Reisebilder aus allen Zonen der Erde, oder, Naturgemaelde, auf Reisen gesammelt für Freunde der natur. Herausgegeben von Dr. A.B. Reichenbach. Leipzig: C.C. Krappe, 1835.
Anton Benedikt Reichenbach (1807-1880) werd geboren in Leipzig (Duitsland). Hij was leraar natuurwetenschappen op de ‘Realschule’ in zijn geboortestad. Reichenbach schreef talloze boeken schoolboeken over planten en dieren, over natuurwetenschappelijke onderwerpen, over de stad Leipzig en hij werkte mee aan een encyclopedisch boekwerk waarin ‘de wereld’ in honderd gravures werd weergegeven. Voor ons echter is er op deze plek slechts één specifiek boek van belang: Reisebilder aus allen Zonen der Erde (Reisverhalen uit alle delen van de wereld) dat in 1835 werd gepubliceerd. In zijn voorwoord schrijft Reichenbach dat hij de lezer geen gortdroge kost wil voorschotelen, het gaat hem er juist om de geest van de lezer in spanning te houden zonder af te wijken van de werkelijkheid. Hij kiest er daarom voor om zijn verhalen zo in te pakken als ware het een reisverslag. Reichenbach is nooit in Suriname geweest maar heeft uit zijn bibliotheek geput om de Duitse jeugd te onderwijzen. Dat betekent niet dat hij niets interessants over ons land te melden heeft. In het hoofdstuk Wandelingen in Suriname neemt hij de lezer mee . Alles wat de Europeaan in Suriname ziet is zo heel anders dan wat hij thuis gewend is: de wonderbaarlijke planten, de bonte vlinders, de glanzende kevers en de bijzondere vogels, in al hun kleurenpracht. Het ziet er zo mooi uit, schrijft hij, dat we zouden denken dat we ons in een toverland van een weldadige fee bevinden.
Reichenbach heeft voornamelijk oog voor de rijke fauna in Suriname. Zo passeren de tapir en vele andere dieren de revue. Ook schrijft hij over de Aboma, die hij ‘Riesenschlange’ (reuzenslang) noemt. Hij voert een bekende auteur ten tonele: John Gabriël Stedman. Stedman doodde zo’n reuzenslang en had daar drie kogels voor nodig. De slang werd aan een hoge tak in een boom gehesen en door met een mes langs zijn lijf naar beneden te glijden, van zijn huis ontdaan. De slang leverde maar liefst veertig pond vet op. Dit vet werd gebruikt als heilzame zalf bij verwondingen. Grote bewondering heeft onze leraar voor de enorme hoeveelheid vogels. Hij vertelt over de blauwe en rode Ara’s, de papegaaien, dwergpapegaaien, toekans, spechten en zangvogels. Eén van de metgezellen, Heinrich, die met de wandeling meedoet krijgt tijdens de tocht last van jeuk aan zijn voet. Ondanks het feit dat hij schoenen droeg heeft hij last van de zandvlo. De inheemsen die ook deel van de wandelgroep uitmaken herkennen meteen de bruine vlekken tussen de tenen. Met een mes worden de eieren van de zandvlo verwijderd. De wond wordt met tabak ingesmeerd aangezien ze geen citroensap tot hun beschikking hebben. Volgens Reichenbach behoren de tijgers in Suriname tot de mooiste kattensoorten ter wereld. Hij noemt ook de panter en de ocelot als leden van de ‘kattenfamilie’. Dan volgen het gordeldier, ook wel armadillo genoemd, de vogelspin, de kolibri, de schorpioen, de krokodil, de luiaard, de verschillende apensoorten als de Kis-kisi, de Quatta-aap en vele andere dieren.
Over de bevolking is de informatie die we voorgeschoteld krijgen zeer summier. Over de inheemsen weet hij te vertellen dat zij doorgaans naakt door het leven gaan. Alleen als ze naar Paramaribo gaan trekken ze een hemd en wijde broek aan. Ze leven van de jacht maar ze hebben tevens kostgronden waarop ze suikerriet en mais verbouwen. Over de slavernij komen we eigenlijk niets te weten, laat staan dat onze leraar de Duitse jeugd een moreel voorhoudt.
Aan het eind van het boek wandelt de groep weer naar Paramaribo. Deze wandeling duurt een paar uur. De auteur meldt dat hij veel nieuwe ervaringen heeft opgedaan en door dit avontuur verrijkt is.
Het boek van Reichenbach is uitermate zeldzaam. Het is misschien niet zozeer dat we veel leren over dingen die we nog niet wisten. Het toont wel aan dat Suriname en haar natuur een belangrijke plek innamen als het gaat om het onderwijs in Europa.
Suriname in losse tafereelen en schetsen. Door J.H.N (J.H. Nagel). Rotterdam: Locke en Zoon, 1840.
Voor een echte boekverzamelaar is er weinig zo hinderlijk als wanneer er een belangrijke titel in de collectie ontbreekt. Voor mijn Buku Bibliotheca Surinamica collectie zijn er eigenlijk nog maar weinig boeken die ontbreken maar wel op het wensenlijstje staan. Toch er zijn er een paar storende ‘gaten’ in de boekenkast. Eén van de ontbrekende titels is Suriname in losse tafereelen en schetsen van J.H. Nagel uit 1840. Het ergste is dat ik het boek in 2006 in mijn handen heb gehad. Het bevond zich in de nalatenschap van een belangrijke wetenschapper die veel over het Sranantongo heeft gepubliceerd. Ik was van plan alle boeken over te nemen maar de familie koos voor een andere bestemming. Dit was ook de enige keer dat ik dit boek in een particuliere collectie gezien heb. Het pijnlijke gemis in mijn collectie betekent niet dat ik de lezers niets over deze belangrijke titel kan vertellen.
Het boek van Nagel is een egodocument, dat wil zeggen dat de auteur over zichzelf en ook uit eigen ervaringen en waarnemingen put om de lezer zijn verhaal te vertellen. In de Surinaamse bibliotheek hebben we daar helaas niet zoveel van. Over de auteur J.H. Nagel (die op de titelpagina alleen wordt aangeduid met de initiale J.H.N.) weten we bijzonder weinig. Hij is luitenant bij het 27e Bataljon Jagers. Dit Bataljon werd in 1818 gevormd. Later zou hieruit de Troepenmacht in Suriname (TRIS) ontstaan. De uitgever schreef in het voorwoord dat Nagel een schitterende carrière had kunnen hebben maar dat hij ver van zijn vrienden een eenzaam en onbetreurd graf vond ‘onder vreemden en wilden’ in Suriname.
Het boek bestaat uit brieven die de auteur schrijft aan een vrouw in Nederland, zijn geliefde, die met de letter Z. wordt aangeduid. Nagel kwam op 25 maart 1828 met de stoomboot in Paramaribo aan (Ook Pierre Benoit en Marten Douwes Teenstra komen in 1828 in Paramaribo aan). Zijn eerste brief schrijft hij vanuit Fort Zeelandia op 4 mei 1828. Hij schijft aan Z. hoe de reis verliep en welke vissen hij onderweg allemaal gezien heeft. Ook kan hij het niet laten zijn beklag te doen over de ‘grote rover’ Engeland die voormalige Nederlandse koloniën zoals Ceylon, Kaap de Goede Hoop, Demerara, Essequibo en Berbice ingepikt hebben. Later wordt hij overgeplaatst naar de post Imotappie en naar Nickerie.
In tegenstelling tot de meeste officieren heeft Nagel geen ‘huishoudster’ ingehuurd. Hij heeft een ‘negerjongen’ genaamd Quassie ingehuurd. Quassie is een jongen van 10 0f 12 jaren oud die in slavernij leeft. Naar enige tijd wordt hij wegens ondeugendheid weer naar zijn ‘meester’ gestuurd. Quassies stem horen we helaas niet. Uiteraard lezen we ook over de dagelijkse rituelen in Suriname. Nagel spreekt overigens over het land der zwarten, gelen en bruinen. Om vijf uur wordt iedereen gewekt door het ‘dagschot’ dat vanaf Fort Zeelandia wordt afgevuurd. Het ontbijt bestaat uit vlees en wild met wat groente en brood en, natuurlijk niet te vergeten, wijn. Suriname is echter het land der vruchten: ananas, sapotilles en markiesaats (zou hij hiermee markoesa bedoelen?) zijn er in overvloed en zijn overheerlijk van geur en smaak.
Natuurlijk geeft de auteur een uitvoerige beschrijving van het leven van de slavenbevolking. Zij leven zo goed en slechts als ze kunnen maar altijd zorgeloos, stelt Nagel. Strenge straffen zijn volgens hem nodig omdat de slaven anders weinig goeds zouden uitvoeren. Slavernij en zachtheid gaan niet samen en staan tegenover elkaar als water en vuur, zo stelt Nagel. De slaven zouden liever pinaren en armoede lijden dan te werken. Als hij niet tot afbeulens toe er toe gedwongen zou worden zouden ‘de negers’ zo lang slapen dat u bij het ontbijt uw chocola zou moeten missen. Hij spreekt over de slavenbevolking als onnozele schepsel die als kinderen te leiden zijn en buigzaam zijn als riet als men hen op juiste wijze benaderd. Ze zijn lichtgelovig en bijgelovig. Het staat de directeuren en blankofficieren vrij, zo schrijft hij verder, om een slavin uit te kiezen met wie zij samenwonen alsof het hun eigen vrouw is. Hoewel de brieven aan Z. bol staan van vooroordelen over zwarte mensen is de briefschrijver bij tijd en wijle bijzonder kritisch over de Europeanen. Zo vindt hij het onvoorstelbaar dat Europese mannen kinderen verwekken bij slavinnen en vervolgens terugkeren naar Europa om daar een nieuw gezin te stichten, en niet meer omkijken naar hun kinderen in Suriname. Hij noemt dit één der betreurenswaardigste misbruiken die er nu nog bestaan.
Interessant is dat de schrijver door zijn verhalen heen vaak woorden uit het Sranantongo gebruikt. Hij schept op dat hij het Neger-Engels net zo goed te beheersen als de beste inboorling. Hij schotelt de lezer een zelfgemaakte samenspraak (dialoog) voor tussen een Europeaan en een vrij mulattenmeisje. Nagel heeft sowieso een hoge dunk van zichzelf. In één van zijn laatste brieven vraagt hij aan Z. wat zij van zijn ‘herinneringen’ vindt. Vervolgens raad hij haar aan om zijn teksten uit het hoofd te leren zodat zij zich in het bijzijn van deskundigen niet hoeft te vergissen.
Nagel komt tot de conclusie dat Suriname een land is waar men zeer wel kan wonen. Maar iemand die niet door omstandigheden gedwongen wordt doet er verstandig aan weg te blijven. Het vraagt iets van de lezer om alle racistische praat en opschepperij voor lief te nemen. In ieder geval lijkt het er op dat we hier uit eerste hand, d.w.z. van een ooggetuige, iets ervaren over het leven Suriname rond 1830.
Peters, Bernhard Michael: Eine besonders merkwürdige Reise von Amsterdam nach Surinam, und von da zurück nach Bremen, in den Jahren 1783 und 1784 : wobei die Reisen und Lebensgeschichte John Thomsons, eines Engländers, seines vertrauten Freundes und Reisegefährten auf der See / von Bernhard Michael Peters, einem Jeverländer. Bremen, 1783.
Dit boek behoort tot de zeldzamere titels uit de Surinaamse bibliotheek. We vinden het boek slechts in een beperkt aantal universiteitsbibliotheken. Bernhard Peters werd in Jever geboren (Oostfriesland/Duitsland). Hij reisde over land van Bremen naar Jever, via Osnabrück naar Zwolle en vandaar naar Amsterdam. Zijn plan was om in Amsterdam een schip te zoeken dat hem naar Riga zou brengen. In Amsterdam echter ontmoet hij een man die hem in een kroeg vertelt dat het hospitaal in Paramaribo op zoek is naar een apotheker. Peters had jaren als apotheker gewerkt in dienst van de Koning van Engeland. Dat hij Engels sprak was een extra reden waarom hij zeer geschikt werd geacht. Een vriend waarschuwde hem weliswaar dat hij moest oppassen dat hij zijn ziel niet zou verkopen. Andere vrienden die hij om advies vroeg wisten weinig tot niks over Suriname en konden hem niet adviseren. De man nam hem mee naar het West-Indische Huis in Amsterdam. Daar toonde Peters zijn getuigschriften en legde hij een mondeling examen over zijn apothekerskennis goed af. In 1783 reisde hij per schip naar Suriname. In zijn boek leren we veel over het leven in Amsterdam in die tijd en het verblijf aan boord van het schip.
Wij zijn natuurlijk zeer geïnteresseerd in wat Peters over het leven in Suriname te vertellen heeft. Peters getuigt van grote empathie voor de slavenbevolking. Zo schrijft hij dat de arme Afrikanen in hun land zijn geroofd. Ze worden als vee op schepen naar Suriname vervoerd en zien er dan vertwijfeld en angstig uit. Onder hen bevinden zich vele goede en trouwhartige mensen.
Over de inheemsen spreekt de auteur ook met grote achting. Het land behoort hen eigenlijk toe, zo schrijft hij. De Hollanders hebben vrede gesloten met de ‘indianen’ maar moeten hen wel jaarlijks geschenken brengen zoals jenever, messen, bijlen en koralen. In Paramaribo vindt men nog inheemse slaven die als gevangen aan de Hollanders worden verkocht.
Onze ooggetuige Peters had voor zes jaar dienst in Suriname getekend. Gaandeweg echter verslechterde zijn gezondheid. Er waren gezondheidsredenen waardoor iemand zijn diensttijd kon verkorten. In het geval van Peters stond het hem, gezien zijn goede staat van dienst, vrij eerder terug te keren. Al in 1784 keerde hij terug naar Amsterdam en vandaar huiswaarts naar Duitsland. Hij vestigde zich als apotheker in Bremen. Anders dan vele reizigers voor én na hem lijkt Peters niet te putten uit verhalen die eerder in andere reisverhalen zijn beschreven. Zijn belevenissen lijken authentiek en echt gebaseerd op zijn eigen ervaringen. Hij vertelt voortdurend over mensen die hij tijdens de reis en in Paramaribo ontmoet. Zo ontmoet hij een zoon van een predikant uit Jever die hij nog kende uit zijn jeugd. Deze man werkte als kantoorbediende voor de heer P. Van vele Europeanen en plekken die Peters ten tonele voert geeft hij ons alleen de eerste letter. We zijn natuurlijk bijzonder nieuwsgierig wie achter deze initialen schuilgaan. Daarmee krijgen we natuurlijk een beter inzicht in de mensen die in die tijd in Paramaribo rondliepen. Er bestaat een gerucht dat er in de Landesbibliotheek van Oldenburg een exemplaar van het boek van Peters te vinden is waarin in een oud handschrift niet alleen correcties zijn aangebracht maar ook de namen van alle personen en plekken worden prijsgegeven. De geschiedenis ligt voor het oprapen. Op naar Oldenburg!
De levende afgod, of De geschiedenis van de kankantrieboom. Een verhaal met drie platen en omslag in kleurendruk. Jan de Liefde. Amsterdam, 1891.
Jan de Liefde werd in Haarlem op 1e kerstdag 1814 geboren. Kort na zijn geboorte verhuisde het gezin naar Amsterdam waar zijn vader koster werd bij de Doopsgezinde Gemeente. Jan werd dominee in Woudsend. Vanaf 1839 werd hij godsdienstleraar in Zutphen. Hij ging zich bezig houden met evangelisatiewerk en schreef schoolboekjes met een christelijke signatuur. Hij woonde enige tijd in Londen en in Meurs (Duitsland). In 1856 richtte hij de Vrije Evangelische Gemeente op. De Liefde overleed op 6 december 1869.
Wanneer De Liefde deze novelle precies schreef is niet helemaal duidelijk maar de eerste melding vinden we in 1891 in een krantenadvertentie van Capadose, Vereeniging voor goedkope zondagsscholen. De auteur was toen al meer dan twintig jaar dood. In volgende jaren zouden er meer heruitgaven verschijnen. De auteur begint met een uiteenzetting over de Kankantrieboom. Vroeger stond er, zo begint hij, op iedere plantage zo´n boom. Die boom was mooier dan de andere bomen. De rechtop staande stam heeft een gelijkmatige dikte en diameter van 5 a 6 voet (een voet is 0,3048 meter). Ook de afgeronde kruin van de Kankantrie is van een buitengewone schoonheid. Men zou van deze boom gehouden hebben ware het niet dat hij door de ‘heidense negers’ godsdienstig werd vereerd. Hier toont De Liefde, vanwege zijn christelijke overtuiging, zijn afkeer tegen de boom. De slaven die op de plantage wonen zien de boom als hun beschermgod en brengen deze offers. Onder de boom vinden soms nachtelijke feesten plaats.
Het verhaal begint in 1699. De plantage eigenaar van een plantage aan de rivier C. (Commewijne?) besloot alle slaven, die net per schip van de Afrikaanse westkust naar Paramaribo waren gebracht, te kopen. Enkele van de slaven waren gewond geraakt bij een poging de bemanning van het slavenschip te overmeesteren. Die poging eindigde in een bloedbad. Op de plantage is er grote vreugde als de nieuwe slaven de Kankantrieboom ontdekken. Binnenkort zou er een feest gehouden worden op de plantage. De slaven namen een ritueel bad in de rivier. ’s Nachts kwamen zij bij de boom samen waar zij offers in de vorm van eten brachten. Ook vroegen ze de Kankantrie voor hen te zorgen en te voorkomen dat ze veel gestraft zouden worden.
De Liefde heeft zich goed laten informeren over het culturele leven in Suriname want zijn kennis is meer dan oppervlakkig. Zo voert hij een Lukuman op en de Obiaman, die ook wel Tofruman wordt genoemd. Deze laatste kon op verzoek (en tegen betaling) liefde én haat tussen verschillende personen teweeg brengen. Het verhaal maakt een sprong naar het jaar 1750 waarin de slaaf Codjo wordt gemarteld en geradbraakt. Daarna volgt nog een sprong van vijftig jaar vooruit in de tijd. De eigenaar wil op de plek van de Kankantrie een voorraadschuur te bouwen. Hij vraagt aan de slaven op de plantage om daarin toe te stemmen. De boom blijft echter staan omdat een ‘negerpriester’ zich fel tegen de kap verzet. Rond 1850 als het christendom zijn intrede heeft gedaan op de plantage en hadden de ‘negers’ een ruw en wild leven ingeruild voor ‘Christelijke mildheid en zachtmoedigheid’. De slavenbevolking wordt gedoopt en de ‘leriman’ (zendeling) hakt de boom om. De auteur schrijft dat de lezers zich zullen verheugen dat de boom omgehakt is. Ik waag te betwijfelen of er vandaag de dag nog iemand is die het met hem eens is.
Dit boekje is bijzonder zeldzaam en in slechts in twee Nederlandse bibliotheken te vinden. Zelfs de Buku collectie beschikt helaas niet over een exemplaar.
Hendrik Groothuis, of De rampspoedige gevolgen van speelzucht en losbandigheid : een verhaal voor kinderen der mannelijke sekse van acht tot twaalf jaren [met platen gegraveerd door D. Veelwaard, naar H.P. Oosterhuis]. Amsterdam: M.H. Helmig, 1825.
De Surinaamse bibliotheek is veel groter dan doorgaans wordt aangenomen. Zo zijn er tal van boeken die niet worden geassocieerd met Suriname omdat het land nergens genoemd wordt en het verhaal zich niet in Suriname afspeelt. Vooral bij oude kinderboeken kozen auteurs er regelmatig voor om ´Suriname´ te vervangen door ´Amerika´ of ‘West-Indië’. Dit bijna tweehonderd jaar oude kinderboek, Hendrik Groothuis, is daar een klassiek voorbeeld van.
Hendrik is de zoon van een predikant. Vader en zoon maken een wandeling in het bos vlakbij hun huis ergens in Nederland. Plotseling horen ze iemand huilen. Achter een boom ligt een man op de grond. Het is een zwarte jongeman (de auteur gebruikt de term ‘moor’). Hendrik is bang en zegt tegen zijn vader:
“Ach, vader!” riep Hendrik angstig, “het is een moor, laat ons schielijk onzen weg vervolgen; zulk een man is affschuwelijk, ik ben bang voor hem.” Maar zijn vader spreekt hem bestraffend toe: “Foei, Hendrik!” zeide de vader, op eenen bestraffenden toon, “is dan een moor niet even zoowel een mensch van God geschapen, als gij en ik? En offschoon de kleur van zijn vel van de onze onderscheiden en zwart is, draagt hij misschien eene blankere ziel in zijn binnenste, dan menig een onzer blanke medemenschen.”
Hij leert zijn zoon dat hij nooit iemand, of hij nou een Jood of heiden is, ‘beminnaar der deugd’ of juist een ‘najager van ondeugd’, hulpeloos mag laten liggen wanneer hij kan helpen zijn verdriet te verlichten. Het is belangrijk, zo stelt zijn vader, je naaste lief te hebben en geen uitzondering te maken naar stand, geslacht of kleur. De jongeman, nauwelijks zestien jaar oud, wordt tegen een boom gezet. Zijn voorhoofd bloedt. Hij heet Hector en hij vertelt dat hij in een vreemd land is en door iedereen is verlaten. Hector is geboren in Afrika (zijn ouders behoorden tot een ‘wilde horde’). Hun dorp werd door wrede gewapende ‘blanken’ overvallen, zijn vader en broers werden doodgeschoten. Hector wordt met moeder en zussen als slaven naar ‘West-Indië’ (lees: Suriname, ch) gebracht. Hier wordt hij op een slavenmarkt aan een boosaardige Engelman verkocht. Na een aantal jaar neemt zijn ‘meester’ hem mee naar Nederland. Ze brengen de nacht door in de stad N. (Nijmegen?). Tijdens een wandeling raakt Hector verdwaald en wordt hij meegenomen door een bende dieven die hem gevangen houden. Uiteindelijk ontsnapt hij maar zijn ‘meester’ is allang op weg naar Suriname.
Hector wordt liefdevol in huis genomen door de predikant en zijn gezin. Hij groeit op tot een voorbeeldige jongeman. Later gaat hij theologie studeren met als doel zijn ‘landgenoten’ in Afrika het christelijk geloof te brengen. Hendrik wordt in Amsterdam klaargestoomd tot koopman. Daar komt hij in zg. koffiehuizen met de verkeerde mensen in aanraking en raakt, door almaar groter wordende gokschulden, aan lager wal. Door een toeval ontmoet Hector zijn moeder die ook naar Nederland is gereisd. Hector gaat naar Afrika en zijn moeder blijft bij de predikant en zijn vrouw wonen. Als de predikant en zijn vrouw overleden zijn erft Hector hun bezittingen en huis.
De morele vorming van kinderen, braafheid en zedelijkheid, staan in dit boekje centraal. Dat is kenmerkend voor veel Europese literatuur aan het einde van de 18e en begin 19e eeuw. Waarin dit boekje zich onderscheidt is dat hier de deugdzaamheid opgehangen wordt aan een zwarte man. We zouden kunnen beargumenteren dat dit verhaal in de verte ook een abolitionistische boodschap in zich draagt. We vinden het boek in een tiental Nederlandse bibliotheken. Er zijn ook drie exemplaren te vinden in twee particuliere collecties, de Buku Bbibliotheca Surinamica collectie (één in zwart-wit en één in kleur) en in een belangrijke West-Indië verzameling in België.
Tooneel des oorlogs, opgerecht in de Vereenigde Nederlanden; door de wapenen van de Koningen van Vrankryk en Engeland, Keulsche en Munstersche Bisschoppen. Lambert van den Bos.Amsterdam: J. Van Meurs, 1675.
Het aantal publicaties uit de zeventiende eeuw, waarin Suriname een rol van betekenis speelt, is beperkt. Tenslotte kwam Suriname pas in 1667 in Nederlandse handen toen Abraham Crijnssen de voormalige kolonie op de Engelsen veroverde. In de laatste 33 jaar van die eeuw begon de kolonisatie door Nederlanders en verschenen er verschillende publicaties in de Nederlandse taal.
In Tooneel des oorlogs geeft Lambert van den Bos (1610-1698) een gedetailleerd verslag van de oorlogen tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en Frankrijk, Engeland en andere naties. In de 17e eeuw streden de verschillende Europese mogendheden voortdurend met elkaar om hun handelsbelangen in Europa maar ook in de koloniën veilig te stellen dan wel uit te breiden. Lambert van de Bos (ook wel Bosch) werd geboren in Amsterdam. Zijn vader was afkomstig uit Antwerpen. Van den Bos kreeg negen kinderen met Maria van der Beeck. Hij werkte als leraar van de Latijnse school in Helmond, Dordrecht, Heemstede en Vianen. In Amsterdam volgde hij een opleiding tot apotheker en legde daar in 1640 examen af. Naast zijn werkzaamheden als leraar (en rector) zag Van den Bos kans aan een indrukwekkend oeuvre te werken van blijspelen, poëzie, treurspelen, historische werken en vertalingen zoals de eerste Nederlandse vertaling van Don Quichotte van Cervantes (Den verstandigen vroomen ridder Don Quichot de la Mancha in 1657).
Voor ons echter is Van den Bos alleen vanwege die ene titel van belang: Tooneel des Oorlogs uit 1675. Dit is namelijk één van de vroegste publicaties waarin Suriname aan de orde komt. Hij schrijft dat Suriname een kolonie gelegen is op de kust van Guiné in America (hij bedoelde hier natuurlijk Guyana, ch) en dat deze de Engelsen toebehoorde. In maart 1667 werd dit gebied echter door de Nederlanders veroverd. Na enkele maanden veroverden de Engelsen opnieuw de kolonie. In het Traktaat van Breda (De Vrede van Breda), in 1667, die het einde betekende van de Tweede Engels-Nederlandse oorlog, werd bepaald dat de status quo van mei 1667 gerespecteerd zou worden. Suriname kwam dus weer onder Nederlands bestuur. Het huidige New York (voorheen Nieuw-Amsterdam) zou in Engelse handen komen. Van den Bos beschrijft de moeizame onderhandelingen tussen de Engelse en de Nederlanders. Eerst wilden de laatsten niet dat de Engelsen met hun slaven de kolonie zouden verlaten, vervolgens wilden ze geen Engelse oorlogsschepen toestaan de Engelse planters op te pikken. Maar dat de Engelsen de kolonie wilden verlaten met medeneming van grote aantallen slaven dat was tegen het zere been. Zo zou de hele suikerindustrie tenslotte instorten. Het invoeren van slaven was onvoorspelbaar, moeizaam en duur. Toch hadden noch de Engelsen, noch de Nederlanders, baat bij een nieuwe oorlog en werd alles vreedzaam afgehandeld. Op 19 januari 1671 kwamen de laatste Engelse schepen in Suriname aan om Engelse kolonisten, hun goederen en slaven mee te nemen.
Van den Bos geeft een uitvoerige beschrijving van Suriname, de rivieren, de flora en fauna. Hij begint met de beschrijving van het dorp Teorarica (Torarica). Het bestaat uit honderd woonhuizen en ligt aan een haven die groot genoeg is voor honderd schepen. De rivier zit vol met bezienswaardige vissen zoals de zwaardvis of de manati (een soort van zeekoe) die zich te goed doet aan de bladeren die langs de rivier groeien. De plantages liggen wel dertig mijlen rivier opwaarts schrijft onze Van den Bos. Hij beschrijft een voorval waarbij er op een groep ‘indianen’ jacht werd gemaakt. Zij hadden het huis van een Europese vrouw geplunderd en haar vermoord.
Over de dieren in Suriname schrijft de auteur uitvoerig. Luipaarden, tijgers, stekelvarkens (porcupines) en vele anderen passeren de revue. Waar we natuurlijk vooral in geïnteresseerd zijn is hoe de mensen daar leefden. Er wonen, zo schrijft Van den Bos, zo’n 500 huisgezinnen in Suriname. Ook zijn er veertig a vijftig suikermolens. De grootste groep inheemsen vormen volgens hem de Chariben (Karaïben) die hij typeert als kanibalen. Zij gaan naakt door het leven maar dragen, eerbaarheidshalve, een lap. Ze hebben zwart haar (geen krullen) en hun huid is oranje-geel van kleur. De vrouwen zijn bijzonder mooi van gestalte en lijf. Zo leren we meer over de oorspronkelijke inwoners van Suriname.
Toch is het niet aannemelijk dat Lambert van den Bos ooit zelf voet heeft gezet op Surinaamse bodem. Hij was tenslotte leraar van beroep en in zijn vrije tijd gebruikte hij vooral boeken om zichzelf te informeren over allerhande onderwerpen. Ook voor zijn verhalen over Suriname maakte hij gebruik van verschillende bronnen. De meest herkenbare bron die hij geraadpleegd heeft is An Impartial Description of Surinam door de Engelsman George Warren (1667).
Tooneel der Oorlogs is een zeldzaam boek. Heel af en toe verschijnt het op veilingen. Met zijn bijna 1400 bladzijden en veel illustraties is het boek een waar pronkstuk voor iedere bibliofiel. Voor de Surinameverzamelaar is dit één van die zeldzame zeventiende eeuwse titels waarin de vroegste periode van de Europese aanwezigheid in Suriname wordt besproken.
‘The Narrative’ van John G. Stedman in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie
Al zo’n 35 jaar verzamel ik boeken die te maken hebben met de voormalige Nederlandse kolonie Suriname. Ik noem mijn verzameling Buku Bibliotheca Surinamica. Eén van de belangrijkste boeken in mijn collectie (en tegelijkertijd hét belangrijkste achttiende eeuwse boek over Suriname) is de Narrative of a five years’ expedition against the revolted negroes of Surinam, in Guiana, on the wild coast of South America; from the year 1772, to 1777: elucidating the history of that country, and describing its productions [….] London: J. Johnson & J. Edwards, 1796. Dit boek werd geschreven door Nederlands-Schotse John Gabriel Stedman (1744–1797). Stedman, geboren in Dendermonde, had een Schotse vader en een Nederlandse moeder. In 1772 vertrok hij als soldaat in de troepen van kolonel Fourgeoud naar Suriname. Hier zou hij bijna vijf jaar strijden tegen de van de plantages weggelopen slaven. Hij hield een dagboek bij dat de basis zou vormen van zijn boek. Het boek van Stedman vormt een belangrijk onderdeel van mijn verzameling die meer dan 10.000 titels telt. Deze collectie omvat meer dan vijftig verschillende edities, bewerkingen en vertalingen van de ´Narrative´, waaronder een aantal belangrijke eerste drukken.
Uiteraard is de 1e Engelse editie uit 1796 aanwezig in twee prachtige halfleren banden en in een slipcase. De eerste editie is bijzonder zeldzaam omdat Stedman, vanwege zijn woede over de tekstuele ingrepen van zijn uitgever, een groot aantal exemplaren verbrandde. Ook omvat de collectie een 1e Engelse editie, een ‘large paper copy’, waarvan de platen (gravures) in de tijd met de hand zijn ingekleurd. Een aantal platen is met goud opgehoogd. Dat zien we bijvoorbeeld bij de plaat van Johanna (T. Holloway), Female Quadroon Slave of Surinam (Perry) en Europe Supported by Africa and Asia (William Blake). Iedere gravure is een kunstwerk op zich. In november 2021 werd een handgekleurde q1e editie bij Bubb Kuyper in Haarlem geveild. Recentelijk verwierf de Buku Bibliotheca Collectie een tweede editie van de Narrative (1806) die met de hand is ingekleurd. Dit exemplaar maakte meer dan vijftig jaar deel uit van The Peter and Pat Croft Collection (Wisbech, UK).
In 1806, tien jaar na de eerste, verscheen een tweede editie. Stedman was kort na het verschijnen van de eerste druk al overleden. Deze tekst voor deze ‘Second edition corrected’ was opnieuw gezet en werden enkele typografische verbetering aangebracht. De Buku-collectie bezit verschillende exemplaren van deze druk, met platen in zwart-wit en met handgekleurde platen. Bij de editie uit 1813 heeft de uitgever alleen een nieuwe titelpagina toegevoegd aan de onverkochte exemplaren van de tweede druk. Van de 1813 editie is er een exemplaar in de Buku-collectie waarvan de platen kort na publicatie met de hand zijn ingekleurd. In 2022 werd de band van dit exemplaar vakkundig onder handen genomen door meester-boekrestaurateur Erik Schots in Krommenie (hij heeft de afgelopen twintig jaar vele boeken uit mijn bibliotheek opgeknapt of van een nieuwe band voorzien. In de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw verschenen er tientallen edities, soms bewerkt en verkort.
Het dunste boekje dat gebaseerd is op het relaas van Stedman verscheen in 1809 (mogelijk 1810). Het is zonder twijfel de zeldzaamste Stedman-editie: Curious Adventures of Captain Stedman, during An Expedition to Surinam, in 1773, including the Struggles of the Negroes and the Barbarities of the Planters, Dreadful Executions, the Manner of Selling Slaves, Mutiny of Sailors, Soldiers, &c. […] London: Printed for Thomas Tegg, III, Cheapside. Waarschijnlijk is dit exemplaar het enige dat zich in een Nederlandse collectie bevindt (het werd verkregen in 2012 op een veiling van Swann Galleries in New York).
Een ander bijzondere bewerking is: Joanna, or, The Female slave : a West Indian tale. London: Printed for L. Relfe, 1824. Tien jaar later verscheen The Oasis(Boston: Benjamin C. Bacon, 1834) door Lydia Maria Child (1802-1880) waarin “Joanna” opgenomen is. In deze publicaties stond de geliefde van Stedman, Joanna, centraal. Child was een Amerikaanse abolitionist, streed voor vrouwenrechten maar ook een schrijfster en journalist. Zij wordt gerekend tot de meest invloedrijke 19e eeuwse Amerikaanse schrijfsters. In tal van Europese 19e eeuwse publicaties vinden we beschrijvingen én afbeeldingen van Joanna. Ik denk bijvoorbeeld aan het toneelstuk Die Slavin, ein Schauspiel in fünf Aufzügen van Franz Kratter (zowel de editie van 1804 als die van 1805 in de Buku-collectie). Ook komen we haar tegen in Taschenbuch der Reisen, oder unterhaltende Darstellung der Entdeckungen des 18ten Jahrhunderts, in Rücksicht der Länder-, Menschen- und Productenkunde: für jede Klasse von Lesern. E.A.W. von Zimmermann. Leipsig: Gerhard Fleischer, 1803. Het liefdesverhaal tussen de slavin Joanna en Stedman, de eerste gemengde relatie in de wereldliteratuur, droeg ook bij aan het enorme succes van Stedmans boek.
In mijn bibliotheek bevinden zich twee Duitse edities die in 1797 gedrukt werden: Stedman’s Nachrichten von Surinam und von seiner Expedition gegen die rebellischen Neger in dieser Koloniein den Jahren 1772 bis 1777 (Hamburg: bei Benjamin Gottlob Hoffmann,1797) en Stedmans Nachrichten von Suriname, dem letzten Aufruhr der dortigen Negersclaven und ihrer Bezwingung in den Jahren 1772 bis 1777 (Halle: in der Rengerschen Buchhandlung, 1797). In 1803 volgde een vrijwel onbekende derde Duitse editie met 19 kopergravures: Süd-Amerikanisches Journal oder authentische Nachricht eines holländischen Officiers von dem letzern fünfjährigen Aufruhr der Negersclaven in Surinam und deren Bezwingung. Zittau: 1803. In Worldcat worden er slechts twee plekken genoemd waar dit boek te vinden is: in de universiteitsbibliotheken van Frankfurt en Dresden.
In 1800 verschenen er twee edities ‘für die Jugend bearbeitet’: Stedmann’s Reisen in Surinam für die Jugend bearbeitet. Berlin: in der Schüppelschen Buchhandlung en Kleines Magazin von Reisen zur angenehmen und belehrung der Jugend. Berlin: Oehmigke der Jüngere, 1800. Bij beide werken gaat het om een bewerking van M. Schulz. Deze bevatten kopergravures, gebaseerd op die uit de Engelse editie, die met de hand zijn ingekleurd.
Ook in het Frans verscheen er een editie die voor ‘de jeugd’ bewerkt was: Voyage de Stedman (Voyage à Surinam et dans l’intérieur de la Guyane). Bibliothèque géographique et instructive des jeunes gens.Paris & Amsterdam: J.E. Gabriel Dufour, 1806. Eerder was al in 1799 de eerste Franse vertaling verschenen van het Engels origineel: Voyage a Surinam et dans l’interieur de la Guyane, contenant la relation de cinq années de courses et d’observations faites dans cette contrée intéressante et peu connue. Paris: F. Buisson, 1799. Deze bestaat uit drie tekstdelen en een aparte Atlas met 44 gravures door Tardieu. Er volgden nog vele Franse edities. De grote 19e eeuwse Franse romanschrijver Eugène Sue (1804-1857) bewerkte Stedmans verhaal tot een roman Aventures d’Hercule Hardi ou la Guyane en 1772. Bruxelles: Societè Belge de Librairire, 1840.
Er bestaan twee vroege Nederlandse Stedman-edities. Reize in de binnenlanden van Suriname werd in 1799 uitgegeven door A. en J. Honkoop in Leiden. Deze uitgave bestond uit twee delen en was vertaald uit de eerste Duitse editie. Reize naar Surinamen, en door de binnenste gedeelten van Guiana, een uitgave in vier delen, verscheen bij Johannes Allart in Amsterdam (1799-1800). Dit was een vertaling van de eerste Franse editie en telde 42 gravures. Het zou tot 1974 duren voordat er een Nederlandse heruitgave verscheen. Dit was een facsimile uitgave van de Johannes Allart editie die werd uitgegeven door de Amsterdamse antiquaar Simon Emmering.
Twee zeldzame uitgaven van Stedman uit de Buku-collectie mogen hier zeker niet ontbreken. Dat is de eerste en enige Zweedse uitgave Captain Johan Stedmans dagbok öfwer sina fälttåg i Surinam; jämte beskrifning om detta nybygges inwånare och öfriga märkwärdigheter (Stockholm: Johan Pfeiffer, 1800). Deze editie heeft één plaat en wel die van de reuzenslang (Aboma) die aan een boom wordt opgeknoopt. Het exemplaar in mijn collectie is met de hand ingekleurd. Er bestaat ook slechts één Italiaanse editie die in 1818 in Milaan werd uitgegeven door Giambattista Sonzogno: Viaggio al Surinam e nell’interno della Guiana. Alle 16 platen in deze vierdelige Italiaanse editie zijn doorgaans met de hand gekleurd.
De ruimte hier is beperkt en het is onmogelijk om alle topstukken uit de collectie te bespreken. Hoewel ik een grote liefde heb voor oude drukken gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat er één editie van het boek van Stedman is die in geen enkele Suriname- of Stedmanverzameling mag ontbreken: Narrative of a Five Years expedition [..] Transcribed for the First Time from the orginal 1790 manuscript. Baltimore & London, The Johns Hopkins University Press, 1988. Deze uitgave werd verzorgd door Richard en Sally Price *). Voor het eerst lezen we de tekst zoals Stedman hem bedoeld heeft, zonder de grote redactionele ingrepen van zijn uitgever. Zo ontstaat er een heel ander beeld van de seksuele omgang tussen Europese mannen en slavinnen.
De vele edities, vertalingen en bewerkingen geven ons een goed beeld hoe belangrijk en invloedrijk ‘the Narrative’ was in Europa en Amerika. Het inspireerde schrijvers en kunstenaars (m/v) tot het maken van toneelstukken, romans, poëzie en gravures. Stedman was uitermate kritisch over de manier waarop slaven in Suriname behandeld werden. Hij was geen abolitionist maar pleitte wel voor een betere behandeling van slaven. De abolitionistische beweging in Engeland, onder leiding van William Wilberforce, maakten dankbaar gebruik van de gravures uit het boek van Stedman. Voor het eerst zag men in Europa afbeeldingen van de barbaarse straffen die slaven in Suriname ten deel vielen. Grote kunstenaars zoals William Blake (1757-1827) en Francesco Bartolozzi (1727– 1815) zetten de tekeningen uit Stedmans dagboek om in meeslepende gravures.
Carl Haarnack
*) When John Gabriel Stedman’s Narrative was first published in 1796 — a bowdlerized edition “full of lies and nonsense” — Stedman claimed to have burned two thousand copies. It nevertheless became an immediate popular success. A first-hand account of an eighteenth-century slave society, including graphic accounts of the worlds of both masters and slaves, it also contained vivid descriptions of exotic plants and animals, of military campaigns, and of romantic adventures. Illustrated by William Blake, Francesco Bartolozzi, and others, Stedman’s work was quickly translated into a half-dozen languages and was eventually published in over twenty-five different editions.
Beschrijving van Suriname, historisch-, geographisch- en statistisch overzigt, uit officiele bronnen bijeengebracht. Cornelis Ascanius van Sijpesteijn. ´s-Gravenhage: Gebroeders van Cleef, 1854.
Cornelis Ascanius van Sijpesteijn werd geboren in Haarlem in 1823. Hij was ambtenaar en militair. Tussen 1846-1850 was hij adjudant van de gouverneur van West-Indië. Later werd hij gemeenteraadslid van Den Haag en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Voor ons is Van Sijpesteijn vooral interessant omdat hij van 1873 tot 1882 gouverneur van Suriname was. Gedurende zijn bestuur, in 1876, werd in Suriname een algemene leerplicht voor kinderen van zeven tot twaalf jaar ingevoerd. In Nederland gebeurde dat pas 25 jaar later in 1901.
Net als vele van zijn illustere voorgangers publiceerde hij een boek over Suriname. In 1854 verscheen zijn Beschrijving van Suriname. Als motief voor het schrijven van zijn boek voert hij aan dat de kolonie Suriname te weinig bekend was bij de Nederlanders. Er was weliswaar veel geschreven over het land maar de meeste werken waren naar zijn smaak verouderd. Hij wilde een boek schrijven waardoor de lezer een juiste en volledige kennis van Suriname zou kunnen krijgen. Het meest volledige werk over Suriname dat volgens hem tot dan toe geschreven was was het boek van Jan Jacob Hartsinck, Beschryving van Guiana, of de Wilde Kust, in Zuid-America. Dat boek verscheen in 1770, inderdaad bijna 85 jaar eerder. Opvallend genoeg noemt hij niet dé bestseller van 1796, de Narrative of a Five Years Expedition against the Revolted Negroes, van John Gabriël Stedman. Een boek dat hij wel, zoals uit het boek blijkt, kent. De bronnen die Van Sijpesteijn voor zijn boek heeft geraadpleegd zijn het Gouvernements Archief van Paramaribo én de rijke schat aan boeken over de kolonie Suriname die in het bezit waren van de heer Van Emden. Ook leverden de heren H.C. Focke en F.A.C. Dumontier belangrijke informatie aan.
Het boek van Van Sijpesteijn begint met een uitgebreide geschiedenisles beginnende bij de ontdekking van Amerika tot aan het midden van de 19e eeuw. Daar wijdt hij maar liefst vijftig bladzijden aan. Dan volgen bijna veertig pagina’s over de ligging, de grenzen, de rivieren en andere interessante aardrijkskundige beschrijvingen. In hoofdstuk drie komt de bevolking van Suriname ter sprake. Die bestaat voornamelijk uit Europeanen en Afrikanen en hun nakomelingen. De marrons en inheemsen (uiteraard spreekt Van Sijpesteijn over ‘boschnegers’ en ‘indianen’ ofwel ‘bokken’) vallen volgens de auteur niet onder de werkelijke bevolking. Hij gebruikt een grote hoeveelheid aan statistische informatie en schotelt de lezer de ene tabel na de andere voor. De bevolking deelt hij op in twee hoofdgroepen: vrije- en niet vrije personen. Die laatste groep neemt ieder jaar verder af. Dat wijt hij aan de manumissie (vrijlaten) van slaven die op grote schaal plaatsvindt (in de jaren 1850 tot 1853 gemiddeld zo’n 300 per jaar). Paramaribo bestaat (op basis van de wijkregisters van 1853) uit 10.564 inwoners. We leren veel cijfermatigs over de plantages en wie er de dienst uitmaken (eigenaren, administrateurs en directeuren). Helaas leren we weinig over het culturele leven en al helemaal niet van de slavenbevolking.
Het boek van jonkheer Van Sijpesteijn behoort tot de standaardwerken in de Surinaamse bibliotheek. Alleen al de gedetailleerde gegevens over de plantages en de bevolking maken het tot een rijke bron. Voor degenen die geïnteresseerd zijn in het lot van de slavenbevolking steekt het boek wel schril af tegen dat andere boek dat in hetzelfde jaar (1854) verscheen, geschreven door van W.R. van Hoëvell, Slaven en Vrijen onder de Nederlandsche Wet. Dat was een regelrechte aanklacht tegen de slavernij in Suriname. Van Sijpesteijn geeft in zijn boek nergens blijk van enige bezorgdheid over het lot van de onvrije bevolking van Suriname.
Tagebuch einer Reise durch Holland und England. Von Sophie von La Roche. Offenbach am Main: bei Ulrich Weiss und Carl Ludwig Brede, 1788.
In deze rubriek schrijven we doorgaans over boeken die Suriname als centrale thema hebben. Vaak betreft het reisverhalen van Europeanen die het land voor kortere of langere tijd bezocht hebben in de 18e of 19e eeuw. Niet altijd betekent het feit dat mensen ooggetuige zijn geweest dat zij daardoor ook direct betrouwbare bronnen vormen waarop wij ons oordeel over de geschiedenis kunnen baseren. Deze keer wil ik graag een boek onder de aandacht brengen dat geschreven is door iemand die nóóit in Suriname is geweest.
Marie Sophie von La Roche (1730–1807) schreef vele romans, reisverhalen en memoires. Haar belangrijkste boek was Die Geschichte des Fräuleins von Sternheim (1771), de eerste roman door een vrouw geschreven in het Duits. Met dit debuut werd Von La Roche in één klap beroemd. Daarna volgden nog acht herdrukken en vertalingen in o.m. het Engels en Frans. Zij wordt beschouwd als de eerste vrouw die dankzij haar pen financieel onafhankelijk was. Ze had tevens een intellectuele relatie met Johann Wolfgang von Goethe en was verloofd met Christoph Martin Wieland. Wat La Roche bijzonder maakte is dat zij, in tegenstelling tot haar sexe-genoten, dankzij haar schrijverstalenten vrijelijk door Europa kon reizen. Dankzij haar reisverhalen konden vrouwen de wereld door de ogen van een andere vrouw bekijken.
Tagebuch einer Reise durch Holland und England (1788) is het verslag van een reis die Von La Roche door Nederland en Engeland maakt. Op haar reis komt zij in aanraking met producten uit de kolonie Suriname. Naast koffie en suiker ziet ze ook tropische vruchten uit West-Indië zoals bijvoorbeeld de ananas. In Nijmegen ontmoet zij een officier die sprak over zijn verblijf op de eilanden en in Suriname. Maar net als hij wilde vertellen over de gevechten met de oorspronkelijke inwoners en over het gevaar van de jungle worden ze afgeleid.
Sophie van La Roche ontmoet nog iemand anders die haar iets over Suriname kan vertellen. Dit keer is het een 28-jarige vrouw die zelf in Suriname opgegroeid was. Deze vertelt haar over de suiker-, koffie- en citrusplantages. De ananassen zijn daar net zo normaal waren als bosbessen in Duitsland, zegt zij. Degenen die van het Europese brood houden moeten geduldig zijn want het meel moest uit Europa geïmporteerd worden waardoor het brood vooral duur was.
Sophie von La Roche vraagt haar naar het wel en wee van de slaven en hoe zij daar behandeld worden. Het antwoord van de Surinaamse informante loog er niet om: “De Nederlanders behandelen hun slaven onmenselijk, de Fransen zijn liefdevol en de Engelsen edelmoedig tegen deze arme schepsels”. Zo’n uitspraak maakt ons natuurlijk nieuwsgierig naar de nationaliteit van deze dame. Zou een Nederlandse zo kritisch zijn over haar landgenoten? Dankzij haar leren we het één en ander over Suriname en haar bevolking. Zo vertelt zij dat de gewone voeding van de slavenbevolking manioc of cassave is. Dit gewas komt in Oost- en Westindie veel voor. De wortels worden geraspt en het sap, dat giftig is, wordt uitgeperst. Het schaafsel wordt gedroogd en daarvan wordt brood en veevoeder gemaakt. Daarnaast krijgen de ‘negers’ in Suriname ook elke drie maanden een beetje spek, gedroogd vlees, gedroogde vis en brandewijn. Maar de slechte behandeling, zo sprak zij verder, is er de oorzaak van dat de strijd tegen de marrons of ‘vrije negers’ zo afschuwelijk verloopt want deze laatsten nemen wraak op de Europeanen vanwege het onrecht dat hun landgenoten van hen moesten dulden. De marrons kennen goed de weg in de moerrassen terwijl de Europeanen er verdwalen er in wegzinken. In de jungle groeien grote hoeveelheden wilde Aloë waarvan de scherpe randen de voeten kunnen open rijten. De Europeanen werden door het lot of simpelweg door geldzucht naar de tropen gelokt. Vanwege de droge hitte met de snel afwisselende regenbuien wordt het merendeel van de Europeanen door de hevige koortsen de dood in gejaagd. En alsof dat nog niet genoeg is leeft er ook een dunne worm die via de voeten het lichaam binnendringt. Het is praktisch onmogelijk die weer kwijt te raken met als gevolg dat men zijn been verliest of zijn leven. De marrons hebben zich beter aan de natuur aangepast en weten bijvoorbeeld ook hoe zij slangen kunnen doden en deze tot een smaakvolle maaltijd weten te bereiden.
Extract of a Diary of the Mission among the Free Negroes living at Bambey on the River Sarameca in Suriname, in South America. Anonymous. Ca. 1795.
In de Buku Bibliotheca Surinamica collectie bevindt een document zich een laat 18e eeuws document met de titel Extract of a Diary of the Mission among the Free Negros living ar Bambey on the River Sarameca in Suriname… Deze tekst beslaat slechts zeven pagina’s (genummerd p. 231- p. 238) maar is toch bijzonder interessant om hier te bespreken. Op de eerste pagina wordt uitgelegd wie deze ‘Free Negroes’ zijn. De auteur stelt dat dit de nazaten zijn van slaven die plantages zijn ontvlucht. Zij hebben zich gevestigd in de ontoegankelijke bossen in de binnenlanden van Suriname. Van daaruit vallen ze de plantages aan en plunderen die op grote schaal. Uiteindelijk sloot het koloniaal in 1760 vrede met de marrons en hun ‘Granmans’. De wens werd daarbij geuit dat de Evangelische Broedergemeente zendelingen zouden sturen. In 1765 begon de eerste missie onder de marrons. Vanwege de moeilijke leefomstandigheden, waaronder het klimaat, lieten verschillende missionarissen snel na aankomst het leven.
Deze tekst geeft ons een inzicht in de omstandigheden waaronder de missionarissen hun werk moesten doen. Ook krijgen we een beeld hoe de voorheen opgejaagde marrons nu een nieuwe manier moesten vinden om zich tot de Europeanen te verhouden. In de eerste plaats waren veel marrons afkerig van het christelijk geloof. Natuurlijk was er ook het nodige wantrouwen jegens het koloniaal bestuur. Hoe kon men de Nederlandse bestuurders, die nog steeds het wrede systeem van slavernij in stand hielden, vertrouwen? De koloniale elite, die decennia lang het preken en dopen onder de marrons verboden had, gebruikte dezelfde missionarissen nu als een soort van buffer tussen de marrons en de planters.
In dit ‘dagboek’ komen we ook een bekende marronleider tegen die ook in de geschiedenisboeken genoemd wordt: Arabini. Op 2 februari 1792 vertrok John Arabini om zijn ambt als hoofdkapitein van de ‘free negroes’ neer te leggen. Arabini vond zijn taak als hoofdkapitein heel zwaar. Zijn ondergeschikte kapiteins hadden altijd onderling ruzie of met het koloniaal bestuur. In zijn pogingen iedereen met elkaar te verzoenen had hij het vertrouwen van iedereen verloren.
Op 19 februari probeerde de schoonmoeder van Christiaan te verhinderen dat haar dochter de kerk (van de missionarissen) zou bezoeken. Het zou haar dood betekenen. Christiaan antwoorde haar: “Moeder, mijn vrouw is geen kind meer. Ik heb vijf kinderen met haar en zij kent het verschil tussen goed en kwaad. Je begaat een grote zonde als je haar van het levenspad afhoudt…… God zegt: Hij die meer van zijn vader of moeder houdt, is mij niet waard”.
De missionarissen maakten vanuit Bambey per boot trips naar andere verafgelegen marrondorpen. Zo meldde Broeder Randt dat hij op 2 maart een trip maakte naar de hoger gelegen delen van het binnenland. De eerste nacht bracht hij door in het onderkomen van zijn bootsmannen bij de zg. ‘Domine-negers’. Hier woonde Simon, één van de gemeenteleden, met zijn vrouw die ongedoopt was. Zij kozen er bewust voor om op afstand te wonen van de missiepost. Randt slaagt er in voor een grote groep marrons te prediken. De bootsmannen schoten een haas en een buffel. Een priester, die de vader van één van de bootsmannen was, nam het vlees en bracht een offer aan de goden: “Hier is het hoofd van het beest dat we geschoten hebben, ik bied het eerst aan U aan….. Ziet u het? Hoort u mij? Zorg er dan voor dat onze jagers meer succes hebben bij hun jacht. Laat geen enkel beest of prooi hun honden doden”. Zodra de priester klaar was met zijn ritueel tastten de mensen toe begonnen het vlees te eten. De botten lieten ze achter voor de goden maar deze werden snel door de honden weggegrist.
Carl Haarnack
verder lezen:
Missions-Reise nach Suriname und Barbice zu einer am Surinamflusse im dritte Grad der Linie wohenden Freinegernation, nebst einigen Bemerkungen über die Missionsanstalten der Brüderunität zu Paranaribo. Johann Andreas Riemer. Zittau: 1801.https://bukubooks.wordpress.com/2016/05/21/riemer-2/