Twee Indiaansche bekkens uit de kolonie Suriname, door Isaac van West. Leiden: Jacs. Hazenberg, Corns. Zoon, 1870.
De contacten tussen Surinamers en het moederland waren ook in de 19e eeuw talrijk. Dat gold natuurlijk vooral voor de relatief welgestelden in Paramaribo. Opvallend is dat, wie het zich kon permitteren, zijn kinderen in Nederland liet studeren. In de 19e eeuw promoveerden er in Suriname geboren studenten zelfs al aan Nederlandse universiteiten tot bijvoorbeeld doctor in de geneeskunde of rechtsgeleerdheid. De Buku Bibliotheca Surinamica collectie heeft een aantal van deze proefschriften die in het Nederlands, in het Frans maar soms ook in het Latijn verschenen. Het mooiste exemplaar hier van wil ik hier graag presenteren.
Op maandag 19 september 1870 promoveerde Isaac van West tot doctor in de geneeskunde aan de Hoogeschool te Leiden op het proefschrift Twee Indiaansche Bekkens uit de Kolonie Suriname. Isaac Salomon van West, geboren op 8 november 1845 in Paramaribo, was een zoon van Samuel Isaac van West (1806-1861) en Rebecca Simona Pos (1814-1871). Isaac maakte vooral naam in de kolonie als verloskundig arts. Ook zette hij zich in voor de oprichting van de Geneeskundige School in Suriname. De familie Van West waren Hoog-Duitse Joden. Zo was Coenraad Isaac van West een belangrijke donateur voor de bouw van de Hoogduitse Synagoge waarmee in 1835 werd begonnen. Isaac van West overleed op 65 jarige leeftijd in 1911.
Van West bestudeerde twee bekkens afkomstig van Surinaamse indianen. Aan het einde van de 18e eeuw raakte het in zwang om de schedels van de verschillende ‘rassen’ met elkaar te vergelijken. In de 19e eeuw meenden verschillende wetenschappers conclusies te kunnen trekken uit de vergelijking van skeletten van verschillende volkeren. Het eerste bekken, afkomstig uit de collectie van F.A.C. Dumontier (chef van de Geneeskundige Dienst in Suriname), behoorde toe aan een jonge Warrauwse vrouw van ca. 25 jaar. Het tweede bekken kwam uit de collectie van het Museum Vrolik en was van een Caraïbische vrouw (geschonken door dezelfde Dumontier). Van West geeft nauwkeurig de afmetingen van alle onderdelen van het gebeente. Hij komt tot de conclusie dat voor beide bekkens geldt dat zij gekarakteriseerd worden door de ‘algemeene kleinheid en teerheid der verschillende beenderen’, vooral in vergelijking met Europese exemplaren. Interessant is dat de bewering van dr. Vrolik, dat vrouwen die bevrucht worden door een man van hun eigen ras makkelijker baren dan zij die door een man van ‘eene vreemden volkstam’ worden bevrucht, naar het rijk der fabelen verwijst. Dat geldt ook voor de stelling dat hoe achterlijker een volk is en hoe meer het verwijderd is van de ‘Kaukasiche ras’, hoe meer de bekkens overeenkomsten vertonen met dierlijke varianten. De conclusie van het proefschrift is dat indianen weliswaar ‘zeer achterlijk in beschaving zijn en in de waren zin des woords wilden’, van enige overeenkomst met dierlijke bekkens is geen sprake.
Wij zijn, voor deze rubriek, wat minder geïnteresseerd in de medisch-technische details van deze studie naar de bekkens. Veel meer kijken we naar de bibliofiele kwaliteiten van deze publicatie. Het boekje in gebonden in een prachtig groen linnen bandje met rijkelijke versiering in goud op de rug en het voorplat: Ars Medica met daarbij afgebeeld een hoofd dat verbonden is én een aesculaap. Meegebonden zijn twee uitklapbare steendrukken waarop de twee bekkens zijn afgebeeld. Dit exemplaar lijkt, gezien het handschrift, eigendom te zijn geweest van dr. Dumontier. De uitgever zal op verzoek van de promovendus een paar exemplaren in zo’n fraaie band gestoken hebben. Buku verwierf dit boekje meer dan vijftien jaar geleden op een veiling bij Van Stockum in Den Haag waar de boeken uit de bibliotheek van L. van Panhuys werden geveild.
Het Museum Vrolik bevindt zich nu in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam. Zou het bekken van de Caraïbische dame zich daar nog bevinden? En wat is er met het andere bekken gebeurd?
Hendrik Groothuis, of De rampspoedige gevolgen van speelzucht en losbandigheid : een verhaal voor kinderen der mannelijke sekse van acht tot twaalf jaren [met platen gegraveerd door D. Veelwaard, naar H.P. Oosterhuis]. Amsterdam: M.H. Helmig, 1825.
De Surinaamse bibliotheek is veel groter dan doorgaans wordt aangenomen. Zo zijn er tal van boeken die niet worden geassocieerd met Suriname omdat het land nergens genoemd wordt en het verhaal zich niet in Suriname afspeelt. Vooral bij oude kinderboeken kozen auteurs er regelmatig voor om ´Suriname´ te vervangen door ´Amerika´ of ‘West-Indië’. Dit bijna tweehonderd jaar oude kinderboek, Hendrik Groothuis, is daar een klassiek voorbeeld van.
Hendrik is de zoon van een predikant. Vader en zoon maken een wandeling in het bos vlakbij hun huis ergens in Nederland. Plotseling horen ze iemand huilen. Achter een boom ligt een man op de grond. Het is een zwarte jongeman (de auteur gebruikt de term ‘moor’). Hendrik is bang en zegt tegen zijn vader:
“Ach, vader!” riep Hendrik angstig, “het is een moor, laat ons schielijk onzen weg vervolgen; zulk een man is affschuwelijk, ik ben bang voor hem.” Maar zijn vader spreekt hem bestraffend toe: “Foei, Hendrik!” zeide de vader, op eenen bestraffenden toon, “is dan een moor niet even zoowel een mensch van God geschapen, als gij en ik? En offschoon de kleur van zijn vel van de onze onderscheiden en zwart is, draagt hij misschien eene blankere ziel in zijn binnenste, dan menig een onzer blanke medemenschen.”
Hij leert zijn zoon dat hij nooit iemand, of hij nou een Jood of heiden is, ‘beminnaar der deugd’ of juist een ‘najager van ondeugd’, hulpeloos mag laten liggen wanneer hij kan helpen zijn verdriet te verlichten. Het is belangrijk, zo stelt zijn vader, je naaste lief te hebben en geen uitzondering te maken naar stand, geslacht of kleur. De jongeman, nauwelijks zestien jaar oud, wordt tegen een boom gezet. Zijn voorhoofd bloedt. Hij heet Hector en hij vertelt dat hij in een vreemd land is en door iedereen is verlaten. Hector is geboren in Afrika (zijn ouders behoorden tot een ‘wilde horde’). Hun dorp werd door wrede gewapende ‘blanken’ overvallen, zijn vader en broers werden doodgeschoten. Hector wordt met moeder en zussen als slaven naar ‘West-Indië’ (lees: Suriname, ch) gebracht. Hier wordt hij op een slavenmarkt aan een boosaardige Engelman verkocht. Na een aantal jaar neemt zijn ‘meester’ hem mee naar Nederland. Ze brengen de nacht door in de stad N. (Nijmegen?). Tijdens een wandeling raakt Hector verdwaald en wordt hij meegenomen door een bende dieven die hem gevangen houden. Uiteindelijk ontsnapt hij maar zijn ‘meester’ is allang op weg naar Suriname.
Hector wordt liefdevol in huis genomen door de predikant en zijn gezin. Hij groeit op tot een voorbeeldige jongeman. Later gaat hij theologie studeren met als doel zijn ‘landgenoten’ in Afrika het christelijk geloof te brengen. Hendrik wordt in Amsterdam klaargestoomd tot koopman. Daar komt hij in zg. koffiehuizen met de verkeerde mensen in aanraking en raakt, door almaar groter wordende gokschulden, aan lager wal. Door een toeval ontmoet Hector zijn moeder die ook naar Nederland is gereisd. Hector gaat naar Afrika en zijn moeder blijft bij de predikant en zijn vrouw wonen. Als de predikant en zijn vrouw overleden zijn erft Hector hun bezittingen en huis.
De morele vorming van kinderen, braafheid en zedelijkheid, staan in dit boekje centraal. Dat is kenmerkend voor veel Europese literatuur aan het einde van de 18e en begin 19e eeuw. Waarin dit boekje zich onderscheidt is dat hier de deugdzaamheid opgehangen wordt aan een zwarte man. We zouden kunnen beargumenteren dat dit verhaal in de verte ook een abolitionistische boodschap in zich draagt. We vinden het boek in een tiental Nederlandse bibliotheken. Er zijn ook drie exemplaren te vinden in twee particuliere collecties, de Buku Bbibliotheca Surinamica collectie (één in zwart-wit en één in kleur) en in een belangrijke West-Indië verzameling in België.
Tooneel des oorlogs, opgerecht in de Vereenigde Nederlanden; door de wapenen van de Koningen van Vrankryk en Engeland, Keulsche en Munstersche Bisschoppen. Lambert van den Bos.Amsterdam: J. Van Meurs, 1675.
Het aantal publicaties uit de zeventiende eeuw, waarin Suriname een rol van betekenis speelt, is beperkt. Tenslotte kwam Suriname pas in 1667 in Nederlandse handen toen Abraham Crijnssen de voormalige kolonie op de Engelsen veroverde. In de laatste 33 jaar van die eeuw begon de kolonisatie door Nederlanders en verschenen er verschillende publicaties in de Nederlandse taal.
In Tooneel des oorlogs geeft Lambert van den Bos (1610-1698) een gedetailleerd verslag van de oorlogen tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en Frankrijk, Engeland en andere naties. In de 17e eeuw streden de verschillende Europese mogendheden voortdurend met elkaar om hun handelsbelangen in Europa maar ook in de koloniën veilig te stellen dan wel uit te breiden. Lambert van de Bos (ook wel Bosch) werd geboren in Amsterdam. Zijn vader was afkomstig uit Antwerpen. Van den Bos kreeg negen kinderen met Maria van der Beeck. Hij werkte als leraar van de Latijnse school in Helmond, Dordrecht, Heemstede en Vianen. In Amsterdam volgde hij een opleiding tot apotheker en legde daar in 1640 examen af. Naast zijn werkzaamheden als leraar (en rector) zag Van den Bos kans aan een indrukwekkend oeuvre te werken van blijspelen, poëzie, treurspelen, historische werken en vertalingen zoals de eerste Nederlandse vertaling van Don Quichotte van Cervantes (Den verstandigen vroomen ridder Don Quichot de la Mancha in 1657).
Guaiana ofte de Provincien tusschen de Rio de las Amazonas ende Orinoque. Door Hessel Gerritsz (1625)
Voor ons echter is Van den Bos alleen vanwege die ene titel van belang: Tooneel des Oorlogs uit 1675. Dit is namelijk één van de vroegste publicaties waarin Suriname aan de orde komt. Hij schrijft dat Suriname een kolonie gelegen is op de kust van Guiné in America (hij bedoelde hier natuurlijk Guyana, ch) en dat deze de Engelsen toebehoorde. In maart 1667 werd dit gebied echter door de Nederlanders veroverd. Na enkele maanden veroverden de Engelsen opnieuw de kolonie. In het Traktaat van Breda (De Vrede van Breda), in 1667, die het einde betekende van de Tweede Engels-Nederlandse oorlog, werd bepaald dat de status quo van mei 1667 gerespecteerd zou worden. Suriname kwam dus weer onder Nederlands bestuur. Het huidige New York (voorheen Nieuw-Amsterdam) zou in Engelse handen komen. Van den Bos beschrijft de moeizame onderhandelingen tussen de Engelse en de Nederlanders. Eerst wilden de laatsten niet dat de Engelsen met hun slaven de kolonie zouden verlaten, vervolgens wilden ze geen Engelse oorlogsschepen toestaan de Engelse planters op te pikken. Maar dat de Engelsen de kolonie wilden verlaten met medeneming van grote aantallen slaven dat was tegen het zere been. Zo zou de hele suikerindustrie tenslotte instorten. Het invoeren van slaven was onvoorspelbaar, moeizaam en duur. Toch hadden noch de Engelsen, noch de Nederlanders, baat bij een nieuwe oorlog en werd alles vreedzaam afgehandeld. Op 19 januari 1671 kwamen de laatste Engelse schepen in Suriname aan om Engelse kolonisten, hun goederen en slaven mee te nemen.
Productie van suiker. Door Ferrario, ca. 1830
Van den Bos geeft een uitvoerige beschrijving van Suriname, de rivieren, de flora en fauna. Hij begint met de beschrijving van het dorp Teorarica (Torarica). Het bestaat uit honderd woonhuizen en ligt aan een haven die groot genoeg is voor honderd schepen. De rivier zit vol met bezienswaardige vissen zoals de zwaardvis of de manati (een soort van zeekoe) die zich te goed doet aan de bladeren die langs de rivier groeien. De plantages liggen wel dertig mijlen rivier opwaarts schrijft onze Van den Bos. Hij beschrijft een voorval waarbij er op een groep ‘indianen’ jacht werd gemaakt. Zij hadden het huis van een Europese vrouw geplunderd en haar vermoord.
Over de dieren in Suriname schrijft de auteur uitvoerig. Luipaarden, tijgers, stekelvarkens (porcupines) en vele anderen passeren de revue. Waar we natuurlijk vooral in geïnteresseerd zijn is hoe de mensen daar leefden. Er wonen, zo schrijft Van den Bos, zo’n 500 huisgezinnen in Suriname. Ook zijn er veertig a vijftig suikermolens. De grootste groep inheemsen vormen volgens hem de Chariben (Karaïben) die hij typeert als kanibalen. Zij gaan naakt door het leven maar dragen, eerbaarheidshalve, een lap. Ze hebben zwart haar (geen krullen) en hun huid is oranje-geel van kleur. De vrouwen zijn bijzonder mooi van gestalte en lijf. Zo leren we meer over de oorspronkelijke inwoners van Suriname.
Toch is het niet aannemelijk dat Lambert van den Bos ooit zelf voet heeft gezet op Surinaamse bodem. Hij was tenslotte leraar van beroep en in zijn vrije tijd gebruikte hij vooral boeken om zichzelf te informeren over allerhande onderwerpen. Ook voor zijn verhalen over Suriname maakte hij gebruik van verschillende bronnen. De meest herkenbare bron die hij geraadpleegd heeft is An Impartial Description of Surinam door de Engelsman George Warren (1667).
Tooneel der Oorlogs is een zeldzaam boek. Heel af en toe verschijnt het op veilingen. Met zijn bijna 1400 bladzijden en veel illustraties is het boek een waar pronkstuk voor iedere bibliofiel. Voor de Surinameverzamelaar is dit één van die zeldzame zeventiende eeuwse titels waarin de vroegste periode van de Europese aanwezigheid in Suriname wordt besproken.
Kurtzer Entwurff von Neu-Niederland und Guajana. Einander entgegen gesetzt, umb den Unterscheid zwischen warmen und kalten Landen herauß zu bringen, und zu weisen welche von beyden am füglichsten zu bewohnen, am behendesten zu bauen und den besten Nutzen geben mögen. Otto Keye. Leipzig: Ritzsch 1672.
Het aantal 17e eeuwse publicaties in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie is zeer beperkt. Eén van de oudste titels is deze zeldzame Duitse vertaling van `Het waere onderscheyt tusschen koude en warme landen, aengewesen in de nootsakelijckheden die daer vereyscht worden … om beyde die landen te konnen bewoonen … Voor-gestelt en vergeleken met Nieu-Nederlant, als sijnde een koudt landt en Guajana sijnde een warm landt, en beyde gelegen in America´(1659).
In dit boek weegt de auteur, Otto Keye, de voor- en nadelen af tussen de zg. ‘koude- en warme landen’. Hij vergelijkt de ‘koude’ kolonie Nieuw-Nederland met het ‘warme’ land Guyana. Hierbij neemt hij de klimatologische omstandigheden, de economische mogelijkheden en alles wat deze koloniën te bieden hebben op het gebied van landbouw in ogenschouw. Nieuw-Nederland is het gebied aan de Amerikaanse oostkust dat het huidige New York (toen Nieuw-Amsterdam geheten), New Jersey en Delaware omvat. Guyana omvat het huidige Suriname, Guyana en Frans Guyana.
Vervaardigd in ca. 1684. Deze kaart van het huidige New England is gemaakt door Nicolaes Visscher II (1649-1702). Visscher kopieerde eerst een kaart van Jan Janssonius (1588-1664) uit 1651 en voegde daar een gezicht op Nieuw Amsterdam, het huidige Manhattan, aan toe. De kaart is zeer nauwkeurig: elke Europese stad die destijds bestond, is vertegenwoordigd.
Op 31 juli 1667 zou het Verdrag van Breda een einde maken aan de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog. Hierbij werd bepaald dat Nieuw-Nederland (inclusief New York) voortaan Engels gebied zou zijn en dat Suriname (dat net door Abraham Crijnssen op de Engelsen was veroverd) aan Nederland zou worden toebedeeld. Eerder, in 1654, waren de Nederlanders door de Portugezen uit Brazilië verdreven. Het was daarom niet verwonderlijk dat men erop gebrand was om nieuwe wingewesten te veroveren. De Staten-Generaal en de geldschieters in Amsterdam wilden maar wat graag nieuwe kolonisatiepogingen op touw zetten. Het grote probleem was om voldoende mensen te vinden die als kolonist zich in een avontuur te storten. In het derde kwart van de 17e eeuw verschijnen er pamfletten en boeken verschijnen waarin hoog wordt opgegeven over de mogelijkheden die ‘de Nieuwe Wereld’ te bieden had. Over de gevaren (slangen, muskieten, spinnen en andere gevaarlijke schepsels) en het afmattende klimaat wordt niet gesproken of wordt een beetje positiever geschreven. Dat geldt ook zeker voor dit boek van Otto (ook Ottho) Keye. Hij is zeker geen objectieve wetenschapper maar heeft er duidelijk belang bij om Guyana gunstiger af te schilderen. Zo stelt hij dat ‘Guyana kon in korte tijd ‘ghebracht en ghemaeckt worden tot een Aerds Paradijs’.
titelblad van Otto Keyes boek
Otto Keye was aangesteld als Eerste Raad van een kolonie aan de rivier Aprouaque die nog moest worden opgericht. Daarvoor had hij geldschieters én kolonisten nodig. Anno 2022 wordt er nog wel eens schamper gedaan over de ‘ruil’ van New York voor Suriname maar het is aannemelijk dat de publicatie van Keye een rol heeft gespeeld bij de onderhandelingen rond de Vrede van Breda en de daaruit voortvloeiende keuzes. Keye geeft hoog op over hoe goedkoop het is in een warm land te wonen (geen kleding nodig en de huisvesting is eenvoudiger). Het verbouwen van de grond kost ook minder omdat men daar makkelijker slaven kan inzetten. In Guyana kunnen vruchten veel beter groeien. Hij heeft het dan o.a. over katoen, suikerriet, tabak, indigo en cacao. Er is ook veel hout beschikbaar en de rivieren zitten boordevol vis.
A chart of the coast of Guyana. R. Waddington (1767). Collectie: Allard Pierson.
Over Otto Keye zelf weten we heel weinig. Hij is afkomstig uit Gelderland. In de jaren 1637-1639 heeft hij in Brazilië het bewind over een compagnie voetknechten gevoerd. De Nieuwe Geoctrooide Guajaanse Compagnie kreeg in 1658 toestemming van de Staten-Generaal om een nieuwe kolonie te stichten. Het is waarschijnlijk dat Keye zijn boek schreef in opdracht van deze compagnie. Zowel de Nederlandse- als de Duitse editie van Keye’s boek zijn uitermate zeldzaam. Wie een exemplaar aan zijn of haar collectie wil toevoegen met wel diep in de buidel tasten.
Carl Haarnack
Nagekomen bericht van Martijn van den Bel, archeoloog en auteur in Frans Guyana:
“Deze Keye is namelijk vertrokken met Baltasar Gerbier op zoek naar de zilverberg ten oosten van Cayenne in de jaren 1650. Deze missie ging mis omdat Keye en kornuiten liever een colonie wilde stichten op de Approuague rivier om daar suiker te verbouwen. Gerbier vluchtte voor een dreigende rebellie naar Cayenne waar hij zich in het huis van gouverneur Langedijk verschanste ; zijn vrouw overleed bij de aanval van Keye op Gerbier en zijn dochter raakte gewond. Ondertussen was Langedijk terug van zijn expeditie op de Oyapock en werd Keye ingerekend. Ze vertrokken gezamenlijk naar Nederland waar het proces plaatsvond. Dit proces is door Gerbier gepubliceerd en voorzien van enkele prachtige gravures.
Na de Engelse aanval van 1666 vertrok de commandeur Isaac van Mildert naar Suriname om daar zijn heil te zoeken. De participanten van de Nieuw Guiaansche Compagnie (NGC) in Amsterdam proberen vervolgens de geplunderde kolonie te verkopen aan de de hertog van Hanau (weer een Duitser). wat in 1669 een feit was maar er is verder weinig bekend of er (Duitse) kolonisten zijn gearriveerd op de Approuague. Wel weten we dat de kolonie vanaf 1675 werd bewoond door Gilles de Bont en Johannes Masuer die ook plantages hadden in Suriname. Na de machtswisselingen in het jaar 1676 van Cayenne naar aanleiding van de Guerre de Hollande heeft de chevalier de Lézy de Nederlandse koloniën op de Approuague en Oyapock rivier ingenomen en ontruimd.”
verder lezen:
Bel, M.M. van den & G. Collomb. 2021. La colonisation de la Guyane (1626-1697), 2 Tomes, Les collections de la République des Lettres. Éditions Hermann, Paris.
Bel, M.M. van den & L.A.H.C. Hulsman. 2019. Les Hollandais à Cayenne. La présence néerlandaise en Guyane (1655-1677). Espace Outre-Mer. Ibis Rouge Éditions, Matoury.
Keye deed in 1655 nog een missie naar Céara zie Ha-NA 1.01.02 12564.40 Hieronder een gravure gemaakt door Gerbier die de aanslag op zijn familie in Cayenne illustreert. Linksonderin is Otto Keye de moordenaar ! Waarschijnlijk is dit ook de oudst bekende gravure van het dorp Cayenne c. 1660
Anna, Schaduwbeelden uit Suriname. Gebroeders Binger, Amsterdam 1858.
Als er één vrouw is die een belangrijke rol heeft gespeeld in de strijd voor de afschaffing van de slavernij in Amerika, is het wel Harriet Beecher Stowe (1811-1896). In 1852 publiceerde zij Uncle Tom’s Cabin; or, Life Among the Lowly (De Hut van oom Tom of het leven onder de nederigen). Het boek was een groot succes in Amerika maar ook in Engeland en de rest van Europa verscheen druk na druk. In Suriname was het boek al in 1853 beschikbaar. Er wordt wel gezegd dat het boek het meest gedrukte boek is na de bijbel. Of dat echt op waarheid berust is nooit goed onderzocht. Wat wel vaststaat is dat Beecher-Stowe met haar roman de publieke opinie over de slavernij heeft beïnvloed en de geesten rijp heeft gemaakt voor de afschaffing er van.
Anna Ampt
Er zijn meer vrouwen die getracht hebben een steentje bij te dragen aan de afschaffing van de slavernij, ook in de Nederlandse koloniën. Adriana Everdina Henrietta Ampt (1832 -1885) werd geboren in Nijmegen. Haar vader was kapitein-luitenant ter Zee bij de Nederlandse marine. Zij trouwde in 1854 met een rijke steenfabrikant. Zij kregen maar liefst acht dochters en vier zoons. Onder het pseudoniem Anna schreef zij verschillende gedichten. In 1858 verscheen Schaduwbeelden uit Suriname. Hier liet zij een kritisch geluid horen over de behandeling van slaven in de kolonie Suriname. Misschien zou het wat veel zijn om haar een abolitionist te noemen maar zij drong wel aan op een rechtvaardige behandeling van de slavenbevolking. In 1862, één jaar vóór de afschaffing van de slavernij in Suriname, werd het boek nog eens herdrukt. Ampt heeft de publieke opinie over de slavernij in Suriname in ieder geval beïnvloed.
Schaduwbeelden (1862)
Schaduwbeelden uit Suriname staat niet op zich maar past haarfijn in een rijtje boeken die een zeer kritische houding innamen tegen de barbaarse behandeling van slaven in Suriname. Ampt noemt in haar voorwoord het boek Slaven en Vrijen onder de Nederlandsche Wet van Wolter Robert van Hoëvell (1854) dat haar heeft aangespoord om haar boek te schrijven. Van Hoëvell was één van de felste tegenstanders van de slavernij in de Nederlandse koloniën. Hij noemde de slavernij een schandvlek voor Nederland en hij vond dat christendom en slavernij onverenigbaar zijn. Schaduwbeelden uit Suriname bestaat uit drie gedichten: Blanco, Moeder en Christin – een dramatisch gedicht, Leila – het bloemenmeisje. Het tweede gedicht is overduidelijk gebaseerd op het verhaal van Van Hoëvell dat de titel draagt Moeder en Kind. Hierin schetst Van Hoëvell dat de wet weliswaar gescheiden verkoop van moeder en kinderen verbiedt maar dat er in de praktijk heel veel mis is. Een vrije zwarte vrouw bezoekt mevrouw Eliza in Paramaribo en smeekt haar of zij haar dochter Sylvia, die dertien jaar oud is wil kopen van haar eigenaar. De vrouw belooft hard te werken en haar geld te sparen zodat zij later haar eigen dochter van mevrouw Eliza kan kopen. Als de moeder na lang sparen, eindelijk genoeg geld bij elkaar heeft om haar dochter vrij te kopen, heeft mevrouw Eliza zich bedacht. Zij is jaloers en vermoed dat haar echtgenoot een oogje op de knappe Sylvia heeft en het geld voor de koop aan de moeder heeft gegeven. In plaats van de vrijheid krijgt Sylvia voortdurend zweepslagen en wordt ze uiteindelijk naar een verafgelegen plantage verbannen.
Illustratie uit Schaduwbeelden
Anna Ampt overleed op 5 maart 1885 in Nijmegen. Zij ligt begraven op de begraafplaats van het Witte Kerkje te Ubbergen. Schaduwbeelden uit Suriname is een uitermate zeldzaam boek. De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag is niet in het bezit van een exemplaar. Naast het exemplaar uit de Buku Bibliotheca Surinamica collectie heeft alleen de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam een exemplaar.
De Commandant van de Negerjagers : historisch verhaal van de krijgstochten tegen de boschnegers in Suriname, 1772-1778. J. Hendrik van Balen. Amsterdam: Leendertz, 1890.
Johan Hendrik van Balen (1851-1921) werd geboren in Kralingen (nu een wijk in Rotterdam). Hij was ambtenaar bij Rijkswaterstaat maar verwierf bekendheid als schrijver van wat we vroeger ´jongensboeken´ noemden. Hij schreef voor verschillende tijdschriften en had een indrukwekkende productie van boeken en verhalen. Voor ons is Van Balen belangrijk omdat hij in de serie De Nederlanders in Oost en West, te water en te land een historisch boek schreef over de strijd van de koloniale troepen tegen de marrons in de binnenlanden van Suriname.
Marrons in Suriname (ca. 1898)
Het verhaal draait om twee oude schoolkameraden, Mijland en Driessen, die elkaar in Suriname treffen. Mijland is net aangekomen in de kolonie en heeft de rang van onderofficier. Driessen bevindt zich al veel langer in Suriname maar heeft nog steeds, tot Mijlands verbazing, de laagste rang van soldaat. Driessen weet precies hoe het komt. Hij vertelt dat hij geen geluk heeft gehad met zijn meerdere. ‘Suriname is een mooi land maar de dienst in de bossen in hondenwerk’, zo legt hij aan Mijland uit. ‘Onze landgenoten in deze kolonie zijn beesten’, zo gaat hij verder. Als voorbeeld geeft hij een voorval dat speelde toen hij net in de kolonie was. Hij moest voor zijn kapitein een brief brengen naar de bewoner van een plantage. Terwijl hij stond te wachten op een antwoord zag hij hoe een opzichter, een ‘blankofficier’, een jong slavenmeisje gelastte zijn schoenen te halen. Driessen herkende de opzichter. Het was Jan Donker, ‘een door en door liederlijk sujet’ dat in Nederland nooit had gedeugd. Het meisje knielde voor de opzichter en deed hem de schoenen aan. Klaarblijkelijk zat er een steentje in de schoen en de opzichter riep dat het meisje dit opzettelijk had gedaan. Hij schopte het meisje in het gezicht waardoor en bloed uit haar neus en mond liep en ze bewusteloos voorover viel. Driessen greep de opzichter bij de keel en smeet hem tegen een boom aan. De opzichter meldde het voorval bij zijn directeur die vervolgens zijn beklag deed bij de kapitein met wie hij goed bevriend was. Driessen werd gestraft en kon promotie wel vergeten. Toch heeft deze kwestie Driessen er niet van weerhouden zich altijd uit te spreken als slaven uit het niets slecht behandeld werden. Uiteindelijk wordt Driessen vanwege zijn ervaring, kennis en heldhaftigheid bevorderd tot commandant.
Band van De Commandant van de Negerjagers 1772-1778 (1890)
De oplettende lezer zal direct duidelijk zijn dat dit verhaal gebaseerd is op de avonturen van kapitein John Gabriël Stedman (1744-1797) die zich tussen 1772 en 1777 zich in Suriname bevond. Dankzij Stedmans Narrative of a Five Year Revolt against the Revolted Negroes of Surinam (1796) krijgen we een heel goed beeld van de slavensamenleving aan het eind van de 18e eeuw en van de strijd tegen de van de plantages weggelopen slaven. Driessen legt aan Mijland uit hoe het komt dat slaven van plantages weglopen. Van Balen voert ook historische gebeurtenissen en figuren op. Zo ervaart de lezer iets over de rol van de Franse admiraal Cassard in 1712, waardoor de marronage opeens toeneemt. Kolonel Fourchaud staat voor de echte Louis Henri Fourgeoud (1708 – 1779) die in Stedmans tijd de jacht op de marrons leidde (aan het eind van het boek hanteert de auteur overigens opeens de juiste schrijfwijze).
Het boek staat natuurlijk bol van koloniaal denken en -taalgebruik. Nergens wordt de slavernij zelf ter discussie gesteld. Toch is er (net als in het boek van Stedman) sprake van empathie voor de marrons, voor de ‘negerjagers’ en voor de slavenbevolking. Het boek is vrij zeldzaam en slechts in een paar bibliotheken in Nederland te vinden.
‘The Narrative’ van John G. Stedman in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie
Al zo’n 35 jaar verzamel ik boeken die te maken hebben met de voormalige Nederlandse kolonie Suriname. Ik noem mijn verzameling Buku Bibliotheca Surinamica. Eén van de belangrijkste boeken in mijn collectie (en tegelijkertijd hét belangrijkste achttiende eeuwse boek over Suriname) is de Narrative of a five years’ expedition against the revolted negroes of Surinam, in Guiana, on the wild coast of South America; from the year 1772, to 1777: elucidating the history of that country, and describing its productions [….] London: J. Johnson & J. Edwards, 1796. Dit boek werd geschreven door Nederlands-Schotse John Gabriel Stedman (1744–1797). Stedman, geboren in Dendermonde, had een Schotse vader en een Nederlandse moeder. In 1772 vertrok hij als soldaat in de troepen van kolonel Fourgeoud naar Suriname. Hier zou hij bijna vijf jaar strijden tegen de van de plantages weggelopen slaven. Hij hield een dagboek bij dat de basis zou vormen van zijn boek. Het boek van Stedman vormt een belangrijk onderdeel van mijn verzameling die meer dan 10.000 titels telt. Deze collectie omvat meer dan vijftig verschillende edities, bewerkingen en vertalingen van de ´Narrative´, waaronder een aantal belangrijke eerste drukken.
Uiteraard is de 1e Engelse editie uit 1796 aanwezig in twee prachtige halfleren banden en in een slipcase. De eerste editie is bijzonder zeldzaam omdat Stedman, vanwege zijn woede over de tekstuele ingrepen van zijn uitgever, een groot aantal exemplaren verbrandde. Ook omvat de collectie een 1e Engelse editie, een ‘large paper copy’, waarvan de platen (gravures) in de tijd met de hand zijn ingekleurd. Een aantal platen is met goud opgehoogd. Dat zien we bijvoorbeeld bij de plaat van Johanna (T. Holloway), Female Quadroon Slave of Surinam (Perry) en Europe Supported by Africa and Asia (William Blake). Iedere gravure is een kunstwerk op zich. In november 2021 werd een handgekleurde q1e editie bij Bubb Kuyper in Haarlem geveild. Recentelijk verwierf de Buku Bibliotheca Collectie een tweede editie van de Narrative (1806) die met de hand is ingekleurd. Dit exemplaar maakte meer dan vijftig jaar deel uit van The Peter and Pat Croft Collection (Wisbech, UK).
Band 1806 editie met handgekleurde platen
In 1806, tien jaar na de eerste, verscheen een tweede editie. Stedman was kort na het verschijnen van de eerste druk al overleden. Deze tekst voor deze ‘Second edition corrected’ was opnieuw gezet en werden enkele typografische verbetering aangebracht. De Buku-collectie bezit verschillende exemplaren van deze druk, met platen in zwart-wit en met handgekleurde platen. Bij de editie uit 1813 heeft de uitgever alleen een nieuwe titelpagina toegevoegd aan de onverkochte exemplaren van de tweede druk. Van de 1813 editie is er een exemplaar in de Buku-collectie waarvan de platen kort na publicatie met de hand zijn ingekleurd. In 2022 werd de band van dit exemplaar vakkundig onder handen genomen door meester-boekrestaurateur Erik Schots in Krommenie (hij heeft de afgelopen twintig jaar vele boeken uit mijn bibliotheek opgeknapt of van een nieuwe band voorzien. In de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw verschenen er tientallen edities, soms bewerkt en verkort.
Het dunste boekje dat gebaseerd is op het relaas van Stedman verscheen in 1809 (mogelijk 1810). Het is zonder twijfel de zeldzaamste Stedman-editie: Curious Adventures of Captain Stedman, during An Expedition to Surinam, in 1773, including the Struggles of the Negroes and the Barbarities of the Planters, Dreadful Executions, the Manner of Selling Slaves, Mutiny of Sailors, Soldiers, &c. […] London: Printed for Thomas Tegg, III, Cheapside. Waarschijnlijk is dit exemplaar het enige dat zich in een Nederlandse collectie bevindt (het werd verkregen in 2012 op een veiling van Swann Galleries in New York).
Een ander bijzondere bewerking is: Joanna, or, The Female slave : a West Indian tale. London: Printed for L. Relfe, 1824. Tien jaar later verscheen The Oasis(Boston: Benjamin C. Bacon, 1834) door Lydia Maria Child (1802-1880) waarin “Joanna” opgenomen is. In deze publicaties stond de geliefde van Stedman, Joanna, centraal. Child was een Amerikaanse abolitionist, streed voor vrouwenrechten maar ook een schrijfster en journalist. Zij wordt gerekend tot de meest invloedrijke 19e eeuwse Amerikaanse schrijfsters. In tal van Europese 19e eeuwse publicaties vinden we beschrijvingen én afbeeldingen van Joanna. Ik denk bijvoorbeeld aan het toneelstuk Die Slavin, ein Schauspiel in fünf Aufzügen van Franz Kratter (zowel de editie van 1804 als die van 1805 in de Buku-collectie). Ook komen we haar tegen in Taschenbuch der Reisen, oder unterhaltende Darstellung der Entdeckungen des 18ten Jahrhunderts, in Rücksicht der Länder-, Menschen- und Productenkunde: für jede Klasse von Lesern. E.A.W. von Zimmermann. Leipsig: Gerhard Fleischer, 1803. Het liefdesverhaal tussen de slavin Joanna en Stedman, de eerste gemengde relatie in de wereldliteratuur, droeg ook bij aan het enorme succes van Stedmans boek.
Joanna from Stedman´s first edition (1796)
In mijn bibliotheek bevinden zich twee Duitse edities die in 1797 gedrukt werden: Stedman’s Nachrichten von Surinam und von seiner Expedition gegen die rebellischen Neger in dieser Koloniein den Jahren 1772 bis 1777 (Hamburg: bei Benjamin Gottlob Hoffmann,1797) en Stedmans Nachrichten von Suriname, dem letzten Aufruhr der dortigen Negersclaven und ihrer Bezwingung in den Jahren 1772 bis 1777 (Halle: in der Rengerschen Buchhandlung, 1797). In 1803 volgde een vrijwel onbekende derde Duitse editie met 19 kopergravures: Süd-Amerikanisches Journal oder authentische Nachricht eines holländischen Officiers von dem letzern fünfjährigen Aufruhr der Negersclaven in Surinam und deren Bezwingung. Zittau: 1803. In Worldcat worden er slechts twee plekken genoemd waar dit boek te vinden is: in de universiteitsbibliotheken van Frankfurt en Dresden.
Editie voor de Duitse jeugd (1800)
In 1800 verschenen er twee edities ‘für die Jugend bearbeitet’: Stedmann’s Reisen in Surinam für die Jugend bearbeitet. Berlin: in der Schüppelschen Buchhandlung en Kleines Magazin von Reisen zur angenehmen und belehrung der Jugend. Berlin: Oehmigke der Jüngere, 1800. Bij beide werken gaat het om een bewerking van M. Schulz. Deze bevatten kopergravures, gebaseerd op die uit de Engelse editie, die met de hand zijn ingekleurd.
Ook in het Frans verscheen er een editie die voor ‘de jeugd’ bewerkt was: Voyage de Stedman (Voyage à Surinam et dans l’intérieur de la Guyane). Bibliothèque géographique et instructive des jeunes gens.Paris & Amsterdam: J.E. Gabriel Dufour, 1806. Eerder was al in 1799 de eerste Franse vertaling verschenen van het Engels origineel: Voyage a Surinam et dans l’interieur de la Guyane, contenant la relation de cinq années de courses et d’observations faites dans cette contrée intéressante et peu connue. Paris: F. Buisson, 1799. Deze bestaat uit drie tekstdelen en een aparte Atlas met 44 gravures door Tardieu. Er volgden nog vele Franse edities. De grote 19e eeuwse Franse romanschrijver Eugène Sue (1804-1857) bewerkte Stedmans verhaal tot een roman Aventures d’Hercule Hardi ou la Guyane en 1772. Bruxelles: Societè Belge de Librairire, 1840.
Er bestaan twee vroege Nederlandse Stedman-edities. Reize in de binnenlanden van Suriname werd in 1799 uitgegeven door A. en J. Honkoop in Leiden. Deze uitgave bestond uit twee delen en was vertaald uit de eerste Duitse editie. Reize naar Surinamen, en door de binnenste gedeelten van Guiana, een uitgave in vier delen, verscheen bij Johannes Allart in Amsterdam (1799-1800). Dit was een vertaling van de eerste Franse editie en telde 42 gravures. Het zou tot 1974 duren voordat er een Nederlandse heruitgave verscheen. Dit was een facsimile uitgave van de Johannes Allart editie die werd uitgegeven door de Amsterdamse antiquaar Simon Emmering.
Frontispiece en titelpaginaItaliaanse Stedman editie (1818)
Twee zeldzame uitgaven van Stedman uit de Buku-collectie mogen hier zeker niet ontbreken. Dat is de eerste en enige Zweedse uitgave Captain Johan Stedmans dagbok öfwer sina fälttåg i Surinam; jämte beskrifning om detta nybygges inwånare och öfriga märkwärdigheter (Stockholm: Johan Pfeiffer, 1800). Deze editie heeft één plaat en wel die van de reuzenslang (Aboma) die aan een boom wordt opgeknoopt. Het exemplaar in mijn collectie is met de hand ingekleurd. Er bestaat ook slechts één Italiaanse editie die in 1818 in Milaan werd uitgegeven door Giambattista Sonzogno: Viaggio al Surinam e nell’interno della Guiana. Alle 16 platen in deze vierdelige Italiaanse editie zijn doorgaans met de hand gekleurd.
De ruimte hier is beperkt en het is onmogelijk om alle topstukken uit de collectie te bespreken. Hoewel ik een grote liefde heb voor oude drukken gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat er één editie van het boek van Stedman is die in geen enkele Suriname- of Stedmanverzameling mag ontbreken: Narrative of a Five Years expedition [..] Transcribed for the First Time from the orginal 1790 manuscript. Baltimore & London, The Johns Hopkins University Press, 1988. Deze uitgave werd verzorgd door Richard en Sally Price *). Voor het eerst lezen we de tekst zoals Stedman hem bedoeld heeft, zonder de grote redactionele ingrepen van zijn uitgever. Zo ontstaat er een heel ander beeld van de seksuele omgang tussen Europese mannen en slavinnen.
De vele edities, vertalingen en bewerkingen geven ons een goed beeld hoe belangrijk en invloedrijk ‘the Narrative’ was in Europa en Amerika. Het inspireerde schrijvers en kunstenaars (m/v) tot het maken van toneelstukken, romans, poëzie en gravures. Stedman was uitermate kritisch over de manier waarop slaven in Suriname behandeld werden. Hij was geen abolitionist maar pleitte wel voor een betere behandeling van slaven. De abolitionistische beweging in Engeland, onder leiding van William Wilberforce, maakten dankbaar gebruik van de gravures uit het boek van Stedman. Voor het eerst zag men in Europa afbeeldingen van de barbaarse straffen die slaven in Suriname ten deel vielen. Grote kunstenaars zoals William Blake (1757-1827) en Francesco Bartolozzi (1727– 1815) zetten de tekeningen uit Stedmans dagboek om in meeslepende gravures.
Carl Haarnack
*) When John Gabriel Stedman’s Narrative was first published in 1796 — a bowdlerized edition “full of lies and nonsense” — Stedman claimed to have burned two thousand copies. It nevertheless became an immediate popular success. A first-hand account of an eighteenth-century slave society, including graphic accounts of the worlds of both masters and slaves, it also contained vivid descriptions of exotic plants and animals, of military campaigns, and of romantic adventures. Illustrated by William Blake, Francesco Bartolozzi, and others, Stedman’s work was quickly translated into a half-dozen languages and was eventually published in over twenty-five different editions.
Surinaamsche mengelpoëzy. Paul François Roos. H. Gartman en P.J. Uylenbroek, Amsterdam 1804
Verschillende wetenschappers hebben benadrukt dat de Verlichting aan Suriname voorbij is gegaan. In de achttiende eeuw leken de Nederlandse kolonisten slechts in één ding geïnteresseerd: zo snel mogelijk zo veel mogelijk geld verdienen en terugkeren naar Nederland. Deze zg. ‘animus revertendi’ betekende dat de rijkdommen die in Suriname vergaard werden daar niet werden geïnvesteerd en dat de aandacht voor maatschappelijke- en ethische kwesties en het culturele leven in de kolonie minimaal was. Er waren natuurlijk uitzonderingen. Zo schreven verschillende planters gedichten. Enkelen daar van publiceerden hun gedichten. Eén daarvan was Paul François Roos (1751-1805). Hij werd geboren in Amsterdam en vertrok op 18-jarige leeftijd naar Suriname. Daar begon hij als opzichter (blankofficier) op een plantage aan de Motkreek en werkte op verschillende andere plantages in het Commewijnegebied, zoals plantage De Jonge Byekorf waar hij directeur werd.
Buku Bibliotheca Surinamica plank met twee titels van P.F. Roos
Echt rijk kon je in Suriname worden als administrateur van plantages. Administrateurs verdienden soms wel 10% van de opbrengst van de plantages die zij onder beheer hadden. Roos reisde nog tweemaal naar Amsterdam maar bleef tot zijn dood in 1805 Suriname wonen. Daarmee is hij niet zo maar een passant in Suriname. Hij leefde tweemaal zo lang in Suriname als hij in Amsterdam had gewoond. Daarmee behoort hij tot de eerste auteurs die tot de Surinaamse literatuur gerekend kunnen worden.
Roos trad in het huwelijk met Johanna Seonnet. Het huwelijk bleef kinderloos. Wel verwekte Roos twee kinderen bij zijn ‘Zwarte Venus’, de slavin Prinses, die hij de namen Paulina en François meegaf. Recentelijk werd in het stadsarchief van Amsterdam het testament van Roos gevonden. Hierin had Roos vastgelegd dat maar liefst 16 van zijn slaven de vrijheid moesten krijgen plus een flinke som geld. Zijn ´futuboi´ Cicero werd ook via het testament gemanimuteerd, hij kreeg maar liefst fl 1000,– mee (een vermogen voor die tijd) en het gouden horloge en het degen van Roos. Ook weten we dankzij het testament dat Cicero was gebrandmerkt met de letters R.R. Juist over Cicero schrijft Roos een gedicht: Myn negerjongen Cicero. In dit gedicht laat Roos Cicero ‘zelf’ aan het woord. Dat maakt het tot één van de interessantste gedichten uit de Surinaamse literatuur.
Fragment van gedicht Mijn Negerjongen Cicero
Natuurlijk idealiseert Roos het leven op de Surinaamse plantages in sterke mate. Het is belangrijk voor ogen te houden dat Roos ons geen waarheidsgetrouw beeld van de samenleving toen probeerde voor te schotelen. Hij streefde naar een goede behandeling van zijn slaven maar hij was natuurlijk geen voorstander van de afschaffing van de slavernij.
In 1802 publiceerde Paul François Roos een boek met zijn gedichten Surinaamsche Mengelpoëzy. Vreemd genoeg is er in geen enkele bibliotheek een exemplaar van deze editie te vinden. In 1804 verscheen er een tweede editie die qua inhoud vrijwel identiek is aan die van 1802. Deze tweede editie vinden bij zo’n 17 universiteitsbibliotheken in Nederland, Aruba, Engeland en de VS én in verschillende particuliere collecties in Suriname, Nederland, België en Spanje. Alle exemplaren die ik in de afgelopen dertig jaar heb gezien zijn allemaal gebonden dik kalfsleren banden.
Een Surinaamse plantage
In deze rubriek hebben we helaas niet genoeg ruimte om de gedichten inhoudelijk te bespreken. Wie de gedichten van Roos wil lezen kan terug bij de Digitale Bibliotheek Nederland: www.dbnl.nl Over Surinaamsche Mengelpoëzy is aardig wat secundaire literatuur verschenen. Zo schreef Bert Paasman o.a. Hoe zoet is dan ‘t plantaadjeleven. Surinaamse literatuur en koloniale samenleving te lezen op: www.bukubooks.wordpress.com/roos/
Kortgeleden werd aan de Buku Bibliotheca Surinamica collectie een bundel gedichten van Roos toegevoegd die meer dan twintig jaar eerder werden gepubliceerd: Eerstelingen van Surinaamsche mengelpoëzy. Paul Francois Roos. Amsterdam: by Hendrick Gartman, 1783. Deze bundel werd opgedragen aan de gouverneur van Suriname, Bernard Texier, Daniël Sebille en Gerard Roos. Hij behoort tot de extreem zeldzame titels uit de Surinaamse bibliotheek.
Beschrijving van Suriname, historisch-, geographisch- en statistisch overzigt, uit officiele bronnen bijeengebracht. Cornelis Ascanius van Sijpesteijn. ´s-Gravenhage: Gebroeders van Cleef, 1854.
Cornelis Ascanius van Sijpesteijn werd geboren in Haarlem in 1823. Hij was ambtenaar en militair. Tussen 1846-1850 was hij adjudant van de gouverneur van West-Indië. Later werd hij gemeenteraadslid van Den Haag en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Voor ons is Van Sijpesteijn vooral interessant omdat hij van 1873 tot 1882 gouverneur van Suriname was. Gedurende zijn bestuur, in 1876, werd in Suriname een algemene leerplicht voor kinderen van zeven tot twaalf jaar ingevoerd. In Nederland gebeurde dat pas 25 jaar later in 1901.
Cornelis van Sijpesteijn
Net als vele van zijn illustere voorgangers publiceerde hij een boek over Suriname. In 1854 verscheen zijn Beschrijving van Suriname. Als motief voor het schrijven van zijn boek voert hij aan dat de kolonie Suriname te weinig bekend was bij de Nederlanders. Er was weliswaar veel geschreven over het land maar de meeste werken waren naar zijn smaak verouderd. Hij wilde een boek schrijven waardoor de lezer een juiste en volledige kennis van Suriname zou kunnen krijgen. Het meest volledige werk over Suriname dat volgens hem tot dan toe geschreven was was het boek van Jan Jacob Hartsinck, Beschryving van Guiana, of de Wilde Kust, in Zuid-America. Dat boek verscheen in 1770, inderdaad bijna 85 jaar eerder. Opvallend genoeg noemt hij niet dé bestseller van 1796, de Narrative of a Five Years Expedition against the Revolted Negroes, van John Gabriël Stedman. Een boek dat hij wel, zoals uit het boek blijkt, kent. De bronnen die Van Sijpesteijn voor zijn boek heeft geraadpleegd zijn het Gouvernements Archief van Paramaribo én de rijke schat aan boeken over de kolonie Suriname die in het bezit waren van de heer Van Emden. Ook leverden de heren H.C. Focke en F.A.C. Dumontier belangrijke informatie aan.
Het boek van Van Sijpesteijn begint met een uitgebreide geschiedenisles beginnende bij de ontdekking van Amerika tot aan het midden van de 19e eeuw. Daar wijdt hij maar liefst vijftig bladzijden aan. Dan volgen bijna veertig pagina’s over de ligging, de grenzen, de rivieren en andere interessante aardrijkskundige beschrijvingen. In hoofdstuk drie komt de bevolking van Suriname ter sprake. Die bestaat voornamelijk uit Europeanen en Afrikanen en hun nakomelingen. De marrons en inheemsen (uiteraard spreekt Van Sijpesteijn over ‘boschnegers’ en ‘indianen’ ofwel ‘bokken’) vallen volgens de auteur niet onder de werkelijke bevolking. Hij gebruikt een grote hoeveelheid aan statistische informatie en schotelt de lezer de ene tabel na de andere voor. De bevolking deelt hij op in twee hoofdgroepen: vrije- en niet vrije personen. Die laatste groep neemt ieder jaar verder af. Dat wijt hij aan de manumissie (vrijlaten) van slaven die op grote schaal plaatsvindt (in de jaren 1850 tot 1853 gemiddeld zo’n 300 per jaar). Paramaribo bestaat (op basis van de wijkregisters van 1853) uit 10.564 inwoners. We leren veel cijfermatigs over de plantages en wie er de dienst uitmaken (eigenaren, administrateurs en directeuren). Helaas leren we weinig over het culturele leven en al helemaal niet van de slavenbevolking.
Gouvernementspaleis Suriname en deel van de Waterkant
Het boek van jonkheer Van Sijpesteijn behoort tot de standaardwerken in de Surinaamse bibliotheek. Alleen al de gedetailleerde gegevens over de plantages en de bevolking maken het tot een rijke bron. Voor degenen die geïnteresseerd zijn in het lot van de slavenbevolking steekt het boek wel schril af tegen dat andere boek dat in hetzelfde jaar (1854) verscheen, geschreven door van W.R. van Hoëvell, Slaven en Vrijen onder de Nederlandsche Wet. Dat was een regelrechte aanklacht tegen de slavernij in Suriname. Van Sijpesteijn geeft in zijn boek nergens blijk van enige bezorgdheid over het lot van de onvrije bevolking van Suriname.
Surinaamse herinneringen van Boer Thomas. Door Ths. Waller. Paramaribo: 1965.
Normaliter bespreken we in deze rubriek alleen boeken die minimaal honderd jaar geleden werden gepubliceerd. Dit keer maken we een uitzondering op die regel. Etienne Thomas Louis Waller werd geboren in Paramaribo op 24 juli 1883. Hij was een zoon van Charles Henry Waller en Marie Dorothea Le Fevre die in 1883 in het huwelijksbootje stapten. Charles Waller was directeur van de cacaoplantage De Morgenster, gelegen aan de Beneden-Saramacca. Daarnaast was hij ook kapitein van de gewapende burgerwacht van dat gebied én districts-diaken van de Hervormde Kerk. Thomas Waller verliet vroegtijdig de school en begon als leerling in de Cultuurtuin. Vervolgens werd hij leerling-opzichter op plantage Susannaasdaal en daarna opzichter op Jagtlust. De eigenaar van plantage Geyersvlijt haalde Waller over om daar directeur te worden. Hij was toen slechts 24 jaar oud. Uiteindelijk werd hij eigenaar van de plantages Guadeloupe (Commewijne) en Catharina Sophia (Saramacca). Eerder, op 13 augustus 1908, was Waller in Paramaribo in het huwelijk met Edwina Louise Meinertz. In 1918 werd Waller gekozen als lid van de Koloniale Staten.
Thomas Waller
Het was de jeugdvriend van Waller, Frits Bruijning, die hem gestimuleerd heeft zijn ervaringen en gedachten aan het papier toe te vertrouwen. Het zijn juist de kleine alledaagse vertellingen en ervaringen, waaraan alleen de ouderen onder ons herinneringen bewaren, die dit boek zo interessant maken. Wie kent de verhalen van Arabonki, het ‘kalkwitte manneke’ van nauwelijks anderhalve meter, die een kistje met snuisterijen met zich meetorste die hij aan het publiek moest zien te slijten. Hij was misdeeld en werd voortdurend bespot en geplaagd. Hij kon zich alleen verdedigen door zijn arsenaal aan scheldwoorden in te zetten. Oudere Surinamers hadden soms medelijden met hem en wenkten hem naar het raam te komen en kochten wat bij hem. Bigi Dagoe, was een zwaar gebouwde man met een rare zeer luide stem. Als men in zijn nabijheid het geluid van een hond nabootste dan moest men rennen voor zijn leven. Bigi Dagoe werd een schulpentrapper genoemd, niet meer tot nut dan als aantrapper van de schelpen waarmee in die tijd de gaten in de straat werden opgevuld. Dergelijke verhalen over kleurrijke mensen in het straatbeeld in Paramaribo hebben doorgaans de archieven niet bereikt maar verdienen wel een plek in ons collectieve geheugen.
Thomas Waller leefde in een tijd dat het Sranan ook in Suriname als minderwaardig werd beschouwd. Hij noemt het Surinaams een schone taal maar, zo schrijft hij, de Surinamers beminnen haar niet. Zo leren we veel in onbruik geraakte woorden. Een ‘krabdinki’ is letterlijk een mooie jonge kip maar het werd ook gebruikt voor een mooie jonge vrouw. De bevalling van een jong creools meisje moet hij hoog water (vloed) plaatsvinden. Bij ‘falawatra’ (eb) komen er moeilijkheden. Daarom werd er iemand naar de platte brug gestuurd om te zien of ‘a watra koti keba’. Precies om twee uur, exact zoals de vroedvrouw had voorspeld, werd een stevige creoolse jongen geboren. De ‘koemba tité’ werd met het zaad van een vruchtboom in de grond begraven. Zelf heeft Waller, zo schrijft hij, jarenlang manja’s gegeten van zijn ‘koembaboom’ op plantage de Morgenster in Saramacca.
Plantage in Suriname aan de rivier
Waller vertelt ook dat hij na afloop van een voorstelling in Thalia achter de coulissen zijn oude tekenleraar G. Rustwijk ging begroeten. Rustwijk had de decors geschilderd voor de voorstelling. Hij was volgens Waller een veelzijdig man, een schilder, die door het lot niet de kans gekregen heeft om verder te studeren in Europa en daar naam te maken. Uit eerste hand krijgen van verhalen voorgeschoteld over o.a. ‘dede-oso’, ‘aitidé dede-oso’, ‘frijari-oso’, tropische ziekten, spookverhalen en ‘sneki-koti’.
Dit boekje, Surinaamse Herinneringen van Boer Thomas, werd in 1965 gepubliceerd en bestaat uit bewerkingen van artikelen die Waller in 1963 en 1964 in de krant schreef. Hij was toen al 82 jaar oud. Boer Thomas heeft vooral naam gemaakt als politicus die het belang van de groot-landbouw telkens benadrukte. In zijn ingezonden brieven in kranten, sommige rechtstreeks geadresseerd aan de gouverneur, pleitte hij hartstochtelijk voor verbetering van de watervoorziening in Suriname. Aan de verschrikkelijke droogte zoals die van 1911/1912 en die van 1925/1926 zou iets gedaan kunnen worden als er een degelijk waterreservoir gebouwd zou zijn. Als politicus kwam hij, vanwege zijn onversneden kritiek op het bestuur, regelmatig in aanvaring met politieke tegenstanders. Maar wie zijn boek leest en zijn optreden in de Staten bestudeerd kan niet anders dan tot de conclusie komen dat boer Thomas veel liefde voor Suriname en de Surinamers had.
Plantage in Suriname
Nu wordt het langzamerhand tijd dat zijn werk als chroniqueur over het leven in Suriname van het einde van de 19e eeuw tot midden jaren ’60 grotere bekendheid krijgt. Het boek is inmiddels meer dan 50 jaar oud en in vrijwel onvindbaar. In Nederland beschikken slechts een paar universiteitsbibliotheken over een exemplaar. Etienne Thomas Louis Waller overleed op 26 juni 1966 op 82 jarige leeftijd. Hij werd begraven op Nieuw Lina’s Rust.