waarin nog weinig begrip was voor hygiene, schreef Kühn deze verplicht voor:

‘Bijzondere oplettendheid wordt gevorderd ten aanzien van algemeene reinheid, en vooral ook behoorde men te zorgen, dat de patienten zuivere en goede verbandstukken krijgen, en dat onreine door bijtende loog en de zure oranjes wèl worden gereinigd.’

Dat was toen nog geen algemeen gebruik, integendeel. De plantagehospitalen die Kühn inspecteerde waren zonder uitzondering donker en vervuild.

Hij ontwerpt zelfs een zuiveringstoestel voor vuil water, door middel van beenkool. Ook ontwerpt hij een standaard plantage-hospitaal.

modelhospitaal 1828-01 de Vroome

Ontwerp voor een standaard plantage-hospitaal

Maar, ook al noemt hij allerlei mooie ideeen om het systeem te verbeteren, hij besefte best dat dat allemaal niet vrijwillig zou worden ingevoerd. Daar zou dwang voor nodig zijn. Kühn pleit – vreemd genoeg – niet voor overheidsingrijpen, maar hij besefte wel dat er harde maatregelen nodig waren. Hij pleitte er daarom voor, om in het Militair Hospitaal een ruime centrale verpleegafdeling in te richten voor alle slaven :

‘Hoe wenschelijk, voordeelig en doelmatig zoude het zijn, wanneer het Land een lokaal tot zodanig een etablissement gunstig verleende ; het bestaan van eene civiele geneeskundige afdeeling in het in allen deele ruim ingerigte Militaire Hospitaal geeft, als van zelve, de beste gelegenheid daartoe aan de hand. Daar is lokaal genoeg om 200 a 250 zieke slaven, zonder eenigen hinder voor de gewone dienst, op te nemen. De behoeften tot verpleging en aan medicijnen enz. worden door het Gouvernement in het Moederland in massa aangekocht, en kunnen daarom veel goedkooper aan belanghebbenden worden afgestaan en geleverd, dan zulks door eenen partikulier kan geschieden, zoo dat, bij een goede administratie, de Schrijver aanneemt, iedere zieke, met alles wat hij noodig heeft, voor 40 a 45 centen daags te verplegen, welke kosten dus meer dan de helft minder zouden zijn, dan de wet daarvoor aan particulieren toekent.’

Kühn zegt niet met zoveel woorden, maar hij wilde het Militair Hospitaal gebruiken als breekijzer om de particuliere ziekenhuisjes aan te pakken. Hij schrijft echter heel diplomatiek het tegendeel:

‘Ten einde echter door een zoodanig Hospitaal den particuliere Chirurgijn niet van zijn bestaan te berooven, zoude men in hetzelve geene andere patienten behooren op te neemen dan die, welke reeds eenigen tijd zonder gunstig gevolg elders werden behandeld.’

Maar dat was zeker niet zijn achterliggende bedoeling. Hij wilde wel degelijk het Militair Hospitaal gebruiken als grote speler in de slavengezondheidszorg, en als de etablissementen zichzelf dan niet verbeterden, dan zou hij ze gewoon wegconcurreren. Dat lees je duidelijk tussen de regels door. Echter, Kühn’s idee is niet uitgevoerd. De reden daarvoor is niet bekend. Het is niet eens bekend of er een serieuze discussie over is gevoerd. Kühn zelf kon die discussie niet meer aanzwengelen, want hij overleed in het jaar dat zijn boek uitkwam. En laten we eerlijk zijn: zonder dwangmaatregelen van de Overheid zou Kühn’s idee niet levensvatbaar zijn geweest. Want het plantage-gedokter was nog steeds veel goedkoper dan Kühn’s alternatieve verpleging in het Militair Hospitaal. Het zou echter nog een halve eeuw duren eer de Overheid ging ingrijpen in de plattelands-gezondheidszorg. Kühn was zijn tijd ver vooruit.

kuhn1

Titelpagina Beschouwing van den Toestand der Surinaamsche Plantagie Slaven.  F.A. Kuhn.  Amsterdam, 1828.

Kühn stelde ook voor, om de vaste contracten tussen plantages en etablissementen af te schaffen, waarbij jaarlijkse geneeskundige behandeling werd gegarandeerd voor een vast bedrag per slaaf:

‘De Chirurgijn kan, met geene mogelijkheid, voor f 1,25 per kop in het jaar, eene doelmatige behandeling aan zieke plantaadje-negers verschaffen. Het noodzaakt in zeker opzigt den Chirurgijn tot knoeierij en slechte behandeling.’

Ook hier geldt, dat zijn idee alleen zou hebben gewerkt in combinatie met Overheidsmaatregelen. Want als de zorg – zoals Kühn voorstelt – duurder zou worden, dan zouden de planters er juist geen gebruik meer van maken, en was dus het tegengestelde bereikt van wat Kühn wilde.

militair-hospitaal-1885-kl

Militair Hospitaal Paramaribo

Gaan wij nu terug naar een gebeurtenis aan het begin van Kühn’s carriere : de pokken-epidemie van 1819. Het “jaarboek 1819” [8] van M. Stuart geeft een gedetailleerde beschrijving, overgenomen van het verslag van dr. Kühn:

‘De Heer F.A. Kühn, Chirurgijn en Chef van de Hospitalen, mitsgaders Stads Doctor te Paramaribo, maakte zich door zijnen ijver, zorg en oplettendheid bijzonder verdienstelijk bij het ontstaan der kinderziekte in de kolonie Suriname, zoodat men hieraan, vooral wanneer men het doodelijke der kinderziekte in warme landen in aanmerking neemt, het behoud van duizenden, en een groot aantal bezitters van plantagien de redding van geheelen of gedeeltelijken ondergang te danken hadden. De nadere omstandigheden deswegen, zooals dezelve in een eigenhandig berigt van den heer Kühn vervat zijn, komen hoofdzakelijk hier op neder. In het midden des vorigen jaars alles aangewend hebbende om de, in genoemde kolonie sedert lang veronachtzaamde koepok-inenting algemeen in gang te brengen, bleven deze pogingen echter zonder vrucht, daar het grootste gedeelte der ingezeetenen met het dom vooroordeel tegen dit behoedmiddel behept waren.’

Maart van dit jaar ontdekte de Heer Kühn, dat bij den Chirurgijn Servant la Faye de kinderziekte zich vertoond had, waarvan ook gemelde Chirurgijn aan hem verslag deed. Het gewigt van eene zoodanige ziekte overwegende, wier ruchtbaarheid eene geweldige ontsteltenis en ongerustheid in de kolonie veroorzaakte, werd het Gouvernement deswege geraadpleegd, en eene Kommissie bijeen geroepen. De pogingen om de oorzaak op te sporen bleven vruchteloos, hoewel men met zekerheid veronderstelde dat een Fransch matroos, in het hospitaal van den Heer Servant overleden, met de kinderziekte besmet geweest was. Het scheen den Heer Kühn toe, dat de afzondering het eenigst middel was, hetfeen de verspreiding, vooral op de Plantagien, konde verhinderen, en dien ten gevolge werd Paramaribo voor eenige daagen in staat van blokkade gesteld, en bepaald, dat een ieder, die door de kinderziekte besmet zoude worden, in het daartoe bestemd lokaal zoude worden afgezonderd, met welks bestuur de Heer Kühn belast werd. Deze met alle mogelijke zorg, volgens de gewone maatregelen, te werk gaande, had niet alleen denzelfden avond nog het lokaal in gereedheid, maar ook de met kinderziekte besmetten, ten getale van elf, op de doelmatigste wijze, derwaarts doen overbrengen. Echter oordeelde velen deze maatregelen willekeurig, hetgeen den Heer Kühn, volgens zijn zeggen, menige onaangenaamheid en zelfs gewelddadigheden berokkende ; ook wilden zich nu allen, uit hoofde dezer afzondering, laten vaccineren, waartoe het echter te laat was, daar de stof reeds te oud geoordeeld werd. Inmiddels was de luitenant Dockx en de Chirurgijn Visser, met eenige kinderen naar Cayenne gezonden, om van daar koepokstof over te brengen. Binnen veertien dagen waren dezelve met het gewenscht gevolg terug, en in weinige dagen was er een genoegzame voorraad van stof voorhanden, zoodat de Heer Kühn dagelijks, zoowel voor behoeftigen als anderen, in het hospitaal een tijd konde besteden om gratis te vaccineren. Hiervan werd nu zulk een gewenscht gebruik gemaakt door alle standen, dat in de eerste dagen zelden onder de drie honderd gevaccineerd werden. Van alle kanten werd om koepokstof gevraagd, zoodat, in vier en twintig dagen, twee honderd en vijftig paar glazen naar de rivieren en elders gezonden werden ; zelfs haalde de meergemelde Geneesheer een groot aantal Indianen tot de vaccine over, en ook verscheidene boschnegers maakten er gebruik van. – Op den eersten Mei was het lokaal, voor besmetten bestemd, reeds ledig, en tot vaccinatie niet veel aanvraag, waarop de Heer Kühn rapport inleverde, hetwelk hoofdzakelijk inhield dat tot den 1sten Mei in het Hospitaal, volgens een opgemaakt register, 2731 personen gratis waren gevaccineerd ; in deszelfs bijzondere praktijk waren door denzelven, de plantagie slaven meegerekend, 640, waarvan 200 in het lokaal gratis behandeld ; van 47 door de kinderziekte aangetast waren er 6 gestorven, de overigen hersteld. Door verschillende Chirurgijns waren, volgens hunne opgave (voor welker juistheid de berigtgever echter niet instond) 1900 inentingen gedaan, dus tezamen 5271. Ofschoon van de plantagien nog geene rapporten ingekomen waren, hield de mededeeler van dit verslag zich echter verzekerd, dat thans in de kolonie 9000 personen met goed gevolg gevacinneerd waren. – Overigens werd in het gemeld etablissement door het Gouvernement de vrije verpleging aan allen toegestaan, zooals ook de Officieren van Gezondheid, in hetzelve dienstdoende, geene de minste aanspraak op belooning maakten.

Niets aan de hand, zo lijkt het, alles is met een sisser afgelopen. Slechts 47 patienten, en maar 6 doden [9].

Maar nu gebeurt er iets vreemd. Dr. E.W. Horstmann, schreef in 1850 een boek “over de beschaving van de negers in Amerika”, waarin hij de epidemie van 1819 aanhaalt. Hij claimt, dat hij 30 jaar in Suriname heeft gewerkt, en dat er door ondeskundige behandeling destijds 10.000 doden waren gevallen ! Hij, Horstmann, had later persoonlijk in 1823 een kleinere epidemie bedwongen, waarbij door juiste behandeling slechts 1 dode was gevallen. Hij schrijft op p. 232 van zijn boek :

Zoo b.v. zoude men zich geenszins behoeven te verwonderen, dat bij het uitbarsten van eene pokken-epidemie onder de Negerbevolking van Suriname, deze in vier maanden tijds uitstierf, als men goed oordeelde, om de zieke Negers zoo warm mogelijk op te sluiten (waar zij naauwelijks te koel kunnen gehouden worden) ; als men hun niets anders dan laauw-warm water liet drinken (waar het koudste het beste zoude zijn), en camphor en moschus als geneesmiddelen gaf (die daar vergift zijn, waar salpeter en sal-amoniak het leven behouden). Op de eerste wijze is de pokken epidemie in 1819 behandeld, en men behoeft zich derhalve dan ook niet te verwonderen, dat er binnen weinige maanden 10,000 Negers aan de pokken of aan verkeerde behandeling gestorven zijn. Op de tussen twee haakjes aangeduide wijze, werd eene pokken-epidemie door mij in het jaar 1823 behandeld, waarvan uit eenige honderde gevallen, slechts een dodelijk afliep.

Als Horstmann gelijk heeft, dan zou Kühn in zijn officieele rapport tienduizend doden onder de tafel hebben geveegd. Dat lijkt onmogelijk, maar ja. Wie heeft nu gelijk, Horstmann of Kühn ?

Gelukkig is er nog een tweede getuigenverslag, van een persoon van onbetwiste integriteit. Dat was de rechter A.F. Lammens ; deze hield een dagboek bij. Hij was zelf in 1819 in Suriname, en beschrijft dat daar inderdaad een grote epidemie had geheerst [10]. Hij verdenkt de overheid ervan de berichtgeving te hebben gemanipuleerd. Er was n.l. geen enkele quarantainemaatregel voor inkomende schepen van kracht, en dat was een grove nalatigheid.

De achteloosheid was zo groot, dat men tegen het inbrengen van besmettelijke ziektens niet meer waakte, zo eene onverschilligheid was nimmer tevoren gezien.

Toen de ziekte werd ontdekt, werd er inderdaad een blokkade van Paramaribo ingesteld, maar die was niet te handhaven, omdat de voedselaanvoer naar de stad daarmee werd afgesloten. Het Gouvernement hief de blokkade op, maar vertelde de ware reden niet, en verkondigde in plaats daarvan de volgende blijde boodschap:

Paramaribo

Nademaal de oorzaak, waarom het nodig is geoordeelt geworden, de gemeenschap tusschen de Hoofdplaats en de Plantagien, voor een tijd lang, op te schorten, onder Gods Goedheid, zich thans zo gunstig laat aanzien, dat dezen stremming, zonder ogenschijnlijk gevaar, zoude kunnen worden opgeheven – zo wordt hiermede aan een iegelijk bekend gemaakt, dat de militaire wagten, die daartoe gestelt waren, zijn ingetrokken, en dat de vaart, als voorheen, voor een ieder weder openstaat.

Paramaribo den 17 Maart 1819

De Secretaris van het Gouvernement,

(get.) Ja.s. Pringle

 

Lammens veegt met die boodschap de vloer aan:

Wij zeggen, dat deze advertentie eene impertinente Godslasterende beestagtigheid is. Hoe stonden de zaken dan, zal men zeggen. Waarom herstelde men de gemeenschap ? Omdat de pokken zich wijd en zijd door de Colonie hadden verspreyd.

Hij gaat daarna door met een voorzichtige schatting van het aantal doden:

Hoeveel slagtoffers deze ziekte heeft medegesleept, weet men niet, men heeft daarnaar geen onderzoek gedaan ; er zijn deswegens geen berigten voorhanden. De Gouverneur had het grootste belang in, dat dit niet bekend werd.

De ziekte bleef grasseeren, en hield aan tot in het volgende jaar, en het verlies aan menschen was niet gering. Er waren er die stelden, dat de ingevoerde slaven uit de Eylanden, die een getal van bij de Twee duizend zullen belopen, maar naauwelijks voor de helft het geleden verlies dekte.

Al met al werpt de hele affaire een schel licht op de capaciteiten van Gouverneur Vaillant, en ook dokter Kuhn komt er niet best vanaf. Zijn fraaie rapport vertelt blijkbaar maar een klein deel van de waarheid. Hij heeft de grote epidemie niet kunnen voorkomen, en duidelijk blijkt dat hij niet in staat was om effectief leiding te geven in de noodsituatie. Ach, vermoedelijk was er ook weinig aan te doen. De mens wikt, maar God beschikt. Kuhn’s maatregel van grootschalige vaccinatie was ongetwijfeld verstandig. Jammer dat hij niet de moed heeft opgebracht om de epidemie eerlijk en wetenschappelijk te beschrijven.

Philip Dikland

 

boeken en artikelen :

Over de elephantiasis in Suriname, artikel in : Hippocrates magaz. Enz. D VII 1e st. blz. 12

Beschouwing van den Toestand der Surinaamsche Plantagie Slaven. F.A. Kuhn. Amsterdam, 1828.

[1] Niet te verwarren met : Frederik Andreas Kuhn jr. (1794-1823), voormalig off. v. gezondheid 2e klasse, later arts op etablissement Zorg en Hoop, overl. 1823, 29 jaar jong. (gegevens J.F. Sang-Ajang). Wie was hij ? Hij kan geen zoon van onze Frederik zijn geweest. Hij had Zorg en Hoop in 1820 gekocht van J.A. Bruns.

[1a] Dankzij een tip van de Stichting Charlotte van der Lith leerden we de interessante thesis van G.M.W. Acda kennen. Nu weten we inmiddels dat Kühn in 1808 in Hamburg met Catharina Sophia Maria Wilhelmi in het huwelijk trad. Ook is voor het eerst aangetoond dat de oorsprong van de familiegeschiedenis van Kühn in Saksen-Anhalt ligt:
Op de deining van de wetenschap. Leven en werk van Gustaaf Frederik Tydeman (1858-1939), zeeofficier en hydrograaf. G.M.W. Acda (Universiteit Leiden).
Op de deining van de wetenschap. Leven en werk van Gustaaf Frederik Tydeman (1858-1939), zeeofficier en hydrograaf. G. Acda.
Van Ank de Vogel ontvingen we een verwijzing naar het Suriname Oud Notarieel Archief waaruit blijkt dat Sophia Wilhelmina de weduwe en erfgenaam van Kühn was:
Kühn – Suriname Oud Notariëel Archief.
Tenslotte ontvingen we een interessante bijdrage over Kühn van Marjolijn Flobbe die ik op verzoek graag doorstuur. Plus deze link naar het Suriname Notariëel Archief .

[2] Gegevens C. Sang-Ajang – database overledenen 1800-1828, manyscript 2005

[3] Het was het huis van de uitlandige weduwe Planteau, dat door Kuhn werd gehuurd.

[4] Focke, H.C. – neger-engelsch woordenboek, 1855

[5] Kuhn, F.A. – …………………, p. 48

[6] Kuhn, F.A. – …………………, p. 48

[7] Kuhn, F.A. – beschouwing van den toestand der Surinaamsche plantageslaven, uitg. 1828 – p. 49

[8]Jaarboek van 1819, dl. II p. 111 (uitgegeven 1823)

[9] F. Oudschans-Dentz volgde het rapport van Kuhn, en beschreef de epidemie als een “kleine uitbarsting”.

Artikel “maatregelen tegen de pokken” 1943.

[10] Lammens, A.F. – bijdragen aan de kennis van de kolonie Suriname, manuscript, deel XIV p. 77 e.v. Manuscript in de collectie van het Surinaams Museum, Paramaribo.

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Consideratien der WIC over Suriname (1687)

01 Saturday Feb 2020

Posted by Carl Haarnack in 17th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Consideratien der WIC over Suriname (1687)

Tags

Dutch, geschiedenis, handel, Judaica, Slavery

Consideratien van bewinthebberen der generale geoctroijeerde West-Indische Compagnie deser landen over de directie van de colonie van Suriname ende het gouvernement van den heer Van Sommelsdijck aldaar (ca.1687)

De Sociëteit van Suriname was een particuliere Nederlandse koloniale onderneming in Amsterdam, opgericht in 1683 en opgeheven in 1795 die verantwoordelijk was voor de kolonie van Suriname. In mei 1683 werd de Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname opgericht. Deze particuliere onderneming had als doel winst te maken met het beheer van de kolonie. Er waren drie aandeelhouders die elk voor een derde zeggenschap hadden: De West-Indische Compagnie (WIC), de familie Van Aerssen van Sommelsdijck en de stad Amsterdam. De aandeelhouders moesten de aanvoer van slaven, het werven van nieuwe planters én de bescherming en het bestuur van de kolonie garanderen.

Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck

Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck (uit: Geschiedenis van Suriname. J. Wolbers. Amsterdam, 1861)

In de Buku Bibliotheca Surinamica collectie bevindt zich een belangrijk boek dat een bijzonder licht werpt op het bestuur van Suriname in die vroege periode: Consideratien van Bewinthebbern der Generale Geoctroyeerde West-Indische Compagnie deser Landen over de Directie van de Colonie Surinam en het Gouvernement van den Heer van Sommelsdijck aldaar. In dit 17e eeuwse boek wordt het octrooi van de Sociëteit uit de doeken gedaan en worden de voorwaarden weergegeven waaronder de Heer van Sommelsdijck en de stad Amsterdam ‘in den eygendom van Suriname syn ingelaten door de West Indische Compagnie’. Het staat vol met bepalingen van de Sociëteit, mededelingen van Van Aerssen van Sommelsdijck en de stad Amsterdam. Een heel bijzonder licht op de vroege koloniale geschiedenis geeft de lijst van slaven die op 28 april 1683 zijn geleverd door het schip D’Orangeboom o.l.v. kapitein Cornelis Jansz. Pyl. Hier vinden we een opsomming van planters in Suriname die door de WIC slaven geleverd kregen voor hun plantages. Deze planters moesten de WIC betalen door suiker te leveren. Commandeur Laurens Verboom bijvoorbeeld heeft geleverd gekregen: Negentien zowel mannen als vrouwen tegen elk 3000 pond suiker. Hij moet dus in totaal 57.000 pond suiker leveren. Ook dominee Johannes Basseliers kocht slaven, zes in totaal voor 18.000 pond. De joodse planter Samuel C. Nassy kreeg er vijftien slaven, tegenwaarde 45.000 pond suiker. Aron de Silva nam er slechts één. Everhart van Hemert kocht ‘een jongen’ die slechts 2.600 pond moest opbrengen. In totaal werden er 155 slaven verkocht die tezamen 455.800 pond suiker moesten opbrengen.

Sommelsdijk

Gezicht op Sommelsdijk in Suriname. Bienfait, 1827. Het chirurgijnsetablissement Sommelsdijk lag op de splitsing van de Commewijne en de Cottica rivier. (collectie Rijksmuseum Amsterdam).

We vinden in deze publicatie ook een lijst van alle Nederlandse- en Engelse schepen die tussen januari 1685 en april 1687 Suriname aandeden. Dat het koloniale gezag grote moeite had om fraude met slaventransporten tegen te gaan blijkt uit de vele ‘missiven’ van ‘den Heer van Sommelsdyck’, de gouverneur. Zo had een zekere Engelse schipper, genaamd Hennery Fermes, twee ‘Negers’ naar Suriname gebracht die hij had gestolen op St. Jago. Er werd streng op toe gezien dat de slavenhandel volgens de regels van de WIC en de Sociëteit verliep. Veel kapiteins tilden nog wel eens de boel door een aantal slaven buiten de administratie te houden en die illegaal te verkopen.

Cornelis van Aerssen, heer van Sommelsdijck (1637-1688), kocht voor fl. 86.666,- 33% van de aandelen van de Sociëteit van Suriname. Hij liet zich door de andere twee aandeelhouders tot onbezoldigd gouverneur van Suriname benoemen. Op 24 november zette de eerste gouverneur voet aan wal in Suriname. Hij verbeterde het beheer van de plantages door gebruik te maken van sluizen en het bouwen van dijken. Lang heeft hij niet kunnen genieten van zijn leven als planter en gouverneur. Op 19 juli 1688 werd hij door een groep ontevreden soldaten, die betere voeding en meer geld eisten, vermoord.

Dit boek helpt ons de vroegste geschiedenis van de kolonie Suriname een beetje beter te begrijpen. Het zal voor verzamelaars niet mee vallen een exemplaar van dit boek te vinden. Ik ben het in de afgelopen veertig jaar slechts één keer tegen gekomen. Dit exemplaar bevindt zich nu in de collectie Buku Bibliotheca Surinamica.

Carl Haarnack

zie ook:

Van Sommelsdijck en zijn Indiaanse vrouw

Joden in Suriname

 

WIC lijsten

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...
← Older posts
logo

Enter your email address to subscribe to this blog and receive notifications of new posts by email.

Join 924 other followers

Recent

  • Schets van de Marowijne. Johan Spalburg (1899)
  • Passie foe Hemel (1901)
  • Nederlandsch-Guyana. August Kappler (1883)
  • Welt-Fahrten. Wilhelm Joest (1895)
  • Surinaamse herinneringen van Boer Thomas (1965).
  • Surinam und seine Bewohner. J.D. Kunitz (1805)
  • Korte en Zakelyke Beschryvinge van de Colonie van Zuriname. Thomas Pistorius (1763)
  • Onze West. A.H. Pareau (1898)
  • West Indisch Plakaatboek (1667-1816). Dr. J.A. Schiltkamp en Dr. J.Th. de Smidt (1973)
  • Florentin van Fahlendorn. Jung Stilling (1790).
  • 25 jarig jubilé Koloniale Staten Suriname, 1866-1891.
  • Niederländisch- Ost- Und Westindien. S. Friedman (1860)

Koloniale Wereld Tentoonstelling Amsterdam (1883)

Wilhelmina van Eede

Categories

  • 17th century books
  • 18th century books
  • 19th century books
  • 20th century books
  • Bibliotheca Surinamica
  • Children's Books
  • Dutch books
  • English books
  • French books
  • Genealogie
  • German books
  • Indian diaspora
  • Italian books
  • Latin books
  • Law
  • medical
  • Parbode
  • Sranan Tongo Books

Paginas

  • Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti

buku

abolitionism Add new tag artsenij binnenland boeroes British Guiana democratie Duits Dutch EBG English expedities feest fiction flora & fauna Frans Guyana French genealogie German geschiedenis handel hindu hugenoten Illustrated Books india Indianen Judaica jurisdiction katholieken kinderboek Koloniale Staten koloniale tentoonstelling kolonisatie kunst Language manumissie marrons medical muziek Onderwijs photos plantages politiek reizen religie religion Slavery Stedman theater tijdschriften travel West-Indies
  • German books

Blog at WordPress.com.

  • Follow Following
    • Buku - Bibliotheca Surinamica
    • Join 924 other followers
    • Already have a WordPress.com account? Log in now.
    • Buku - Bibliotheca Surinamica
    • Customize
    • Follow Following
    • Sign up
    • Log in
    • Report this content
    • View site in Reader
    • Manage subscriptions
    • Collapse this bar
 

Loading Comments...
 

    loading Cancel
    Post was not sent - check your email addresses!
    Email check failed, please try again
    Sorry, your blog cannot share posts by email.
    %d bloggers like this: