• Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger

Buku – Bibliotheca Surinamica

~ Library, archives & wunderkammer

Buku – Bibliotheca Surinamica

Tag Archives: Language

Njoe-Jaari-Singi voe Cesaari. Utrecht: Braga (1843)

31 Monday Aug 2020

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Njoe-Jaari-Singi voe Cesaari. Utrecht: Braga (1843)

Tags

Language, muziek

Proeve van Neger-Engelsche poezy. Njoe-Jaari-Singi voe Cesaari. In: Braga, dichterlijke mengelingen, uitgegeven door een dichtlievend gezelschap. Utrecht: Bij van Paddenburg en Comp., 1843.

‘Soema de jompo janna so?
Mi bribi na Cesaari;
Pooti, a no man voe go,
Moffina fa a haari!
Wan soro no hati toe soema, loekkoe fa a mangrie,
Daggoe habi foeloe masra a slibi nanga hangrie…..’

Zo begint het eerste gedicht dat in het Sranan in druk verscheen. Het gedicht bestaat uit tien strofen van zes regels waarbij telkens de laatste twee regels dubbel zo lang zijn als de eerste vier. In de jaren 1836 en 1837 werd het in losse bladen aan de man gebracht in Paramaribo. Mogelijk gebeurde dat door de hoofdfiguur in dit gedicht zelf, de doofstomme Cesar (Cesaari), maar daarover bestaat geen zekerheid. In 1843 werd het gedicht opnieuw afgedrukt maar nu in een Nederlands literair tijdschrift Braga. Dit tijdschrift, waarin alle teksten rijmden, werd in 1842 opgericht door Jan Jakob Lodewijk ten Kate (1819-1889) en Anthony Winkler Prins (1817-1908). Er verschenen slechts twee jaargangen. Cesar is, zo lezen we in Braga, een ‘neger’ van ongeveer 30 jaar oud. Vanwege zijn doofstomheid kan hij niet praten en brengt hij ‘akelige’ geluiden uit om zijn blijdschap, verwondering of droefheid uit te drukken. Hij verstaat echter alles wat men hem zegt uitstekend. Hij trekt sterk met zijn rechterbeen en loopt op zijn tenen. Cesar  woont in een huisje aan de rivieroever. Vanaf die plek kan hij de seinen waarnemen die de schepen uitzenden. Zodra hij een schip de Surinamerivier ziet binnenkomen informeert hij de ingezetenen van de Paramaribo en ontvangt daarvoor een kleine vergoeding.  

In het Nieuwjaarslied vraagt deze bedelaar voorbijgangers in Paramaribo om een aalmoes. Hij belooft dat iedereen die iets geeft het dubbele terug zal ontvangen. Verder wenst Cesaari voor iedereen alle goeds:

‘Mi wensi geluk na ibrie wan
Na inni da jaari dissie
Alla oeman sa venni man
Den jonkman sa venni missie..’

Maar gedicht einidgt met een smeekbede:

‘Ma, mi teeki Gaddo beggi joe,
No forgitti Cesaari!
Awassi mi pooti, tokkoe na troe,
Mi habi mi libbi voe tjaari;
Mi no habi foeloe voe wensi, mi no habi foeloe vo fredde,
Mi no habi noffo foe libbie, ma mi habi toe moessie vo dedde.’

In 1958 analyseerden Ursy M. Lichtveld en Jan Voorhoeve in Suriname: Spiegel der Vaderlandse Kooplieden (Zwolle: Tjeenk Willink, 1958) dit bijzondere gedicht. Zij wijzen Jan Jakob Lodewijk ten Kate, uitgever van Braga, aan als vertaler van het gedicht in het Sranan. In de belangrijke anthologie van de Creoolse literatuur in Suriname, Creole Drum (New Haven and London: Yale University Press, 1975) brengen Lichtveld en Voorhoeve het gedicht opnieuw ter sprake. Voor het eerst wordt melding gemaakt van de mogelijkheid dat de Surinaamse jurist H.C. Focke (1802-1856) de auteur is van het gedicht. Focke publiceerde in 1855 het Neger-Engelsch Woordenboek, een belangrijke bron voor het Sranan en de Surinaamse odo’s. Juist deze odo’s vormen een belangrijk onderdeel van onze Njoe-Jaari-Singi. Zoals bijvoorbeeld deze odo: “Kondre draai, poes-poesi njam slaa”. Deze odo vinden we terug in het woordenboek van Wüllschlägel (1856) onder odo nr. 347 (‘het is de wereld op z’n kop’, ch).

In het exemplaar van het tijdschrift Braga dat zich in de Buku collectie bevindt vinden we een interessante aantekening in potlood: ”Ten Kate ontving dit lied (gedicht en met een schip versierd) ten geschenke van mr. J.I.D. Nepveu te Utrecht en leverde daarvan de hierbij gevoegde vertaling”. Dat maakt de zaak nóg interessanter. Jan Ignatius Daniël Nepveu (1810-1887) was griffier van het provinciaal gerechtshof in Utrecht en hij was actief op letterkundig gebied. Hij was de kleinzoon van Laurens Johannes Nepveu die in 1751 in Paramaribo geboren was. Deze laatste was weer de zoon van Jean Nepveu (1719-1779), gouverneur-generaal van Suriname.

Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

NEDERDUITSCHE ZAMENSPRAKEN (1864)

06 Saturday Apr 2019

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on NEDERDUITSCHE ZAMENSPRAKEN (1864)

Tags

Dutch, Language

Nederduitsche Zamenspraken voor de Zendings-scholen in Suriname. Paramaribo, 1864.

Een jaar na afschaffing van de slavernij in 1863 verscheen dit taalboekje: Nederduitsche Zamenspraken voor de Zending-scholen in Suriname. Het werd in Paramaribo gedrukt en is alleen daarom al, vanwege de kleine oplage en de slechte klimatologische omstandigheden, zeldzaam. Er is geen auteursnaam bekend maar, zoals de titel al aangeeft, gemaakt voor het onderwijs op de zendingsscholen van de Evangelische Broedergemeente (Herrnhutters). Het exemplaar uit 1864 was de eerste druk van dit werk. Het bestaat uit slechts 53 pagina’s in klein octavo formaat.

cropped-paramaribo-postkantoor.jpg

In 1889, 1899, 1907 en 1918 verschenen er herdrukken die qua inhoud nauwelijks werden aangepast. De editie van 1899 kreeg een ietwat gewijzigde titel: Neger-Engelsch – Hollandsche samenspraken voor Suriname. In 1891 noemde Hermann Gustav Schneider (1842-1914) in zijn boek Ein Besuch in Paramaribo (uitgeverij R. Roth, Stuttgart 1891) de Nederduitsche Zamenspraken. Ook in de onvolprezen, en voor iedere Surinamica-verzamelaar onmisbare, Bibliographie du Négro-Anglais du Surinam van Jan Voorhoeve en Antoon Donicie (Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde/ ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1963) wordt het boek besproken. Veelzeggend is dat de auteurs aangeven dat zij de 1899 editie niet konden vergelijken met eerdere edities. Dit was waarschijnlijk omdat ze toen geen enkele eerdere editie konden vinden.
Het bijzonder vroege boekje voor het taalonderwijs bestaat uit zestig gesprekken in het Sranan Tongo en parallel daaraan de Nederlandse vertalingen. Het is bedoeld om aan Surinaamse kinderen de Nederlandse taal te leren. Maar wellicht ook om buitenlanders iets van het Surinaams bij te brengen. Het kan niet voldoende worden benadrukt hoe groot de rol is die het taalonderwijs heeft gespeeld in het emancipatieproces in Suriname. De Herrnhutters, al sinds 1735 aanwezig in Suriname, waren al in de tweede helft van de 18e eeuw begonnen om de bijbel te vertalen in het Sranan Tongo. In het tweede kwart van de 19e eeuw volgden taalboekjes, woordenboeken en kwam het onderwijs aan slavenkinderen opgang. Lange tijd was het onderwijs aan slaven verboden. Lezen en schrijven werden door het koloniaal bestuurd als mogelijk gevaar voor de stabiliteit van de slavenmaatschappij gezien. Daarom is de elfde les voor mij van groot symbolisch belang:

-San joe wani doe?  

-Mi wani skrifi 

-San joe wani skrifi? 

-Mi sa skrifi wan brifi gi mi papa.

De conversaties vertellen ons indirect ook iets over het leven rond 1864. Zinnen zoals:

– Joe deki tafra kaba? Njanjam klari? / Ja, Missi! Njanjam klari kaba.

De slavernij was weliswaar net afgeschaft maar armoede en de sociale verhoudingen veranderden natuurlijk niet van de ene op de andere dag.

-Na Masra mi kom. Mi wani begi Masra wansani. Mi kom vo begi Masra, tangi tangi, efi Masra no wani joeroe mi.

bediende_1912

Bediende in Paramaribo, ca. 1907

Zoals gezegd is dit kleine boekje bijzonder zeldzaam. We vinden slechts op een paar plekken ter wereld enkele exemplaren, in De bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam, Yale University en in de Sächsische Landesbibliothek – Staats- und Universitätsbibliothek in Dresden. De Buku Bibliotheca Surinamica collectie is de gelukkige bezitter van een exemplaar uit 1864 en van latere drukken. Je zou verwachten dat er ergens in Suriname, in particuliere collecties of misschien in het Surinaams Museum, zich nog exemplaren bevinden. Wij horen graag van onze lezers zodat we deze exemplaren in kaart kunnen brengen. Opmerkelijk is het dat de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag geen exemplaar in haar collectie heeft. En als de KB het niet heeft dan weten we zeker dat het bijzonder zeldzaam is. Dat brengt maakt ook direct pijnlijk duidelijk hoe kwetsbaar het papieren culturele erfgoed van Suriname is. Veel is reeds verloren en wat er nog over is moeten we voor de generaties die na ons volgen zeer zorgvuldig bewaren.

Carl Haarnack

Zamenspraken titelpagina

Titelblad 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Basterd of Neger-Engelsch. G.C. Weygandt (1798)

01 Monday Jan 2018

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Basterd of Neger-Engelsch. G.C. Weygandt (1798)

Tags

Language, Onderwijs

Gemeenzaame leerwyze om het Basterd of Neger-Engelsch op een gemakkelyke wyze te leeren verstaan en spreeken. [G.C. Weygandt]. Paramaribo: gedrukt by W.W. Beeldsnyder, 1798.

Dat we vroeger de Sranan Tongo ‘Neger-Engels’ noemden komt omdat, toen deze taal ontstond, Suriname nog een Engelse kolonie was. Voor de Europeanen die in de kolonie kwamen was het noodzakelijk zich deze taal enigszins eigen te maken om met de slavenbevolking te kunnen communiceren. Dat kon men eigenlijk alleen leren in de dagelijkse praktijk. Pas in de tweede helft van de 18e eeuw verschenen er taalboekjes voor Nederlanders, die zich het ‘Neger-Engelsch’ wilden bekwamen.

voorduin weygandt

Rond 1765 verscheen allereerst Nieuwe en nooit bevoorens geziene Onderwyzinge in het Bastert, of Neeger Engels, zoo als het zelve in de Hollandsze Colonien gebruikt word… door Pieter van Dyk. Dit boekje was gedrukt bij de Erven de Weduwe Jacobus van Egmont in Amsterdam. Maar in 1798 verschijnt er een boekje om het ‘Neger-Engelsch’ te leren dat in Paramaribo gedrukt is: Gemeenzaame leerwyze om het Basterd of Neger-Engelsch op een gemakkelyke wyze te leeren verstaan en spreeken. Dit boekje werd gedrukt in de drukkerij van W.W. Beeldsnyder. Wolphert Weijer Beeldsnyder (1764-18??) was ook de uitgever van de Weeklyksche Surinaamsche Courant. Dit taalboekje verscheen met alleen de vermelding van de initialen G.C.W. op het titelblad. Maar er bestaat geen twijfel dat de auteur van het tweede instructieboekje voor het Sranan G.C. Weygandt is.

Weygandt titelpagina 2

Over de auteur weten we weinig. In de Surinaamsche Courant van 20 januari 1821 vinden we een advertentie waarin het publiek wordt geattendeerd op een openbare verkoop van boeken in het huis van wijlen Mr. P.J. Changuion. G.C. Weygandt heeft de advertentie geplaatst en is vermoedelijk dus de ‘vendumeester’. Er zijn ook aanwijzingen dat Weygandt (onmiskenbaar een Duitse familienaam) verbonden was aan de Evangelische Broedergemeente (ook wel Herrnhutters genoemd). Zijn leerboekje voor het Sranan was er op gericht om beter met de slavenbevolking te kunnen communiceren en op Europese handelaren die naar Suriname kwamen om zaken te doen. In het voorwoord stelt Weygandt dat het hem ook te doen is om de taal weer te geven zoals die in Paramaribo wordt gesproken in tegenstelling tot het Sranan van de plantages.

tekening_van_heerendijk_in_suriname_-_paramaribo_-_20419986_-_rce

Duidelijk is dat Weygandt voortborduurde op het boek van Pieter van Dyk dat hij tot zijn beschikking had. Maar hij zal ongetwijfeld ook gebruik hebben gemaakt van de kennis van de  vrije ‘mulattin’ Dressje van Princes van Heel met wie hij samenwoonde en kinderen had.[i] Ook Dressjes moeder, een vrije zwarte vrouw en een slavin maakten deel uit van het huishouden. De Surinaamsche Staatkundige Almanach voor den Jaare 1796 (en ook die van 1798) vinden we ene J.S. Weygand als broodbakker. In 1825 vinden we een verzoek tot manumissie voor ‘den Neger’ Martinus die ooit eigendom was van de ‘vrije Jaba van J.S. Weygandt’. Zou de boekbinder Manheim van Weygandt die voorkomt in de Surinaamsche Almanak van 1828 en 1836 één van de kinderen kunnen zijn van onze G.C. Weygandt? Van deze Manheim wordt het huis en erf gelegen op Combé, aan de Wichersstraat (toevallig ook de straat waar de redactie van de Parbode nu gevestigd is) bij executie publiekelijk verkocht. Dankzij de Volkstelling van 1811 weten we dat deze Manheim Weygandt (ook wel Manheim van Weygandt genoemd) als ‘kleurling’ wordt bestempeld.[ii]

De woordenlijst is bijzonder uitgebreid en interessant. De ‘Samenspraken’ (dialogen) geven een goed beeld hoe gesprekken tussen een plantagedirecteur en een ondergeschikte zou hebben kunnen verlopen. U moet de digitaal beschikbare versie er maar eens op na slaan. Het originele boekje zult u alleen in universiteitsbibliotheken aantreffen. Het is uitermate zeldzaam. Ook de Buku-collectie moet het helaas zonder doen.

Carl Haarnack

 

[i] Met dank aan Natalie Zemon Davis: Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname (https://bukubooks.wordpress.com/davis/creolelanguages/)

[ii] In de Volkstelling van 1811 vinden we een overzicht van de vrije gekleurde en zwarte bevolking van Suriname. Hier in komen we M. Weygandt tegen (volgnr. 781 / folio 762  / inventaris 278/25). Met dank aan Denie Kasan: (https://deniekasan.wordpress.com/familieberichten-suriname/volkstelling-1811-suriname/)

Zie ook:

Boeken over Taal

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Herlein: Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname (1718)

20 Friday Oct 2017

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Herlein: Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname (1718)

Tags

Dutch, Language, Slavery, travel

Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname […] J.D. Herlein. Leeuwarden: Meindert Injema, 1718.

Volgend jaar is het precies driehonderd jaar geleden dat dit bijzondere boek werd gepubliceerd. We vinden hierin een gedetailleerde beschrijving van Suriname in een periode dat er eigenlijk nog nauwelijks over geschreven werd. Ook is het de eerste Nederlandse publicatie waarin we afbeeldingen van Afrikaanse slaven zien. Het boek bevat een gegraveerd titelblad en 4 gegraveerde uitslaande platen. De nauwkeurige uitslaande kaart, getekend door A. Maars, geeft ons een goed beeld van de kolonie Suriname. Zo worden de namen eigenaren van plantages gelegen aan de Surinamerivier, Commewijne en anderen rivieren vermeld. We komen daar o.a. tegen:  Samuel Nassy, Josef Nassy, Nunes, Abraham de Pina, Aron da Silva, Jan Veer, Jan Codery, de heer Vredeburg, Van Schendel, Adriaans, Bolle, de heer Verboom, de heer Norden, Jan Vlam, Cornelis Verhart, Frederik van Ryn, Anton Verschier, Gerry Coerts, Bruining, Wouters, Matthy, Rentshove, Bacheman, Frans Damas, Boogaart, Perduin.

Herlein Maars detail

Kaart van Suriname (detail):  door A. Maars, uit:  J. D. Herlein, Beschryvinge van de Volk- Plantinge Zuriname (Leeuwarden: Meindert Injema, 1718).

Over de auteur van dit boek weten we eigenlijk heel weinig. Jan (Jean) Herlein was een Hugenoot die een aantal jaar in de kolonie Suriname woonde (tot 1704). Pas nadat hij al weer jaren in Nederland woonde publiceerde hij zijn beschrijving van Suriname. De eerste druk verscheen in 1718 met daarin alleen de vermelding van de initialen J.D.HL. Maar in de tweede druk wordt zijn achternaam voluit geschreven: J.D. Herlein. De auteur schrijft dat hij in Suriname geweest is ten tijde van de regering van de Heer Van der Veen. Paul van der Veen was gouverneur van Suriname van 1695 tot 1706. Het boek werd opgedragen aan ‘de heeren directeuren van de Geoctroijeerde Societeit van Zuriname’ in het bijzonder aan gouverneur Van der Veen. Uit archiefstukken blijkt dat ‘Jan Herlin’ op 27 juli 1704 Suriname verlaat en terugkeert naar Amsterdam. In 1709 woont hij in Leeuwarden waar zijn boek wordt gepubliceerd.

Het boek begint met een uitvoerige beschrijving van de ontdekking van Amerika. Ook komt de ‘natuurlijke gesteltheid der Karibaansche kust’ aanbod, de lucht en de seizoenen ‘op de Zurinaamsche kust’. Herlein gaat ook in op de ligging van de stad die hij Parimaribo noemt (ook bekend als Nieuw-Middelburg). Op de aandoenlijke prent zien we dat Paramaribo toen slechts bestond uit Fort Zeelandia en een beperkt aantal huizen aan de Waterkant en de daarachter liggende percelen. Bijzonder is de verhandeling over de geschiedenis van het suikerriet en de manier waarop het suiker gewonnen wordt.

herlein

Slaven aan het werk op een suikerplantage. In Herleins gravure doet het zware plantagewerk eerder denken aan een picknick   (Herlein, 1718)

Het wordt vooral interessant wanneer Herlein ingaat op de ‘aard, natuur en eigenschappen der Swarte slaven’. Hij begint met een uiteenzetting hoe zij van de West-Afrikaanse kust naar Suriname zijn gebracht. De kleding van de slaven stelt niet veel voor, zo schrijft Herlein. Kinderen tot vijf jaar lopen naakt rond maar vanaf vijf jaar is de eigenaar verplicht kleding te verschaffen. Dan krijgen zij een stuk grijs of blauw Osnabrugs of Haarlems Bond om zich mee te bedekken. Tussen neus en lippen door zegt de auteur ook iets over seksueel verkeer tussen Europese mannen en Afrikaanse slavinnen. Het gebeurt, zo schrijft hij,  ook wel dat de ‘Negerinnen’ wat verdienen met het ‘venus-spel’ van een blanke. Hiervoor kopen zij een mooier stuk stof dat zij ‘Paantje’ noemen en een ‘borst-lap’ van gestreept bond waar de borsten in hangen. Maar de meeste lopen met de borsten bloot. Ook kopen zij tabak, pijpen, dram en koralen. Slaven verkopen ook spullen (zoals sieraden) onder elkaar.

slavin

Dan volgen er uitvoerige beschrijvingen van de inheemse bevolking, de flora en fauna. Ook wordt aandacht besteed aan de goederen die vanuit Europa naar Suriname worden gestuurd om daar te verhandelen. Het eindigt met een woordenboek van de taal van de Karaïben.  Herlein wijdt ook een aantal pagina’s aan de ‘Spraak der Swarten’ en is daarmee de vroegste geschreven bron van het Sranan Tongo.

Spraak der Negers Herlein c

Pagina 121 uit Herlein’s boek (detail)

 

Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname is een zeldzaam boek. We vinden het in een aantal Nederlandse universiteitsbibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek heeft ook een exemplaar. De Buku-collectie  bezit gelukkig ook een exemplaar (in perkament gebonden). Zonder twijfel behoort Beschrijvinge van de Volk-Plantinge Zuriname tot de topstukken uit de Surinaamse bibliotheek.

Carl Haarnack

herlein frontispiece

titelpagina Herlein

Titelpagina Herlein

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Roomsch-Catholijke Catechismus (1847)

12 Saturday Nov 2016

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Roomsch-Catholijke Catechismus (1847)

Tags

Language, Onderwijs, religie

Roomsch-Catholijke Catechismus of Kort Begrip der Christelijke Leering in de Neger-Engelsche Taal voor de Kolonie Suriname met de Gebeden van den Nooddoop de Morgen en Avondgebeden [….] Amsterdam: C.L. van Langenhuysen, Singel, in den Berg Tabor, no. 465, 1847.

In het jaar 1735 kwamen de eerste Moravische Broeders, de Herrnhutters, aan in Suriname. Dat kon gebeuren omdat Graaf Nikolaus von Zinzendorff, de leider van deze piëtistische beweging, bevriende relaties had het bestuur van de Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname. Kort daarna, in 1740, gaf de gereformeerde kerkenraad in Amsterdam toestemming voor de oprichting van een Lutherse gemeente in Paramaribo. Suriname werd door velen gezien als een protestantse kolonie en moest dat vooral blijven. Pas aan het eind van de 18e eeuw kreeg de Rooms-Katholieke kerk in Suriname voet aan de grond. Voorwaarden voor de vestiging van een katholieke gemeente waren dat hun kerk er niet als kerk uit mocht zien, zij uit de buurt van gereformeerden en luthersen moesten blijven én zij zich niet met de slaven mochten bemoeien.[i]

katholieke-kerk-klein

Katholieke Kerk in Paramaribo en een begrafenis processie (1839)

Op 21 november 1817, binnenkort 200 jaar geleden, arriveerde de Amsterdamse priester P. Wennekers in Paramaribo. Hoewel Wennekers al in 1823 in Suriname overleed heeft hij toch in belangrijke mate zijn stempel op de katholieke kerk in Suriname kunnen zetten. Hij richtte in Nederland een liefdefonds op om in Paramaribo een school te stichten en om slaven vrij te kopen. Ook leerde hij Sranan Tongo om met de slavenbevolking te kunnen communiceren. Aan hem hebben we dan ook dit prachtige Sranan Tongo-boekje te danken. Het is in een groen linnen bandje gevat en de bladsneden zijn verguld.

Zoals te verwachten vinden we in het boekje teksten als:

“Mi Gado, mi Masra! Alla ogri disi mi ben doe, dee hatti mi foetroe, bikasi nanga datti mi ben trobbi joe, mi Gado!”

Maar het boekje bevat ook aanwijzingen voor de missionarissen die in het Nederlands zijn opgesteld:

“Indien het een nieuwe Neger is, die de taal nog niet goed verstaat, brengt men hem inde opene lucht, wijst men met hand naar den Hemel, om hem God in zijne groote werken te doen kennen …..”.

Dit maakt het boekje niet alleen interessant voor taalkundigen die het Sranan Tongo bestuderen maar ook voor historici die iets proberen te begrijpen van het leven in de slaventijd.

kankantrie

Kankantrieboom Suriname (Benoit, 1839)

Dat het katholicisme niet altijd door alle slaven met gejuich zal zijn ontvangen mag blijken uit het volgende. Op 24 juli 1821 werd op de plantage La Ressource een Kankantri omgehakt. Deze katoenboom (na Busi Gado) werd door slaven vereerd. Wennekers noemde deze boom een Afgoderij Boom. Op de plek waar de boom stond werd het Heilige Kruis geplant. In zijn boekje publiceerde hij Gezang ter Eere van het H. Kruis (Na Kownu fraga tiki), een vertaling van het Latijnse Vexilla Regis. Hij droeg dit lied op aan Mejufrrouw Anna Martina van Gelderland, eigenares van La Ressource aan de Saramacca.

de-berg-thabor-boekenwinkel-langenhuyzen-hoek-van-singel-434-en-de-beulingstraat-beeldbank-stadsarchief-amsterdam

In den Berg Tabor. De boekwinkel/uitgeverij van C.L. van Langenhuyzen op de hoek van de Singel (nu no. 434) en de Beulingstraat (Beeldbank Stadsarchief Gemeente Amsterdam)

Het boekje werd in 1847 uitgegeven door C.L. van Langenhuysen die gevestigd was aan het Singel 434 in Amsterdam (hoek Beulingstraat). Het is herdruk van het boekje dat Wennekers in 1822 bij Tetroode in Amsterdam liet verschijnen. Dit exemplaar uit de Buku-collectie werd, zo blijkt uit de handgeschreven ex-dono op het titelblad, geschonken door Jacobus Groof (die meer dan twintig jaar in  Suriname werkte) aan frater J. van Vree. Deze laatste was president van het seminarie van Warmond waar Grooff theologie gestudeerd had. Dat is ook direct het geheim hoe het kan dat dit boekje in zo’n goede staat bewaard is gebleven: het is nooit blootgesteld aan de Surinaamse klimatologische omstandigheden. Er zijn maar weinig gedrukte bronnen met teksten die in het Sranan Tongo zijn geschreven. Daar moeten we zuinig op zijn. In Suriname zijn de exemplaren die ooit door katholieke missionarissen zijn meegebracht allang verdwenen. In Nederland beschikken alleen de bibliotheken van de universiteit van Leiden en Maastricht over een exemplaar.

Carl Haarnack

[i] Zie: Joop Vernooij, De regenboog is in ons huis. De kleurrijke geschiedenis van de r.k. kerk in Suriname. p. 14 e.v.

titelblad

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

De menschetende aanbidders der zonneslang. Gebr. Penard (1907)

10 Sunday Jul 2016

Posted by Carl Haarnack in 20th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on De menschetende aanbidders der zonneslang. Gebr. Penard (1907)

Tags

flora & fauna, Indianen, kunst, Language, religie, West-Indies

De menschetende aanbidders der zonneslang. F.P. Penard en A.P. Penard. Paramaribo: Heyde, 1907/1908.

De broers Frederik Paul Penard (1876-1909) en Arthur Philip Penard (1880-1932), behoorden tot een welvarende familie in Suriname. Vader, Frederik Paul Penard Sr. (1801-1849), maakte een fortuin in de handel in hout. Hun moeder, Philippa Salomons (1850-1926), was mogelijk een nazaat van Alexander Salomons, vendumeester in Paramaribo. De broers gingen van jongs af aan met hun vader mee op zijn tochten door de binnenlanden van Suriname. Op jonge leeftijd werden Frederik en Arthur echter getroffen door lepra waardoor zij aan huis gekluisterd waren. Door intensieve contacten met de Caraïben (ook wel Kalihna of Kari’na) konden zij een grote ornithologische verzameling aanleggen en de taal en cultuur van de oorspronkelijke bevolking van Suriname bestuderen. Door hun ziekte werden beide blind. Desondanks publiceerden Frederik en Arthur in 1908 De vogels van Guyana (Suriname, Cayenne en Demerara), dat jarenlang hét ornithologisch standaardwerk zou blijven.

penard cover

Originele papieren band van De Menschetende Aanbidders der Zonneslang (1907/1908)

Een jaar eerder verscheen De menschetende aanbidders der zonneslang, waarin de folklore en religie van de Caraïben centraal stond. In hun voorwoord schrijven de auteurs dat hun motivatie om over ‘de indianen’ te schrijven voorkomt uit het feit dat er tot dan toe alleen oppervlakkig over hen geschreven werd. Het is een ‘psychologische studie over de innerlijke gedachten, wereldbeschouwing en logica van een volk van dichters, van vrije mensen die ‘zullen uitsterven zonder ooit den blanken onderdanig te zijn geweest.’ Uitvoerig wordt stilgestaan bij de geschiedenis van de Caraïben sinds de ‘ontdekking’ van Amerika door Columbus. De Penards kennen hun klassiekers en noemen de werken van o.a. La Condamine, Von Humboldt, Brett, Schomburgck, Kappler, Van Coll en De Goeje.

indianen brits-guiana

Maar de echte toegevoegde waarde van de broers zit hem vooral in het feit dat zij veel verhalen die jarenlang door mondelinge overlevering bewaard bleven hebben opgeschreven. Zo kunnen wij nu lezen over de Legende van de Kanibaal-Priester, over het Gevecht van een Piaaiman met een Priestergeest, Legende van Onone, Legende van Jorobodie, Legende van den Bloeddrinkenden Neger. Deze laatste legende gaat over een zwarte man genaamd Boesibaroenoe. Hij was een verrader want hij gaf zijn ‘rasgenoten’ aan bij de blanken. Hij zoog het bloed uit zijn slachtoffers en gooide hun lichamen naar de slangengeest. Een Arrowakse piaiman, Joeni (de Geweldige) maakte hem onschadelijk door hem onderwater vast te binden. Dit verhaal, zo geven de Penards aan, gaat over Quassie van Timotibo. Deze had van de indianen de kruiden geleerd die ziekten zoals lepra konden genezen. Quassie speelde als vrijgemaakte slaaf een dubbelrol en hielp het koloniale gezag regelmatig van de plantages weggelopen slaven terug te vinden. Maar de naam Boesibaroenoe kan ook een verbastering zijn van Bos-Baron. Baron was één van de meest gevreesde leiders van de marrons in de 2e helft van de 18e eeuw.

quassia

Quassie van Timotibo 

Het boek staat boordevol met verhalen en anekdotes. We leren bijvoorbeeld ook over het voedsel, de jacht en de visserij. Het huwelijksleven van de Caraïben en  polygamie, liefde voor ouders en kinderen, opvoeding, hun drankgebruik en feesten, rituelen rond de dood, komen ook uitvoerig aan bod. Daarnaast vinden we er ook veel informatie en afbeeldingen van inheemsen en hun kunst- en gebruiksvoorwerpen zoals aardewerk en vlechtwerk. In 1908 verschenen deel II Het woord van den Indiaanschen Messias en deel III Neo-Sophia of de cirkelleer van tijd en ruimte. In 2013 werd in het Museum Volkenkunde in Leiden bij de verbouwing van de bibliotheek manuscripten bestaande uit 6500 handgeschreven fiches gevonden.  Deze bevatten waardevolle informatie over de geesteswereld van de Surinaamse ‘indianen’. De gebroeders Penard schreven in 1907 met eerbied over de geschiedenis en folkore van de oorspronkelijke inwoners van Suriname, iets wat tot dan toe ongebruikelijk was. Zij verdienen een ereplaatsje in het Surinaams museum én de Surinaamse bibliotheek.

Carl Haarnack

 

titelblad

Titelblad

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Kurzgefasste Neger-Englische Grammatik (1854)

19 Saturday Dec 2015

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, German books

≈ Comments Off on Kurzgefasste Neger-Englische Grammatik (1854)

Tags

Duits, EBG, German, Language, religie

Kurzgefasste Neger-Englische Grammatik. H.R. Wullschlägel. Bautzen: Ernst Moritz Monse, 1854.

Heinrich Rudolf Wullschlägel (1805-1864) werd uit Duitse ouders geboren in Sarepta, nu onderdeel van Volgograd in Rusland. De Moravische Broeders (Evangelische Broedergemeente of Herrnhutters) hadden Sarepta in 1765 opgericht. Wullschlägel werd opgeleid aan de opleidingsinstituten van de Evangelische Broedergemeente in Niesky (Saksen) en Gnadenfeld (Silezië). In 1844 vertrok hij als missionaris naar het Caraïbisch gebied. Eerst werkte hij van 1844 tot 1847 in Antiqua en vervolgens in Jamaica. Maar vanaf 1849 werkte hij in Paramaribo waar hij het hoofd werd van de Evangelische Broedergemeente (EBG) in Suriname.

Missie gebouw Paramaribo

Gebouwen van de Missie in Paramaribo (ansichtkaart ca. 1910)

Wullschlägel was behalve missionaris ook botanicus en taalkundige. Voor ons is vooral dat laatste interessant omdat we twee belangrijke Sranan Tongo taalboeken aan hem te danken hebben. In 1854 schreef hij Kurzgefasste Neger-Englische Grammatik, waarin hij een overzicht geeft van de grammatica van het Sranan Tongo. Hij vergelijkt de regels van de taal met die van zijn eigen moedertaal het Duits. Het werd in 1965 door de Amsterdamse antiquaar Simon Emmering opnieuw in facsimile uitgegeven. Slechts twee jaar later publiceerde Wullschlägel een Duits-Sranan Tongo woordenboek: Deutsch-Negerenglisches Wörterbuch. In dit woordenboek neemt hij een lijst op met maar liefst 707 odo’s. Van deze lijst hebben latere odo-boeken dankbaar gebruik gemaakt.

Kurzgefasste

Titelblad Kurzgefasste Neger-Englische Grammatik  (Bautzen: 1854)

De Surinaamse taal is, zo schrijft Wullschlägel, een mengeling van Engels, Nederlands, Portugees, Frans, Duits en enkele ‘Negerworten’. De taal leert men het beste door deze te spreken. Maar voor diegenen die hiervoor niet in de gelegenheid zijn (zoals missionarissen die zich in Duitsland voorbereiden op een verblijf in Suriname, ch) heeft hij dit boekje gemaakt. De R en de L worden, volgens Wullschlägel, voortdurend door elkaar gehaald en het is bijna onmogelijk het onderscheid in uitspraak tussen deze twee letters aan de bevolking van Suriname (‘Die Neger’) uit te leggen. Misschien dat we uit de zinnetjes die Wullschlägel gebruikt om de grammatiek uit te leggen iets kunnen leren uit het dagelijks leven in 1854?: ‘Da boi, disi no wan soema kan poeloe da stoutoe na hem hede’. Wat moeten we bijvoorbeeld denken van: ‘Da oema no de da soema, disi joe denke’?

Saron (meisjes in de bloementuin)

Meisjes in kindertehuis Saron van de Evangelische Broedergemeente Paramaribo (ca. 1920)

Kurzgefasste Neger-Englische Grammatik is niet geschreven voor Surinaamse schoolkinderen. Het was echt bedoeld voor Duitsers die zich het Sranan Tongo eigen willen maken. Het ging hier natuurlijk niet om 19e eeuwse toeristen die naar Suriname gingen. Want dan zou een beetje kennis van het Nederlands of Engels ruim voldoende zijn om je in Suriname te redden. Het belang van de Duitse missionarissen om het Sranan Tongo te leren zat ‘m in het communiceren met de slavenbevolking van Suriname. De Herrnhutters, die al vanaf 1735 in Suriname actief waren, kregen pas aan het begin van de 19e eeuw mondjesmaat toestemming om de slavenbevolking van Suriname te kerstenen. Het onderwijs vormde natuurlijk een belangrijke stap in het emancipatieproces. Het begon met het vertellen van Bijbelverhalen in het Sranan Tongo. Daarna volgden de vertalingen van Bijbelteksten die de bevolking van Suriname zelf kon gaan lezen. Dit eenvoudige grammaticaboekje is uiterst zeldzaam. Het heeft een belangrijke rol gespeeld in het emancipatieproces van de slavenbevolking van Suriname.

Carl Haarnack

zie ook:

Boeken over taal

Tori vo da Santa Bybel

Tori vo wi Masra en Helpiman

Da tori vo Pina-Wiki

Tori vo wi Masra

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname

26 Sunday Oct 2014

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books, English books, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname

Tags

EBG, Judaica, Language, marrons, plantages, Slavery, West-Indies

by Natalie Zemon Davis

Abstract

This article describes the sources for, and the origins and uses of, the creole languages in the Dutch colony of eighteenth-century Suriname – those created and spoken among slaves on the plantations, among the free black Maroons in the jungle villages and among the mixed population (freed/slave, Christian/Jewish, French/Dutch, etc.) of the town of Paramaribo. The rich sources derive especially from plantation managers and Moravian missionaries, at their best working with black or coloured collaborators. These creoles, both the Englishbased Sranan and the Portuguese-based Saramaccan, allowed generations of Africans and Surinamese-Africans of diverse background to discuss matters of family, health and religion, to tell stories, to establish intimacy and mount quarrels with each other, to consider relations with masters and settlers, to plot resistance and sometimes to construct a past history. The uses of the creole languages by settlers are described, including their limited employment for religious conversion. The article concludes with the Dutch and Sranan poems published in the seventeen-eighties by a Dutch settler married to a mulatto heiress, poems casting in doubt hierarchies of colour.

_____________________________________________________________

Caribbean creole languages are especially instructive for the historical study of communication. These creoles were created by people wrenched from their own language communities and by the children of such uprooted parents; by people eager to have a language in which to conduct their lives amidst a surrounding babel of tongues and in lands far away from those of their progenitors. They illustrate the ingenuity of human populations in difficult straits and the wide range of situations and subjects they wanted to be able to talk about in relatively short order.

Linguists took their time to decide that colonial creoles were not just ‘broken’ or ‘bastard’ or ‘aberrant’ versions of genuine languages, but were new languages in their own right and worthy of study. In that change of view, the Suriname creoles had a role to play. In 1829, when the British and Foreign Bible Society published a New Testament, translated by the Moravian Brethren missionaries into ‘Negro-English’, the Suriname English-based creole, it was immediately assailed by the Edinburgh Christian Instructor for ‘putting the broken English of the Negroes . . . into a written and permanent form . . . embody[ing] their barbarous, mixed, imperfect phrases’. Whereupon in 1830 the philologist William Greenfield, himself a biblical specialist and translator, published an answer showing that the Suriname creole was an autonomous ‘rule-governed’ language, with connections to both English and Dutch, but separate from them. He reminded critics that the origins of the Suriname creole were not that different from the origins of English, once held in contempt as ‘a barbarous jargon, neither good French nor pure Saxon’. And against those claiming that Africans lacked the ability to master the English language, Greenfield wrote, three years before the abolition of slavery in England: ‘The human mind is the same in every clime; and accordingly we find nearly the same process adopted in the formation of language in every country’.1

Hugo Schuchardt (1842-1927)

Suriname creole languages also figured in the abundant work of the Austrian Hugo Schuchardt in the late nineteenth and early twentieth century. Celebrated as ‘the father of creole studies’, Schuchardt continued to undermine Eurocentric judgement of language:

When the [Suriname] Black . . . says ‘go-take-come’ (go teki kom . . . ) for ‘fetch’, we regard it with astonishment as an African peculiarity, though [fetching] is actually a question of three distinct acts. The peculiarity is ours . . . Is it more natural to say ‘I have hunger’ [ j’ai faim] than ‘hunger have me’ ( . . . hangri kisi mi)?2

Louise van Panhuys geboren von Barckhaus-Wiesenhütten (1763-1844). Tanz der Haussklaven vermoedelijk van de plantage Nut en Schadelijk

Schuchardt published eighteenth-century texts in both the Suriname English-based creole, now called Sranan, and the Suriname Portuguese-based creole, called Saramaccan, noting that there was overlap in words between the two and that both creoles were richly endowed with African words. Describing these and other Atlantic creoles, Schuchardt used two modes of explanation: certain practices, such as putting verbs at the front of a phrase or stringing them along in a series, he attributed to precise African practices (what the linguists now call ‘substrate influence’); other features found in all the creoles, such as using infinitives rather than inflected verb forms, he explained by ‘parallelism’, or what linguists now call ‘universal processes of creolization’.3

In the development of creole studies since the nineteen-thirties and their explosion in the last forty years, such modes of describing and explaining have been at the forefront of lively debate. Are the similar forms found in the Atlantic creoles to be explained solely by universal properties of language inborn in all of us (the ‘language bioprogram’, as a leading proponent, Derek Bickford, calls it)? Or are similarities in phonology and syntax to be explained by substrate influences, that is, influences from west African languages? Are creole languages created in a single generation by slave children who are born in the Americas and who take the pidgin of their displaced parents and turn it into a real ‘nativized’ language? Or are they rather created over several generations, with the influx of new speakers from Africa making a difference? The best current wisdom, some of it drawn from the study of the languages and demography of Suriname, combines these alternatives. Both language bioprogramme and west African substrate can play a part in the first emergence of a creole; and though the creole might ‘jell’ in a generation, it could acquire new features afterward from the flood of arrivals from Africa, some of them children, who learned to speak it as a second language, and from other processes of language change.4

Suriname was an English colony from 1650 to 1667.5 The first settler population at its height was about 1,000 people, many of them coming from other English colonies in the Caribbean. The 2,000 slaves who worked their sugar plantations on the Suriname and Commewine rivers included Arawak Indians, but most of them were Africans, transported on Dutch slave boats especially from the Slave Coast and Loango. Purchased at the Paramaribo slave market or in some instances born on the plantations, these men, women and children spoke the Gbe and Bantu Kikongo languages to whatever compatriots they had, and in the early years used an Englishbased pidgin for intra- and inter-plantation communication. By 1667, when the Dutch acquired the colony, the pidgin was expanding into a creole with an English and west African lexicon. During the sixteen-seventies most of the English-owned slaves were taken from Suriname by their departing masters, but not before they had passed on their creole to a new generation of Africans purchased by the Dutch planters. Other recent arrivals from Africa learned the creole directly from those  slaves and the slaves of English proprietors who stayed on. By around 1700 the language was known in Dutch as Neger Engels or Neger Engelsche.6 Not long after, it was also taken into the woods by runaway slaves, and became the language of the Djuka Maroons.

Meanwhile in these same decades, a second, related creole emerged in Suriname. In 1664–5 a group of Portuguese Jews won permission from the English to establish themselves in Suriname with all liberty to practice their religion.7 Families came from Amsterdam, nearby Cayenne and elsewhere, and in a spirit both entrepreneurial and eschatological (these are the years of the proclaimed Messiah Sabbatai Zevi), they set up sugar plantations part way up the Suriname River and established a village nearby, a New Jerusalem of their own. When the colony became Dutch, all their privileges were confirmed by the governor, and by 1680, the Jews of the Portuguese Nation (as they called themselves) owned about thirty plantations. On them, some 1,200 slaves were speaking to compatriots the same range of west African languages (Gbe, Kikongo and others) as on the Christian estates, but had developed for cross-plantation communication a creole with a Portuguese and African lexicon, and with many English words as well. By 1690, the first escapes from the Portuguese-Jewish plantations had occurred, and the Maroons who set themselves up near the Saramacca River carried this creole with them, to be used by other slaves who fled to them in the next decades. The language, when spoken on the plantations, came to be called Dju-tongo, the Jewish tongue, and when spoken in the bush, Saramaccan.8

Groentemarkt

The speakers of these creoles increased in number in Suriname over the course of the eighteenth century. In 1701, some 8,500 people of African origin were slaves on the plantations and perhaps 1,000 more had escaped to the forests. At the same time some 700 people of European origin were living in Paramaribo and on the plantations: Dutch, Portuguese-Jewish and even some German-Jewish families, Huguenots from France or other places of refuge after the revocation of the Edict of Nantes, and English.

By 1774, almost 60,000 people of African origin were living on the plantations, though because of a high mortality the number would soon sink to around 50,000 for the next decades. The majority of these men and women had crossed the Atlantic on a slaver, some still from Loango, many others from the Gold Coast and Windward Coast, bringing with them their Akan languages and other west African tongues. Native-born blacks were a minority among the slaves, but by the seventeen-seventies, if not well before, the word ‘criolo’ appears on the plantation inventories and the word ‘kreól’ or ‘crioolo’ is used in the Neger Engelsche tongue to indicate a person born in Suriname.9

While the slave population multiplied six- or seven-fold across the eighteenth century, the European settler population tripled – estimates in the seventeen-eighties are in the range of 2,000–3,000 people – and European languages increased as well. So prevalent was the French of Huguenots and Swiss soldiers that sermons in the Reformed Church were given regularly in both French and Dutch.10 In the streets of Paramaribo and in the great houses of certain plantations, one heard Swedish, German and English (and English with a Scottish burr). Jewish families made up a third of the settler population in 1787, according to David de Isaac Cohen Nassy, a descendant of one of the earliest Jewish planters: about 830 Jews of the ‘Portuguese nation’, who continued to speak Portuguese among themselves, and nearly 500 of the ‘German nation’, some of them coming from as far away as Poland, and speaking Yiddish to each other.11

Finally, there were free people of African descent or part-African descent: over 5,000 Maroons living in the forest villages and speaking varieties of Neger Engelsche and Saramaccan at the end of the century; and between 650 and 1,000 free blacks, mulattos and other people of colour living in Paramaribo and elsewhere in the years 1787–95, whose languages will be discussed below. Our sources for these creole languages in action in eighteenth-century Suriname are good, especially for Neger Engelsche, which, following the practice of linguists today, I will usually call Sranan. We have two Sranan-Dutch vocabulary or phrase books. One is brief, with only introductory phrases, inserted for ‘the entertainment of the readers’ into an extended description of Suriname by Jan Herlein, a young Dutch Huguenot who lived in the colony for several years until 1704. He reported what he had seen and heard, but also learned much from the governor, from a Paramaribo merchant and from a plantation manager on the Commewine River. Herlein worked over his notes, publishing his book only in 1718, long after his return to The Netherlands.12

Another vocabulary, much fuller, was compiled in 1765–70 by Jean Nepveu as part of an unpublished revision of Herlein’s entire book, which he thought was ‘not up to much’. Nepveu was in good position to judge: a Dutch Huguenot who spent most of his life in Suriname, he had risen through a sequence of colonial offices to become deputy governor in 1756–7 and then governor of Suriname in 1769. The world of the slaves he knew as owner of five coffee plantations and of a sugar plantation with some 150 slaves on the Commewine River; the world of the Maroons from many inquiries into their raids and from sporadic peace negotiations with their leaders. In 1767, as he was writing his Annotations on Herlein’s book, he took as his second wife a widow, herself an heiress to plantations and said to be the daughter of a wealthy free mulatto.13

Planter Suriname

Our most remarkable instruction book in ‘Neeger Engels’ (as its author called it) and Dutch was put together around 1763 by one Pieter van Dyk. He had spent years in Suriname, most likely as a plantation manager or as a ‘white overseer’ on the Commewine River, and published the New and Unprecedented Instruction in Amsterdam after his return to The Netherlands, patiently working with printers who had never set such a text in type before. Van Dyk dedicated the book to his friend Tepper (addressing him before the Dutch boats from Paramaribo had brought van Dyk news of Tepper’s burial in August 1763 by the Lutheran church on the Commewine): with Tepper’s thorough knowledge of Neeger Engels and of the life of a plantation manager, van Dyk hoped he would approve of the book. Writing for merchants and craftsmen in Suriname, and especially for plantation owners and managers so that they could ‘understand the slaves and be understood by them’, van Dyk included extended vocabulary and dialogues and a fascinating play set on a plantation.14

Some years later two missionaries of the Moravian Brethren in Suriname prepared manuscript dictionaries showing word use and grammar for their fellow Herrenhuter there. Christian Ludwig Schumann began the process in 1778 with a dictionary in Saramaccan and German. Born in 1749 to a Moravian missionary in neighbouring Berbice, Schumann spent his boyhood and young adult years in Germany, returned to the Herrenhuter settlements in Suriname in late 1776, and immediately plunged into learning ‘Negersprache’, first in Paramaribo and then at the mission at Bambey, far south on the Suriname River near Saramacca settlements. He could practice his Saramaccan on his two Bambey household slaves, a man and a woman, but especially he worked on his dictionary with the aid of the remarkable Johannes Arrabini, as the Saramacca tribal chief Alabi was called after his baptism in 1771.

Bosnegers in Kolonie Suriname A.M. Coster 1866

Alabi was also a major resource for Brother Johannes Andreas Riemer, who put together a Saramaccan-German dictionary during a brief stay two years later: ‘the baptized Negro captain Johannes Arrabini [was] of invaluable service to me, on a daily even an hourly basis.’ While the inexperienced Riemer found Saramaccan ‘poor in words’, the learned Schumann delighted in ‘the vast quantity of unchanged Latin words’ he found in the language, explaining their presence by the fact that these ‘Free Blacks’ (that is, Maroons) were the descendants of the runaway slaves of the Portuguese Jews. Before Schumann returned to Germany in 1783 he also compiled a Sranan and German dictionary, and included some words with a Portuguese lexicon drawn from Dju-tongo.15

read on: https://bukubooks.wordpress.com/davis/creolelanguages/

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Proeve eener handleiding om het Neger-Engelsch. Helmig van der Vegt (1844)

09 Saturday Aug 2014

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Dutch books, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Proeve eener handleiding om het Neger-Engelsch. Helmig van der Vegt (1844)

Tags

Dutch, Language, plantages

Proeve eener handleiding om het Neger-Engelsch. Helmig van der Vegt. Amsterdam, 1844. Proeve eener handleiding om het Neger-Engelsch, zoo als hetzelve over het algemeen binnen de kolonie Suriname gesproken wordt, gedurende de reis derwaarts te leeren verstaan en spreken; onmisbaar voor elken Nederlander, die zich met der woon aldaar denkt te vestigen, en zamengesteld ten dienste van jonge zeevarenden, kolonisten en van het zendingshuis te Rotterdam. A. Helmig van der Vegt, Amsterdam, P.N. van Kampen, 1844.

Helmig vd Vegtuit: Voyage a Suriname. Benoit, 1839

Gelukkig is er de laatste jaren meer belangstelling ontstaan voor de geschiedenis van het alledaagse in Suriname. Hoe zag het leven van de gewone man (m/v) er uit? Helaas zijn de mogelijkheden om daar meer over te weten te komen beperkt omdat men toen, net als nu, alledaagse dingen niet interessant genoeg vond om ze op te schrijven. Boeken over taal kunnen ons soms interessante inzichten geven in het leven van toen. Vooral de dialogen die in dergelijke publicaties worden opgevoerd kunnen een belangrijke bron voor ons zijn.

Over het leven van Helmig van der Vegt zelf weten we weinig. Naar eigen zeggen had hij gedurende zestien jaar in het onderwijs gewerkt. In 1839 had hij een ander boekje gepubliceerd dat als titel meekreeg: Handleiding ter bevordering der welsprekendheid, ingerigt ten gebruike voor kunst- en letterlievende maatschappijen en instituten. Uit zijn inleiding van het boekje om ‘Neger-Engelsch’ te leren kunnen we in elk geval opmaken dat hij van deze taal in ieder geval geen hoge pet op had. Het is ‘een onbeschaafde taal zonder opgespoorde vaste grondregelen die hoofdzakelijk gesproken wordt door de geringste klasse van menschen, de slaven’. Maar hij voegt daar direct aan toe dat er in de kolonie geen creool te vinden is die geen sterke liefde heeft voor zijn moedertaal en deze met trots spreekt ‘als ware hij een Franschman’. Helmig van der Vegt heeft dit taalboekje in dertig lessen opgedeeld omdat de overtocht van Nederland naar Suriname toen gemiddeld dertig dagen beslag nam. Zo konden ‘jonge zeevarenden, kolonisten, landverhuizers en zendelingen’ door iedere dag een lesje te leren bij aankomst ‘met meer vrucht en vertrouwen onder de Negerbevolking begeven.’

Koffie

Uit de dialogen tussen een ‘heer en zijn knecht’ in les nummer 22 leren ons het één en ander over die relatie: “Gi mi wan krien hempie sondro vo takki so meni” (Geef mij een schoon hemd zonder zo veel praats te maken); “Go na koekroe aksi da oema, iffi koffi no boli Jette” (Ga naar de keuken en vraag aan de meid of de koffij nog niet gereed is). Maar wat moeten we denken als er onder het hoofdstukje theevisite er zulke zinsneden worden gebruikt: “Mi ben hangri vo si joe” (Ik was begeerig u te zien). Vooral als dit gevolgd wordt door: “Mi lobi vo de nanga joe vo troe” (Ik bemin uw gezelschap zeer); en “Meki wi go nanga mi kamra” (Laat ons nu naar mijne kamer gaan); Ga na fesi, mi sa wakka na joe bakka (Ga vooruit, ik zal u volgen). Over de thee wordt met geen enkel woord gerept.

Helmig van der Vegt achtte zichzelf capabel genoeg om een taalinstructie boekje voor het Sranan Tongo te maken. In de moderne wetenschappelijke literatuur wordt hij echter, overigens tezamen met Pieter van Dyk die we hier eerder besproken hebben, ‘linguistically naive’ genoemd en moeten we voorzichtig zijn met zijn gegevens (Substrata versus Universals in Creole Genesis. Papers from the Amsterdam Creole Workshop, April 1985.Edited by Pieter Muysken and Norval Smith. Creole Language Library, 1. 1986).  Maar wie de moeite neemt dit boekje te bestuderen zal zich zonder enige moeite in het 19e eeuws Suriname wanen.

Carl Haarnack

zie ook:

https://bukubooks.wordpress.com/2011/08/15/taal_werken/

 

 

helmig klein

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Vroegste Sranan Tongo boekje. Pieter van Dyk (1765)

05 Sunday Jan 2014

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Dutch books, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Vroegste Sranan Tongo boekje. Pieter van Dyk (1765)

Tags

Language, plantages, Slavery

Nieuwe en nooit bevoorens geziene Onderwyzinge in het Bastert, of Neeger Engels, zoo als het zelve in de Hollandsze Colonien gebruikt word… Door Pieter van Dyk. Amsterdam: Gedrukt bij de Erven de Weduwe Jacobus van Egmont,  ca. 1765.

In deze rubriek hebben we tot op heden nog weinig ruimte geboden aan een belangrijke categorie boeken uit de Surinaamse bibliotheek; boeken over de taal. Het zal duidelijk zijn dat de officiële taal in de kolonie Suriname ook in de 18e eeuw Nederlands was. Nederlanders, Duitsers, Sefarische Joden, konden op de één of andere wijze wel uit voeten met het Nederlands, Duits of Frans. Maar de overgrote meerderheid van de bevolking, zo’n 50.000 in getal, bestond uit slaven die uit uiteenlopende (taal-)gebieden in Afrika in Suriname waren samengebracht.

Goudkust 1830Goudkust rond 1830

In de 17e eeuw was Suriname niet alleen een multi-etnische- maar ook een veeltalige samenleving waarin verschillende Afrikaanse-, Europese- en Amerindiaanse talen gesproken werden. Vanaf de tweede helft van de 17e eeuw ontwikkelde zich een lingua franca die bestond uit een mengeling van  deze Afrikaanse- en Europese talen. Dat deze ‘contacttaal’ veel meer werd gesproken dat de Europese talen is een logisch gevolg van de getalsverhoudingen van de verschillende bevolkingsgroepen. Zo leefden er in 1787 ongeveer 10.000 mensen in de stad Paramaribo. Hieronder bevonden zich 1350 Europeanen (inclusief 615 Sefardische en 430 Ashkenazische joden), 650 vrije mensen van Afrikaanse komaf en zo’n 7 tot 8 duizend Afrikanen die in slavernij werden gehouden. In verhouding waren er in de stad dus 4 maal zoveel mensen van Afrikaanse komaf dan Europeanen. Op de plantages was deze verhouding zelfs 24:1.

Het boekje van Pieter van Dyk is het vroegste taal-instructie boekje dat voor het Sranan Tongo werd gemaakt. Het bevat in totaal 112 pagina’s. Het titelblad laat er geen misverstand over bestaan waarvoor het boekje bedoeld is: het is “Dienstig voor alle Koop-Luiden,…Eigenaren, Directeuren der Plantagien, Timmer-Luiden, Smits en anderen ….. om in korten Tyd de Slaaven te konnen Verstaan en van dezelven Verstaan te worden.” Behalve uitgebreide woordenlijsten bevat het boek ook twaalf zogenaamde ‘Zaamenspraken’ (conversaties).

Planter SurinameEen Surinaamse planter

Maar voor plantage-directeuren zijn er veelzeggende teksten die schijnbaar van belang waren- de directeur tegen een slavin: “Oeno doe ogeri, mi za zori joe langa wipi boe zanti oenoe doe, da tem mi tan epe koffie no mos tan klari, loese joe wipi bassia.” [Heb je geen kwaad gedaan! Ik zal jou wyzen met de Zweep, wat kwaad je luy gedaan hebt: Als ik opstaa moet de Koffi dan niet klaar zyn: Doed jou zweep los Officier]. De teksten zijn te lezen als een interessant inkijkje in gesprekken tussen directeur of eigenaar en slaven maar ook die tussen de blank-officier en en zwarte Officier. Beangstigend echt zijn conversaties van een plantage-directeur en een slavin: “Filida, jy moet in myn kamer koomen als ik gaa slapen.” Filida zegt daarop dat ze dit niet kan doen want haar man is een ‘Kormantynsze Neeger’, hij zou zich zelf van kant maken. Directeur: “Hoe fassi joe man fa granman vo joe……als hij maar een Mond open doed zal ik hem met de Zweep verleeren en daarom doe zo als ik u zeg, of anders zal het kwaad op u Kop uitvallen, gaa heen.”

Louise van Panhuys geboren von Barckhaus-Wiesenhütten (1763-1844). Tanz der Haussklaven vermoedelijk van de plantage Nut en SchadelijkDansende huisslaven van plantage Nut en Schadelijk (Louise van Panhuys 1763-1844)

Over Pieter van Dyk zelf weten we bijzonder weinig. Er wordt gesuggereerd dat hij een blank-officier was op een plantage in Suriname. Dat hij zelf uit eigen ervaring heeft geput om de dialogen op te schrijven lijkt bijzonder aannemelijk. Het is bijzonder zeldzaam boekje. De Buku- Bibliotheca Surinamica collectie beschikt helaas slechts over een kopie. In Nederland heeft, voor zover bekend, alleen de universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Leiden een exemplaar. Verder heeft de universiteit van Yale er één net als het Surinaams Museum in Paramaribo.

Carl Haarnack

zie ook:  https://bukubooks.wordpress.com/2011/08/15/taal_werken/

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...
← Older posts
logo

Enter your email address to subscribe to this blog and receive notifications of new posts by email.

Join 945 other subscribers

Recent

  • Tooneel des oorlogs. Lambert van den Bos (1675)
  • Kolonisatie van de Portugeesch Joodsche Natie in Suriname. Fred. Oudschans Dentz (1927)
  • Afrikanische Relikte und Indianische Entlehnungen in der Kultur der Buschneger Surinams. Lindblom (1924).
  • Nieu-Nederland versus Guajana. Otto Keye (1659/1672)
  •  Schaduwbeelden uit Suriname. Anna Ampt (1858).
  • Le Mercure historique (1750)
  • De Commandant van de Negerjagers. J.H. van Balen (1890)
  • Stedmans ´Narrative´ in de Buku collectie
  • Surinaamsche mengelpoëzy. P.F. Roos (1804)
  • Kleines Magazin von Reisen. J.G. Stedman (1800)
  • Beschrijving van Suriname. Van Sijpesteijn (1854)
  • Tagebuch einer Reise durch Holland und England. Sophie von La Roche (1788)

Koloniale Wereld Tentoonstelling Amsterdam (1883)

Wilhelmina van Eede

Categories

  • 17th century books
  • 18th century books
  • 19th century books
  • 20th century books
  • Bibliotheca Surinamica
  • Children's Books
  • Dutch books
  • English books
  • French books
  • Genealogie
  • German books
  • Indian diaspora
  • Italian books
  • Latin books
  • Law
  • medical
  • Parbode
  • Sranan Tongo Books

Paginas

  • Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti

buku

abolitionism Add new tag artsenij binnenland boeroes British Guiana democratie Duits Dutch EBG English expedities feest fiction flora & fauna Frans Guyana French genealogie German geschiedenis handel hindu hugenoten Illustrated Books india Indianen jews Judaica jurisdiction katholieken kinderboek Koloniale Staten koloniale tentoonstelling kolonisatie kunst Language manumissie maps marrons medical muziek Onderwijs photos plantages poetry politiek reizen religie religion Slavery Stedman stedmania theater tijdschriften travel West-Indies
  • German books

Blog at WordPress.com.

  • Follow Following
    • Buku - Bibliotheca Surinamica
    • Join 945 other followers
    • Already have a WordPress.com account? Log in now.
    • Buku - Bibliotheca Surinamica
    • Customize
    • Follow Following
    • Sign up
    • Log in
    • Report this content
    • View site in Reader
    • Manage subscriptions
    • Collapse this bar
 

Loading Comments...
 

    %d bloggers like this: