Zee-Togt van Kapiteyn Charles Leig, gedaan na Gujana…..en des selfs Volk-plantinge aldaar begonnen, misgaders de ongelukkige Reyse van het Schip de Olijf-bloeysem, tot des selfs onderstand derwaards gesonden in het Jaar 1604 […] Leyden: Pieter vander Aa, boekverkoper, 1706.
Lang voor Suriname in 1667 onder Nederlands bewind kwam waren er talloze pogingen gedaan om in de Guyana’s naar goud te zoeken, agrarische producten te verbouwen en nederzettingen te bouwen. Zo vertrok in 1604 kapitein Charles Leigh (Leig) met het schip de Olijfbloesem en 46 bemanningsleden vanuit de Engelse marinebasis Woolwich richting West-Indië. Via de Marokkaanse havenstad Mogador, het huidige Essaouira en vervolgens de Kaapverdische eilanden werd de Amazonedelta bereikt. Leigh ging met acht van zijn beste mannen aan land. Enige tijd later lieten zich vier ‘indianen’ in een kano zien. De kapitein zond hen een boot met messen, bijlen, glazen en koralen. De inheemsen hadden alleen mais en kleine blauwe papegaaien bij zich, in ruil waarvoor zij enige snuisterijen ontvingen.
Later werden zij (de Engelsen, ch) onthaald op honing, ‘pijn-appelen’ (ananas), bananen, aardappelen, cassave, verschillende soorten vis, kippen, konijnen en zwijnen. Ook kregen ze toestemming van twee stamhoofden, die eerder in Engeland geweest waren en dus de Engelse taal enigszins machtig waren, om een nederzetting te bouwen. Leigh en zijn mannen stonden de inheemsen bij toen zij overvallen werden door een vijandige groep Caraïben. Door het geschal van de trompetten en het lawaai van de Europese musketten vluchtten de Caraïben met achterlating van hun kano’s en proviand.
Vele van de Europese manschappen raakten ziek, ze leden aan zware koortsen, duizelingen en buikloop. Ook waren er enige die last hadden van wormen en vlooien. Vele mannen stierven. De Europese ‘kolonisten’ zochten naar edelmetalen zoals goud en edelstenen maar konden daarvan niets vinden. Leigh vertelt dat hij een Hollands schip tegenkwam dat overal het vlas (waarvan textiel wordt gemaakt) opkocht tegen zeer hoge prijzen. Katoen was, gezien het gunstige klimaat, een veelbelovend product. Ronduit lyrisch is Leigh over de gunstige omstandigheden waarin suikerriet verbouwd kan worden. Hij twijfelt er niet aan dat over enige jaren er een overvloed aan suikerriet geoogst kan worden mits zij over voldoende gereedschappen en middelen (lees: arbeidskrachten) zouden kunnen beschikken. Verschillende malen vraagt Leigh aan zijn broer Oliph Leigh per brief om arbeidskrachten en gereedschappen te sturen. Ook verzoekt hij om een goede tolk en suggereert de ‘indiaan van de ridder Walter Raleigh’ te sturen. Daarnaast vraagt hij om predikanten te sturen en personen van nuchter en bescheiden gedrag. Er zijn momenten dat de Europeanen vreedzaam met de inheemsen leefden. Maar er waren ook de nodige vechtpartijen, moorden en hinderlagen die door vijandige inheemsen werden gelegd.
Er verscheen een Zeeuws schip uit Middelburg in de monding van de rivier Wiapoco (Oyapoc) in Guyana. Het schip had ‘Swarten’ of ‘Negers’ aan boord die zij probeerden te verkopen. Dat lukte niet. Wel werden er cassave, Guinees koorn, brood en aardappelen aan boord gebracht om de uit Afrika aangevoerde slaven te voeden.
Kapitein Charles Leigh werd ziek en besloot naar Engeland terug te gaan maar overleed al tijdens de overtocht in 1605. De overige manschappen die nog in leven waren namen in 1606 afscheid van Guyana en de inheemsen. Met een Hollands schip dat enkele weken handel had gedreven in het gebied vertrokken zij via Trinidad richting Amsterdam en vandaar weer naar Engeland. De zeetocht van Leigh vond al plaats in de jaren 1604-1605. Het is dankzij de Leidse boekverkoper Pieter vander Aa, die in 1706 dit reisverhaal uitgaf, dat we ons een beeld kunnen vormen van de vroegste pogingen van Europeanen om in de Guyana’s vaste voet aan de grond te krijgen.
Peters, Bernhard Michael: Eine besonders merkwürdige Reise von Amsterdam nach Surinam, und von da zurück nach Bremen, in den Jahren 1783 und 1784 : wobei die Reisen und Lebensgeschichte John Thomsons, eines Engländers, seines vertrauten Freundes und Reisegefährten auf der See / von Bernhard Michael Peters, einem Jeverländer. Bremen, 1783.
Dit boek behoort tot de zeldzamere titels uit de Surinaamse bibliotheek. We vinden het boek slechts in een beperkt aantal universiteitsbibliotheken. Bernhard Peters werd in Jever geboren (Oostfriesland/Duitsland). Hij reisde over land van Bremen naar Jever, via Osnabrück naar Zwolle en vandaar naar Amsterdam. Zijn plan was om in Amsterdam een schip te zoeken dat hem naar Riga zou brengen. In Amsterdam echter ontmoet hij een man die hem in een kroeg vertelt dat het hospitaal in Paramaribo op zoek is naar een apotheker. Peters had jaren als apotheker gewerkt in dienst van de Koning van Engeland. Dat hij Engels sprak was een extra reden waarom hij zeer geschikt werd geacht. Een vriend waarschuwde hem weliswaar dat hij moest oppassen dat hij zijn ziel niet zou verkopen. Andere vrienden die hij om advies vroeg wisten weinig tot niks over Suriname en konden hem niet adviseren. De man nam hem mee naar het West-Indische Huis in Amsterdam. Daar toonde Peters zijn getuigschriften en legde hij een mondeling examen over zijn apothekerskennis goed af. In 1783 reisde hij per schip naar Suriname. In zijn boek leren we veel over het leven in Amsterdam in die tijd en het verblijf aan boord van het schip.
Wij zijn natuurlijk zeer geïnteresseerd in wat Peters over het leven in Suriname te vertellen heeft. Peters getuigt van grote empathie voor de slavenbevolking. Zo schrijft hij dat de arme Afrikanen in hun land zijn geroofd. Ze worden als vee op schepen naar Suriname vervoerd en zien er dan vertwijfeld en angstig uit. Onder hen bevinden zich vele goede en trouwhartige mensen.
Over de inheemsen spreekt de auteur ook met grote achting. Het land behoort hen eigenlijk toe, zo schrijft hij. De Hollanders hebben vrede gesloten met de ‘indianen’ maar moeten hen wel jaarlijks geschenken brengen zoals jenever, messen, bijlen en koralen. In Paramaribo vindt men nog inheemse slaven die als gevangen aan de Hollanders worden verkocht.
Onze ooggetuige Peters had voor zes jaar dienst in Suriname getekend. Gaandeweg echter verslechterde zijn gezondheid. Er waren gezondheidsredenen waardoor iemand zijn diensttijd kon verkorten. In het geval van Peters stond het hem, gezien zijn goede staat van dienst, vrij eerder terug te keren. Al in 1784 keerde hij terug naar Amsterdam en vandaar huiswaarts naar Duitsland. Hij vestigde zich als apotheker in Bremen. Anders dan vele reizigers voor én na hem lijkt Peters niet te putten uit verhalen die eerder in andere reisverhalen zijn beschreven. Zijn belevenissen lijken authentiek en echt gebaseerd op zijn eigen ervaringen. Hij vertelt voortdurend over mensen die hij tijdens de reis en in Paramaribo ontmoet. Zo ontmoet hij een zoon van een predikant uit Jever die hij nog kende uit zijn jeugd. Deze man werkte als kantoorbediende voor de heer P. Van vele Europeanen en plekken die Peters ten tonele voert geeft hij ons alleen de eerste letter. We zijn natuurlijk bijzonder nieuwsgierig wie achter deze initialen schuilgaan. Daarmee krijgen we natuurlijk een beter inzicht in de mensen die in die tijd in Paramaribo rondliepen. Er bestaat een gerucht dat er in de Landesbibliotheek van Oldenburg een exemplaar van het boek van Peters te vinden is waarin in een oud handschrift niet alleen correcties zijn aangebracht maar ook de namen van alle personen en plekken worden prijsgegeven. De geschiedenis ligt voor het oprapen. Op naar Oldenburg!
De Erve C. Stichters Enkhuizer Almanak tot nut van ‘t algemeen voor het Schrikkel-Jaar 1836. F. Kaiser. Amsterdam: Gebroeders Van Staden, 1836.
De Enkhuizer Almanak verschijnt één maal per jaar en bestaat waarschijnlijk als sinds 1595. Het oudste bewaard gebleven exemplaar echter dateert van 1680 en werd in Enkhuizen gedrukt. Het is een klein formaat boekje (9 x 7,5 cm) waarin nuttige informatie over het komende jaar zoals een kalender met feestdagen, opkomsttijden van zon en maan, eb en vloed en weetjes over het weer worden weergegeven. Ieder jaar worden er ook korte vertellingen, anekdoten, gedichten en volkswijsheden.
In de Enkhuizer Almanak van het jaar 1836 komt Suriname ter sprake. Eén hoofdstuk draagt de titel Prentverbeeldingen van een zevental Kunsttafereelen van Nederlands West-Indië. Met toepasselijke Bijschriften. Het hoofdstuk opent met de volgende dichtregels:
“Aan boord der Suriname,/ Langs het verre Westerstrand,/ huwt zich welvaart en genoegen/ Met den roem van het Moederland./ Rijk is hier Natuur in gunsten,/ die zij in haar schoot besluit/ En die onwaardeerbre schatten/ stort zij over Neêrland uit.
Daarmee is direct de toon gezet. Met geen woord wordt gerept over onder welke omstandigheden die ‘onwaardeerbre schatten’ (= onbetaalbare schatten) geplant, geteelt en geoogst worden. De ‘Prentverbeeldingen’ worden gevormd door zeven houtgravures van het Gouvernements gebouw, Fort Zeelandia, Savane Rivier, Koffie Plantaadje, Suiker Plantaadje, Houtgrond en een Negerhut.
Bij iedere gravure wordt de lezer een paar dichtregels voorgeschoteld die de essentie van de afbeelding moet weergeven. Het gouvernements paleis is een ‘praalgebouw’ waar met ijver, moed, beleid en trouw het land bestuurd wordt. Fort Zeelandia toont zijn sterke ‘wallen’ en wie het ooit aan zal vallen zal zijn macht, geweld en trots weerstaan. De gravure van het Fort is ‘in de plaat’ gesigneerd met Cranendonk. In de dichtregels die bij de Savane Rivier staan afgedrukt wordt gerept over hoe een planter de rivier afvaart en trots de vruchtbare gronden in ogenschouw neemt.
Binnenkort zullen zijn ijver en zorgen beloond worden door een goede koffie-oogst en zal het Moederland de vruchten er van plukken. De dichtregels van de koffie- en suikerplantage geven hoog op over de rijkdom, welvaart en voorspoed die de oogsten brengen. In Eene Negerhut wordt er dus voor het eerst een verwijzing gemaakt naar de slavernij (zonder dat die term wordt genoemd):
Van riet en bladren zaamgehecht/ dient dit verblijf, bij het zonnebaken,/ Of donkre nacht, in het zorgelijk waken,/ Den Neger, daar het hem voor zon en regen dekt,/ Van hier slaat hij zijn’ blik in het rond,/ En waakt voor ’s Meesters akkergrond.
In het gedicht dat het hoofdstuk besluit verandert de toon niet. Zo lezen we dat door kunst en nijverheid en vlijtbetoon men tot grote dingen komt. De dichter heeft het over ‘ons roemrijk vaderland’ en over ‘ons volk’. De dichtregels zijn afkomstig Willem Hendrik Warnsinck (1782-1857), een Nederlands dichter en schrijver. Warnsinck was bevriend met de grootste dichter van zijn tijd, Hendrik Tollens (1780-1856). Tollens was de auteur van Wien Neêrlands bloed dat lange tijd als het Nederlands volkslied dienst deed. Tevens vertaalde hij het abolitionistische gedicht ‘De Neger in de Suikerplantage’. Dat maakt de vraag nog prangender waarom Warnsinck werkelijk nergens ook maar één regel dichtte waaruit een kritische noot over de slavernij in doorklonk.
Voor een paar euro kan men een twintig jaar oude Enkhuizer Almanak kopen. Wie een 19e eeuwse almanak wil kopen is gauw tussen de €50 en €100 kwijt. De almanak uit 1836 met de ‘Surinaamse’ houtgravures is nergens te koop. Tot op heden hebben we ook geen exemplaar kunnen traceren in een bibliotheek. Dat maakt het exemplaar dat zich in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie bevindt extra bijzonder.
Taschenbuch der Reisen; oder, Unterhaltende darstellung der entdeckungen des 18ten jahrhunderts in rücksicht der länder, menschen und productenkunde. Für jede klasse von lesern. Eberhard August Wilhelm von Zimmermann. Leipzig: G. Fleischer d. jueng., 1806.
Bijna vijf jaar geleden schreven we in deze rubriek eerder over E.A.W. Zimmerman (1743-1815). Toen schreven we over een Nederlandse vertaling van één van Zimmermanns belangrijkste boeken: De aarde en hare bewoners, volgens de nieuwste ontdekkingen (Haarlem: Bij de erven François Bohn, 1819). Maar zo’n zeventien jaar eerder, in 1802, begon hij al aan zijn reeks van Taschenbücher die maar liefst twaalf jaargangen zou tellen. In de edities van 1803 en 1806 schrijft hij over Suriname en toont hij de lezer een aantal fraaie gravures.
Eberhard August Wilhelm von Zimmermann was een Duitse filosoof, bioloog en geograaf. Hij studeerde wiskunde en filosofie aan de Universiteit van Leiden en in Halle en Göttingen. In 1766 werd hij aangesteld als professor in de wis- en natuurkunde in Braunschweig. Hij reisde veel door Europa (Estland, Letland, Rusland Zweden, Denemarken, Engeland Frankrijk, Duitsland, Switzerland en Italië). Voor zijn kennis over Suriname maakt hij gebruik van literatuur van o.a. Condamine, Fermin, Hartsinck, Bancroft en Stedman.
De Caraïben vormen de grootste groep oorspronkelijke inwoners van Guyana. Vanaf het vasteland hebben zij de Antillen bevolkt. De andere groep inheemsen wordt gevormd door de Galibis. Deze volkeren, zo schrijft Zimmermann, hebben een aantal zeer vreemde gewoonten. Alle volkeren, die aan de mondingen van de rivieren in het Amazonegebied wonen, vinden een platgezicht en een plat achterhoofd erg mooi. Daarom drukken ze de hoofden van hun kinderen tussen twee plankjes samen. Ook zijn er bepaalde stammen die zich versieren door papegaaienveren te dragen. Zij maken hiervoor gaten in hun wangen.
Paramaribo bestaat uit een langgerekt vierkant. De rechte straten worden versierd door bloeiende en vruchtdragende Citrusbomen (citroenen-, sinasappel- en pompelmoesbomen) en Tamarindebomen. Het plaveisel bestaat uit schelpenzand waardoor ze met de mooiste tuinpaden kunnen wedijveren. De huizen staan op een bakstenen fundament en zijn voor de rest uit hout opgetrokken. De vloeren zijn niet bekleed met tapijt maar met ceder- of mahoniehout. De stad bestaat uit 1400 huizen. Het aantal witte inwoners in de kolonie bedraagt 5000; het aantal ‘Negers’ (of slaven) is we; 75.000. Zimmermann weet verder te melden dat het leven in de stad enorm duur is. Een paar ongemeubileerde kamers kosten per maand 3 tot 4 pond sterling. Een zeer middelmatig huis kost per jaar 100 Guinies. Vlees, boter, eenden en wijn (3 schilling per fles) zijn veel duurder dan in Europa. Alleen vis, sinasappels en ananassen zijn goedkoop. Citroenen en tamarinden kan men gratis oprapen onder de bomen.
Het leven van de planters die op een plantage leven is bijzonder vrolijk en prettig. Als hij zich om zes uur ’s morgen uit de armen van zijn meest favoriete slavin heeft losgerukt, trekt een slaaf (Zimmerman spreekt hier over een ‘Neger’) hem de zijden kousen aan. Een andere slaaf doet hem zijn ochtendmantel aan die van kostbare Indische stof is gemaakt. De mooiste slaven en slavinnen serveren het ontbijt met koffie en tabak op de veranda. De opzichters komen dan op zeer onderdanige wijze verslag doen van de gang van zaken op de plantage. Ook de artsen rapporteren over ziektegevallen onder de slavenbevolking. Dan volgt een inspectie van de plantage.
Hoewel Zimmermann dus nooit in Suriname is geweest roept hij toch een aardig beeld op van de toestand in de kolonie Suriname. Zijn uitermate lezenswaardige boeken werden in Duitsland door een groot publiek gelezen. Mondjesmaat verschijnen de Taschenbücher op de markt. Bij een antiquaar in Nederland wordt er nu een exemplaar aangeboden voor €250,–
Twee Indiaansche bekkens uit de kolonie Suriname, door Isaac van West. Leiden: Jacs. Hazenberg, Corns. Zoon, 1870.
De contacten tussen Surinamers en het moederland waren ook in de 19e eeuw talrijk. Dat gold natuurlijk vooral voor de relatief welgestelden in Paramaribo. Opvallend is dat, wie het zich kon permitteren, zijn kinderen in Nederland liet studeren. In de 19e eeuw promoveerden er in Suriname geboren studenten zelfs al aan Nederlandse universiteiten tot bijvoorbeeld doctor in de geneeskunde of rechtsgeleerdheid. De Buku Bibliotheca Surinamica collectie heeft een aantal van deze proefschriften die in het Nederlands, in het Frans maar soms ook in het Latijn verschenen. Het mooiste exemplaar hier van wil ik hier graag presenteren.
Op maandag 19 september 1870 promoveerde Isaac van West tot doctor in de geneeskunde aan de Hoogeschool te Leiden op het proefschrift Twee Indiaansche Bekkens uit de Kolonie Suriname. Isaac Salomon van West, geboren op 8 november 1845 in Paramaribo, was een zoon van Samuel Isaac van West (1806-1861) en Rebecca Simona Pos (1814-1871). Isaac maakte vooral naam in de kolonie als verloskundig arts. Ook zette hij zich in voor de oprichting van de Geneeskundige School in Suriname. De familie Van West waren Hoog-Duitse Joden. Zo was Coenraad Isaac van West een belangrijke donateur voor de bouw van de Hoogduitse Synagoge waarmee in 1835 werd begonnen. Isaac van West overleed op 65 jarige leeftijd in 1911.
Van West bestudeerde twee bekkens afkomstig van Surinaamse indianen. Aan het einde van de 18e eeuw raakte het in zwang om de schedels van de verschillende ‘rassen’ met elkaar te vergelijken. In de 19e eeuw meenden verschillende wetenschappers conclusies te kunnen trekken uit de vergelijking van skeletten van verschillende volkeren. Het eerste bekken, afkomstig uit de collectie van F.A.C. Dumontier (chef van de Geneeskundige Dienst in Suriname), behoorde toe aan een jonge Warrauwse vrouw van ca. 25 jaar. Het tweede bekken kwam uit de collectie van het Museum Vrolik en was van een Caraïbische vrouw (geschonken door dezelfde Dumontier). Van West geeft nauwkeurig de afmetingen van alle onderdelen van het gebeente. Hij komt tot de conclusie dat voor beide bekkens geldt dat zij gekarakteriseerd worden door de ‘algemeene kleinheid en teerheid der verschillende beenderen’, vooral in vergelijking met Europese exemplaren. Interessant is dat de bewering van dr. Vrolik, dat vrouwen die bevrucht worden door een man van hun eigen ras makkelijker baren dan zij die door een man van ‘eene vreemden volkstam’ worden bevrucht, naar het rijk der fabelen verwijst. Dat geldt ook voor de stelling dat hoe achterlijker een volk is en hoe meer het verwijderd is van de ‘Kaukasiche ras’, hoe meer de bekkens overeenkomsten vertonen met dierlijke varianten. De conclusie van het proefschrift is dat indianen weliswaar ‘zeer achterlijk in beschaving zijn en in de waren zin des woords wilden’, van enige overeenkomst met dierlijke bekkens is geen sprake.
Wij zijn, voor deze rubriek, wat minder geïnteresseerd in de medisch-technische details van deze studie naar de bekkens. Veel meer kijken we naar de bibliofiele kwaliteiten van deze publicatie. Het boekje in gebonden in een prachtig groen linnen bandje met rijkelijke versiering in goud op de rug en het voorplat: Ars Medica met daarbij afgebeeld een hoofd dat verbonden is én een aesculaap. Meegebonden zijn twee uitklapbare steendrukken waarop de twee bekkens zijn afgebeeld. Dit exemplaar lijkt, gezien het handschrift, eigendom te zijn geweest van dr. Dumontier. De uitgever zal op verzoek van de promovendus een paar exemplaren in zo’n fraaie band gestoken hebben. Buku verwierf dit boekje meer dan vijftien jaar geleden op een veiling bij Van Stockum in Den Haag waar de boeken uit de bibliotheek van L. van Panhuys werden geveild.
Het Museum Vrolik bevindt zich nu in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam. Zou het bekken van de Caraïbische dame zich daar nog bevinden? En wat is er met het andere bekken gebeurd?
Hendrik Groothuis, of De rampspoedige gevolgen van speelzucht en losbandigheid : een verhaal voor kinderen der mannelijke sekse van acht tot twaalf jaren [met platen gegraveerd door D. Veelwaard, naar H.P. Oosterhuis]. Amsterdam: M.H. Helmig, 1825.
De Surinaamse bibliotheek is veel groter dan doorgaans wordt aangenomen. Zo zijn er tal van boeken die niet worden geassocieerd met Suriname omdat het land nergens genoemd wordt en het verhaal zich niet in Suriname afspeelt. Vooral bij oude kinderboeken kozen auteurs er regelmatig voor om ´Suriname´ te vervangen door ´Amerika´ of ‘West-Indië’. Dit bijna tweehonderd jaar oude kinderboek, Hendrik Groothuis, is daar een klassiek voorbeeld van.
Hendrik is de zoon van een predikant. Vader en zoon maken een wandeling in het bos vlakbij hun huis ergens in Nederland. Plotseling horen ze iemand huilen. Achter een boom ligt een man op de grond. Het is een zwarte jongeman (de auteur gebruikt de term ‘moor’). Hendrik is bang en zegt tegen zijn vader:
“Ach, vader!” riep Hendrik angstig, “het is een moor, laat ons schielijk onzen weg vervolgen; zulk een man is affschuwelijk, ik ben bang voor hem.” Maar zijn vader spreekt hem bestraffend toe: “Foei, Hendrik!” zeide de vader, op eenen bestraffenden toon, “is dan een moor niet even zoowel een mensch van God geschapen, als gij en ik? En offschoon de kleur van zijn vel van de onze onderscheiden en zwart is, draagt hij misschien eene blankere ziel in zijn binnenste, dan menig een onzer blanke medemenschen.”
Hij leert zijn zoon dat hij nooit iemand, of hij nou een Jood of heiden is, ‘beminnaar der deugd’ of juist een ‘najager van ondeugd’, hulpeloos mag laten liggen wanneer hij kan helpen zijn verdriet te verlichten. Het is belangrijk, zo stelt zijn vader, je naaste lief te hebben en geen uitzondering te maken naar stand, geslacht of kleur. De jongeman, nauwelijks zestien jaar oud, wordt tegen een boom gezet. Zijn voorhoofd bloedt. Hij heet Hector en hij vertelt dat hij in een vreemd land is en door iedereen is verlaten. Hector is geboren in Afrika (zijn ouders behoorden tot een ‘wilde horde’). Hun dorp werd door wrede gewapende ‘blanken’ overvallen, zijn vader en broers werden doodgeschoten. Hector wordt met moeder en zussen als slaven naar ‘West-Indië’ (lees: Suriname, ch) gebracht. Hier wordt hij op een slavenmarkt aan een boosaardige Engelman verkocht. Na een aantal jaar neemt zijn ‘meester’ hem mee naar Nederland. Ze brengen de nacht door in de stad N. (Nijmegen?). Tijdens een wandeling raakt Hector verdwaald en wordt hij meegenomen door een bende dieven die hem gevangen houden. Uiteindelijk ontsnapt hij maar zijn ‘meester’ is allang op weg naar Suriname.
Hector wordt liefdevol in huis genomen door de predikant en zijn gezin. Hij groeit op tot een voorbeeldige jongeman. Later gaat hij theologie studeren met als doel zijn ‘landgenoten’ in Afrika het christelijk geloof te brengen. Hendrik wordt in Amsterdam klaargestoomd tot koopman. Daar komt hij in zg. koffiehuizen met de verkeerde mensen in aanraking en raakt, door almaar groter wordende gokschulden, aan lager wal. Door een toeval ontmoet Hector zijn moeder die ook naar Nederland is gereisd. Hector gaat naar Afrika en zijn moeder blijft bij de predikant en zijn vrouw wonen. Als de predikant en zijn vrouw overleden zijn erft Hector hun bezittingen en huis.
De morele vorming van kinderen, braafheid en zedelijkheid, staan in dit boekje centraal. Dat is kenmerkend voor veel Europese literatuur aan het einde van de 18e en begin 19e eeuw. Waarin dit boekje zich onderscheidt is dat hier de deugdzaamheid opgehangen wordt aan een zwarte man. We zouden kunnen beargumenteren dat dit verhaal in de verte ook een abolitionistische boodschap in zich draagt. We vinden het boek in een tiental Nederlandse bibliotheken. Er zijn ook drie exemplaren te vinden in twee particuliere collecties, de Buku Bbibliotheca Surinamica collectie (één in zwart-wit en één in kleur) en in een belangrijke West-Indië verzameling in België.
Tooneel des oorlogs, opgerecht in de Vereenigde Nederlanden; door de wapenen van de Koningen van Vrankryk en Engeland, Keulsche en Munstersche Bisschoppen. Lambert van den Bos.Amsterdam: J. Van Meurs, 1675.
Het aantal publicaties uit de zeventiende eeuw, waarin Suriname een rol van betekenis speelt, is beperkt. Tenslotte kwam Suriname pas in 1667 in Nederlandse handen toen Abraham Crijnssen de voormalige kolonie op de Engelsen veroverde. In de laatste 33 jaar van die eeuw begon de kolonisatie door Nederlanders en verschenen er verschillende publicaties in de Nederlandse taal.
In Tooneel des oorlogs geeft Lambert van den Bos (1610-1698) een gedetailleerd verslag van de oorlogen tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en Frankrijk, Engeland en andere naties. In de 17e eeuw streden de verschillende Europese mogendheden voortdurend met elkaar om hun handelsbelangen in Europa maar ook in de koloniën veilig te stellen dan wel uit te breiden. Lambert van de Bos (ook wel Bosch) werd geboren in Amsterdam. Zijn vader was afkomstig uit Antwerpen. Van den Bos kreeg negen kinderen met Maria van der Beeck. Hij werkte als leraar van de Latijnse school in Helmond, Dordrecht, Heemstede en Vianen. In Amsterdam volgde hij een opleiding tot apotheker en legde daar in 1640 examen af. Naast zijn werkzaamheden als leraar (en rector) zag Van den Bos kans aan een indrukwekkend oeuvre te werken van blijspelen, poëzie, treurspelen, historische werken en vertalingen zoals de eerste Nederlandse vertaling van Don Quichotte van Cervantes (Den verstandigen vroomen ridder Don Quichot de la Mancha in 1657).
Voor ons echter is Van den Bos alleen vanwege die ene titel van belang: Tooneel des Oorlogs uit 1675. Dit is namelijk één van de vroegste publicaties waarin Suriname aan de orde komt. Hij schrijft dat Suriname een kolonie gelegen is op de kust van Guiné in America (hij bedoelde hier natuurlijk Guyana, ch) en dat deze de Engelsen toebehoorde. In maart 1667 werd dit gebied echter door de Nederlanders veroverd. Na enkele maanden veroverden de Engelsen opnieuw de kolonie. In het Traktaat van Breda (De Vrede van Breda), in 1667, die het einde betekende van de Tweede Engels-Nederlandse oorlog, werd bepaald dat de status quo van mei 1667 gerespecteerd zou worden. Suriname kwam dus weer onder Nederlands bestuur. Het huidige New York (voorheen Nieuw-Amsterdam) zou in Engelse handen komen. Van den Bos beschrijft de moeizame onderhandelingen tussen de Engelse en de Nederlanders. Eerst wilden de laatsten niet dat de Engelsen met hun slaven de kolonie zouden verlaten, vervolgens wilden ze geen Engelse oorlogsschepen toestaan de Engelse planters op te pikken. Maar dat de Engelsen de kolonie wilden verlaten met medeneming van grote aantallen slaven dat was tegen het zere been. Zo zou de hele suikerindustrie tenslotte instorten. Het invoeren van slaven was onvoorspelbaar, moeizaam en duur. Toch hadden noch de Engelsen, noch de Nederlanders, baat bij een nieuwe oorlog en werd alles vreedzaam afgehandeld. Op 19 januari 1671 kwamen de laatste Engelse schepen in Suriname aan om Engelse kolonisten, hun goederen en slaven mee te nemen.
Van den Bos geeft een uitvoerige beschrijving van Suriname, de rivieren, de flora en fauna. Hij begint met de beschrijving van het dorp Teorarica (Torarica). Het bestaat uit honderd woonhuizen en ligt aan een haven die groot genoeg is voor honderd schepen. De rivier zit vol met bezienswaardige vissen zoals de zwaardvis of de manati (een soort van zeekoe) die zich te goed doet aan de bladeren die langs de rivier groeien. De plantages liggen wel dertig mijlen rivier opwaarts schrijft onze Van den Bos. Hij beschrijft een voorval waarbij er op een groep ‘indianen’ jacht werd gemaakt. Zij hadden het huis van een Europese vrouw geplunderd en haar vermoord.
Over de dieren in Suriname schrijft de auteur uitvoerig. Luipaarden, tijgers, stekelvarkens (porcupines) en vele anderen passeren de revue. Waar we natuurlijk vooral in geïnteresseerd zijn is hoe de mensen daar leefden. Er wonen, zo schrijft Van den Bos, zo’n 500 huisgezinnen in Suriname. Ook zijn er veertig a vijftig suikermolens. De grootste groep inheemsen vormen volgens hem de Chariben (Karaïben) die hij typeert als kanibalen. Zij gaan naakt door het leven maar dragen, eerbaarheidshalve, een lap. Ze hebben zwart haar (geen krullen) en hun huid is oranje-geel van kleur. De vrouwen zijn bijzonder mooi van gestalte en lijf. Zo leren we meer over de oorspronkelijke inwoners van Suriname.
Toch is het niet aannemelijk dat Lambert van den Bos ooit zelf voet heeft gezet op Surinaamse bodem. Hij was tenslotte leraar van beroep en in zijn vrije tijd gebruikte hij vooral boeken om zichzelf te informeren over allerhande onderwerpen. Ook voor zijn verhalen over Suriname maakte hij gebruik van verschillende bronnen. De meest herkenbare bron die hij geraadpleegd heeft is An Impartial Description of Surinam door de Engelsman George Warren (1667).
Tooneel der Oorlogs is een zeldzaam boek. Heel af en toe verschijnt het op veilingen. Met zijn bijna 1400 bladzijden en veel illustraties is het boek een waar pronkstuk voor iedere bibliofiel. Voor de Surinameverzamelaar is dit één van die zeldzame zeventiende eeuwse titels waarin de vroegste periode van de Europese aanwezigheid in Suriname wordt besproken.
Kurtzer Entwurff von Neu-Niederland und Guajana. Einander entgegen gesetzt, umb den Unterscheid zwischen warmen und kalten Landen herauß zu bringen, und zu weisen welche von beyden am füglichsten zu bewohnen, am behendesten zu bauen und den besten Nutzen geben mögen. Otto Keye. Leipzig: Ritzsch 1672.
Het aantal 17e eeuwse publicaties in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie is zeer beperkt. Eén van de oudste titels is deze zeldzame Duitse vertaling van `Het waere onderscheyt tusschen koude en warme landen, aengewesen in de nootsakelijckheden die daer vereyscht worden … om beyde die landen te konnen bewoonen … Voor-gestelt en vergeleken met Nieu-Nederlant, als sijnde een koudt landt en Guajana sijnde een warm landt, en beyde gelegen in America´(1659).
In dit boek weegt de auteur, Otto Keye, de voor- en nadelen af tussen de zg. ‘koude- en warme landen’. Hij vergelijkt de ‘koude’ kolonie Nieuw-Nederland met het ‘warme’ land Guyana. Hierbij neemt hij de klimatologische omstandigheden, de economische mogelijkheden en alles wat deze koloniën te bieden hebben op het gebied van landbouw in ogenschouw. Nieuw-Nederland is het gebied aan de Amerikaanse oostkust dat het huidige New York (toen Nieuw-Amsterdam geheten), New Jersey en Delaware omvat. Guyana omvat het huidige Suriname, Guyana en Frans Guyana.
Op 31 juli 1667 zou het Verdrag van Breda een einde maken aan de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog. Hierbij werd bepaald dat Nieuw-Nederland (inclusief New York) voortaan Engels gebied zou zijn en dat Suriname (dat net door Abraham Crijnssen op de Engelsen was veroverd) aan Nederland zou worden toebedeeld. Eerder, in 1654, waren de Nederlanders door de Portugezen uit Brazilië verdreven. Het was daarom niet verwonderlijk dat men erop gebrand was om nieuwe wingewesten te veroveren. De Staten-Generaal en de geldschieters in Amsterdam wilden maar wat graag nieuwe kolonisatiepogingen op touw zetten. Het grote probleem was om voldoende mensen te vinden die als kolonist zich in een avontuur te storten. In het derde kwart van de 17e eeuw verschijnen er pamfletten en boeken verschijnen waarin hoog wordt opgegeven over de mogelijkheden die ‘de Nieuwe Wereld’ te bieden had. Over de gevaren (slangen, muskieten, spinnen en andere gevaarlijke schepsels) en het afmattende klimaat wordt niet gesproken of wordt een beetje positiever geschreven. Dat geldt ook zeker voor dit boek van Otto (ook Ottho) Keye. Hij is zeker geen objectieve wetenschapper maar heeft er duidelijk belang bij om Guyana gunstiger af te schilderen. Zo stelt hij dat ‘Guyana kon in korte tijd ‘ghebracht en ghemaeckt worden tot een Aerds Paradijs’.
Otto Keye was aangesteld als Eerste Raad van een kolonie aan de rivier Aprouaque die nog moest worden opgericht. Daarvoor had hij geldschieters én kolonisten nodig. Anno 2022 wordt er nog wel eens schamper gedaan over de ‘ruil’ van New York voor Suriname maar het is aannemelijk dat de publicatie van Keye een rol heeft gespeeld bij de onderhandelingen rond de Vrede van Breda en de daaruit voortvloeiende keuzes. Keye geeft hoog op over hoe goedkoop het is in een warm land te wonen (geen kleding nodig en de huisvesting is eenvoudiger). Het verbouwen van de grond kost ook minder omdat men daar makkelijker slaven kan inzetten. In Guyana kunnen vruchten veel beter groeien. Hij heeft het dan o.a. over katoen, suikerriet, tabak, indigo en cacao. Er is ook veel hout beschikbaar en de rivieren zitten boordevol vis.
Over Otto Keye zelf weten we heel weinig. Hij is afkomstig uit Gelderland. In de jaren 1637-1639 heeft hij in Brazilië het bewind over een compagnie voetknechten gevoerd. De Nieuwe Geoctrooide Guajaanse Compagnie kreeg in 1658 toestemming van de Staten-Generaal om een nieuwe kolonie te stichten. Het is waarschijnlijk dat Keye zijn boek schreef in opdracht van deze compagnie. Zowel de Nederlandse- als de Duitse editie van Keye’s boek zijn uitermate zeldzaam. Wie een exemplaar aan zijn of haar collectie wil toevoegen met wel diep in de buidel tasten.
Carl Haarnack
Nagekomen bericht van Martijn van den Bel, archeoloog en auteur in Frans Guyana:
“Deze Keye is namelijk vertrokken met Baltasar Gerbier op zoek naar de zilverberg ten oosten van Cayenne in de jaren 1650. Deze missie ging mis omdat Keye en kornuiten liever een colonie wilde stichten op de Approuague rivier om daar suiker te verbouwen. Gerbier vluchtte voor een dreigende rebellie naar Cayenne waar hij zich in het huis van gouverneur Langedijk verschanste ; zijn vrouw overleed bij de aanval van Keye op Gerbier en zijn dochter raakte gewond. Ondertussen was Langedijk terug van zijn expeditie op de Oyapock en werd Keye ingerekend. Ze vertrokken gezamenlijk naar Nederland waar het proces plaatsvond. Dit proces is door Gerbier gepubliceerd en voorzien van enkele prachtige gravures.
Na de Engelse aanval van 1666 vertrok de commandeur Isaac van Mildert naar Suriname om daar zijn heil te zoeken. De participanten van de Nieuw Guiaansche Compagnie (NGC) in Amsterdam proberen vervolgens de geplunderde kolonie te verkopen aan de de hertog van Hanau (weer een Duitser). wat in 1669 een feit was maar er is verder weinig bekend of er (Duitse) kolonisten zijn gearriveerd op de Approuague. Wel weten we dat de kolonie vanaf 1675 werd bewoond door Gilles de Bont en Johannes Masuer die ook plantages hadden in Suriname. Na de machtswisselingen in het jaar 1676 van Cayenne naar aanleiding van de Guerre de Hollande heeft de chevalier de Lézy de Nederlandse koloniën op de Approuague en Oyapock rivier ingenomen en ontruimd.”
verder lezen:
Bel, M.M. van den & G. Collomb. 2021. La colonisation de la Guyane (1626-1697), 2 Tomes, Les collections de la République des Lettres. Éditions Hermann, Paris.
Bel, M.M. van den & L.A.H.C. Hulsman. 2019. Les Hollandais à Cayenne. La présence néerlandaise en Guyane (1655-1677). Espace Outre-Mer. Ibis Rouge Éditions, Matoury.
Keye deed in 1655 nog een missie naar Céara zie Ha-NA 1.01.02 12564.40 Hieronder een gravure gemaakt door Gerbier die de aanslag op zijn familie in Cayenne illustreert. Linksonderin is Otto Keye de moordenaar ! Waarschijnlijk is dit ook de oudst bekende gravure van het dorp Cayenne c. 1660
‘The Narrative’ van John G. Stedman in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie
Al zo’n 35 jaar verzamel ik boeken die te maken hebben met de voormalige Nederlandse kolonie Suriname. Ik noem mijn verzameling Buku Bibliotheca Surinamica. Eén van de belangrijkste boeken in mijn collectie (en tegelijkertijd hét belangrijkste achttiende eeuwse boek over Suriname) is de Narrative of a five years’ expedition against the revolted negroes of Surinam, in Guiana, on the wild coast of South America; from the year 1772, to 1777: elucidating the history of that country, and describing its productions [….] London: J. Johnson & J. Edwards, 1796. Dit boek werd geschreven door Nederlands-Schotse John Gabriel Stedman (1744–1797). Stedman, geboren in Dendermonde, had een Schotse vader en een Nederlandse moeder. In 1772 vertrok hij als soldaat in de troepen van kolonel Fourgeoud naar Suriname. Hier zou hij bijna vijf jaar strijden tegen de van de plantages weggelopen slaven. Hij hield een dagboek bij dat de basis zou vormen van zijn boek. Het boek van Stedman vormt een belangrijk onderdeel van mijn verzameling die meer dan 10.000 titels telt. Deze collectie omvat meer dan vijftig verschillende edities, bewerkingen en vertalingen van de ´Narrative´, waaronder een aantal belangrijke eerste drukken.
Uiteraard is de 1e Engelse editie uit 1796 aanwezig in twee prachtige halfleren banden en in een slipcase. De eerste editie is bijzonder zeldzaam omdat Stedman, vanwege zijn woede over de tekstuele ingrepen van zijn uitgever, een groot aantal exemplaren verbrandde. Ook omvat de collectie een 1e Engelse editie, een ‘large paper copy’, waarvan de platen (gravures) in de tijd met de hand zijn ingekleurd. Een aantal platen is met goud opgehoogd. Dat zien we bijvoorbeeld bij de plaat van Johanna (T. Holloway), Female Quadroon Slave of Surinam (Perry) en Europe Supported by Africa and Asia (William Blake). Iedere gravure is een kunstwerk op zich. In november 2021 werd een handgekleurde q1e editie bij Bubb Kuyper in Haarlem geveild. Recentelijk verwierf de Buku Bibliotheca Collectie een tweede editie van de Narrative (1806) die met de hand is ingekleurd. Dit exemplaar maakte meer dan vijftig jaar deel uit van The Peter and Pat Croft Collection (Wisbech, UK).
In 1806, tien jaar na de eerste, verscheen een tweede editie. Stedman was kort na het verschijnen van de eerste druk al overleden. Deze tekst voor deze ‘Second edition corrected’ was opnieuw gezet en werden enkele typografische verbetering aangebracht. De Buku-collectie bezit verschillende exemplaren van deze druk, met platen in zwart-wit en met handgekleurde platen. Bij de editie uit 1813 heeft de uitgever alleen een nieuwe titelpagina toegevoegd aan de onverkochte exemplaren van de tweede druk. Van de 1813 editie is er een exemplaar in de Buku-collectie waarvan de platen kort na publicatie met de hand zijn ingekleurd. In 2022 werd de band van dit exemplaar vakkundig onder handen genomen door meester-boekrestaurateur Erik Schots in Krommenie (hij heeft de afgelopen twintig jaar vele boeken uit mijn bibliotheek opgeknapt of van een nieuwe band voorzien. In de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw verschenen er tientallen edities, soms bewerkt en verkort.
Het dunste boekje dat gebaseerd is op het relaas van Stedman verscheen in 1809 (mogelijk 1810). Het is zonder twijfel de zeldzaamste Stedman-editie: Curious Adventures of Captain Stedman, during An Expedition to Surinam, in 1773, including the Struggles of the Negroes and the Barbarities of the Planters, Dreadful Executions, the Manner of Selling Slaves, Mutiny of Sailors, Soldiers, &c. […] London: Printed for Thomas Tegg, III, Cheapside. Waarschijnlijk is dit exemplaar het enige dat zich in een Nederlandse collectie bevindt (het werd verkregen in 2012 op een veiling van Swann Galleries in New York).
Een ander bijzondere bewerking is: Joanna, or, The Female slave : a West Indian tale. London: Printed for L. Relfe, 1824. Tien jaar later verscheen The Oasis(Boston: Benjamin C. Bacon, 1834) door Lydia Maria Child (1802-1880) waarin “Joanna” opgenomen is. In deze publicaties stond de geliefde van Stedman, Joanna, centraal. Child was een Amerikaanse abolitionist, streed voor vrouwenrechten maar ook een schrijfster en journalist. Zij wordt gerekend tot de meest invloedrijke 19e eeuwse Amerikaanse schrijfsters. In tal van Europese 19e eeuwse publicaties vinden we beschrijvingen én afbeeldingen van Joanna. Ik denk bijvoorbeeld aan het toneelstuk Die Slavin, ein Schauspiel in fünf Aufzügen van Franz Kratter (zowel de editie van 1804 als die van 1805 in de Buku-collectie). Ook komen we haar tegen in Taschenbuch der Reisen, oder unterhaltende Darstellung der Entdeckungen des 18ten Jahrhunderts, in Rücksicht der Länder-, Menschen- und Productenkunde: für jede Klasse von Lesern. E.A.W. von Zimmermann. Leipsig: Gerhard Fleischer, 1803. Het liefdesverhaal tussen de slavin Joanna en Stedman, de eerste gemengde relatie in de wereldliteratuur, droeg ook bij aan het enorme succes van Stedmans boek.
In mijn bibliotheek bevinden zich twee Duitse edities die in 1797 gedrukt werden: Stedman’s Nachrichten von Surinam und von seiner Expedition gegen die rebellischen Neger in dieser Koloniein den Jahren 1772 bis 1777 (Hamburg: bei Benjamin Gottlob Hoffmann,1797) en Stedmans Nachrichten von Suriname, dem letzten Aufruhr der dortigen Negersclaven und ihrer Bezwingung in den Jahren 1772 bis 1777 (Halle: in der Rengerschen Buchhandlung, 1797). In 1803 volgde een vrijwel onbekende derde Duitse editie met 19 kopergravures: Süd-Amerikanisches Journal oder authentische Nachricht eines holländischen Officiers von dem letzern fünfjährigen Aufruhr der Negersclaven in Surinam und deren Bezwingung. Zittau: 1803. In Worldcat worden er slechts twee plekken genoemd waar dit boek te vinden is: in de universiteitsbibliotheken van Frankfurt en Dresden.
In 1800 verschenen er twee edities ‘für die Jugend bearbeitet’: Stedmann’s Reisen in Surinam für die Jugend bearbeitet. Berlin: in der Schüppelschen Buchhandlung en Kleines Magazin von Reisen zur angenehmen und belehrung der Jugend. Berlin: Oehmigke der Jüngere, 1800. Bij beide werken gaat het om een bewerking van M. Schulz. Deze bevatten kopergravures, gebaseerd op die uit de Engelse editie, die met de hand zijn ingekleurd.
Ook in het Frans verscheen er een editie die voor ‘de jeugd’ bewerkt was: Voyage de Stedman (Voyage à Surinam et dans l’intérieur de la Guyane). Bibliothèque géographique et instructive des jeunes gens.Paris & Amsterdam: J.E. Gabriel Dufour, 1806. Eerder was al in 1799 de eerste Franse vertaling verschenen van het Engels origineel: Voyage a Surinam et dans l’interieur de la Guyane, contenant la relation de cinq années de courses et d’observations faites dans cette contrée intéressante et peu connue. Paris: F. Buisson, 1799. Deze bestaat uit drie tekstdelen en een aparte Atlas met 44 gravures door Tardieu. Er volgden nog vele Franse edities. De grote 19e eeuwse Franse romanschrijver Eugène Sue (1804-1857) bewerkte Stedmans verhaal tot een roman Aventures d’Hercule Hardi ou la Guyane en 1772. Bruxelles: Societè Belge de Librairire, 1840.
Er bestaan twee vroege Nederlandse Stedman-edities. Reize in de binnenlanden van Suriname werd in 1799 uitgegeven door A. en J. Honkoop in Leiden. Deze uitgave bestond uit twee delen en was vertaald uit de eerste Duitse editie. Reize naar Surinamen, en door de binnenste gedeelten van Guiana, een uitgave in vier delen, verscheen bij Johannes Allart in Amsterdam (1799-1800). Dit was een vertaling van de eerste Franse editie en telde 42 gravures. Het zou tot 1974 duren voordat er een Nederlandse heruitgave verscheen. Dit was een facsimile uitgave van de Johannes Allart editie die werd uitgegeven door de Amsterdamse antiquaar Simon Emmering.
Twee zeldzame uitgaven van Stedman uit de Buku-collectie mogen hier zeker niet ontbreken. Dat is de eerste en enige Zweedse uitgave Captain Johan Stedmans dagbok öfwer sina fälttåg i Surinam; jämte beskrifning om detta nybygges inwånare och öfriga märkwärdigheter (Stockholm: Johan Pfeiffer, 1800). Deze editie heeft één plaat en wel die van de reuzenslang (Aboma) die aan een boom wordt opgeknoopt. Het exemplaar in mijn collectie is met de hand ingekleurd. Er bestaat ook slechts één Italiaanse editie die in 1818 in Milaan werd uitgegeven door Giambattista Sonzogno: Viaggio al Surinam e nell’interno della Guiana. Alle 16 platen in deze vierdelige Italiaanse editie zijn doorgaans met de hand gekleurd.
De ruimte hier is beperkt en het is onmogelijk om alle topstukken uit de collectie te bespreken. Hoewel ik een grote liefde heb voor oude drukken gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat er één editie van het boek van Stedman is die in geen enkele Suriname- of Stedmanverzameling mag ontbreken: Narrative of a Five Years expedition [..] Transcribed for the First Time from the orginal 1790 manuscript. Baltimore & London, The Johns Hopkins University Press, 1988. Deze uitgave werd verzorgd door Richard en Sally Price *). Voor het eerst lezen we de tekst zoals Stedman hem bedoeld heeft, zonder de grote redactionele ingrepen van zijn uitgever. Zo ontstaat er een heel ander beeld van de seksuele omgang tussen Europese mannen en slavinnen.
De vele edities, vertalingen en bewerkingen geven ons een goed beeld hoe belangrijk en invloedrijk ‘the Narrative’ was in Europa en Amerika. Het inspireerde schrijvers en kunstenaars (m/v) tot het maken van toneelstukken, romans, poëzie en gravures. Stedman was uitermate kritisch over de manier waarop slaven in Suriname behandeld werden. Hij was geen abolitionist maar pleitte wel voor een betere behandeling van slaven. De abolitionistische beweging in Engeland, onder leiding van William Wilberforce, maakten dankbaar gebruik van de gravures uit het boek van Stedman. Voor het eerst zag men in Europa afbeeldingen van de barbaarse straffen die slaven in Suriname ten deel vielen. Grote kunstenaars zoals William Blake (1757-1827) en Francesco Bartolozzi (1727– 1815) zetten de tekeningen uit Stedmans dagboek om in meeslepende gravures.
Carl Haarnack
*) When John Gabriel Stedman’s Narrative was first published in 1796 — a bowdlerized edition “full of lies and nonsense” — Stedman claimed to have burned two thousand copies. It nevertheless became an immediate popular success. A first-hand account of an eighteenth-century slave society, including graphic accounts of the worlds of both masters and slaves, it also contained vivid descriptions of exotic plants and animals, of military campaigns, and of romantic adventures. Illustrated by William Blake, Francesco Bartolozzi, and others, Stedman’s work was quickly translated into a half-dozen languages and was eventually published in over twenty-five different editions.
Extract of a Diary of the Mission among the Free Negroes living at Bambey on the River Sarameca in Suriname, in South America. Anonymous. Ca. 1795.
In de Buku Bibliotheca Surinamica collectie bevindt een document zich een laat 18e eeuws document met de titel Extract of a Diary of the Mission among the Free Negros living ar Bambey on the River Sarameca in Suriname… Deze tekst beslaat slechts zeven pagina’s (genummerd p. 231- p. 238) maar is toch bijzonder interessant om hier te bespreken. Op de eerste pagina wordt uitgelegd wie deze ‘Free Negroes’ zijn. De auteur stelt dat dit de nazaten zijn van slaven die plantages zijn ontvlucht. Zij hebben zich gevestigd in de ontoegankelijke bossen in de binnenlanden van Suriname. Van daaruit vallen ze de plantages aan en plunderen die op grote schaal. Uiteindelijk sloot het koloniaal in 1760 vrede met de marrons en hun ‘Granmans’. De wens werd daarbij geuit dat de Evangelische Broedergemeente zendelingen zouden sturen. In 1765 begon de eerste missie onder de marrons. Vanwege de moeilijke leefomstandigheden, waaronder het klimaat, lieten verschillende missionarissen snel na aankomst het leven.
Deze tekst geeft ons een inzicht in de omstandigheden waaronder de missionarissen hun werk moesten doen. Ook krijgen we een beeld hoe de voorheen opgejaagde marrons nu een nieuwe manier moesten vinden om zich tot de Europeanen te verhouden. In de eerste plaats waren veel marrons afkerig van het christelijk geloof. Natuurlijk was er ook het nodige wantrouwen jegens het koloniaal bestuur. Hoe kon men de Nederlandse bestuurders, die nog steeds het wrede systeem van slavernij in stand hielden, vertrouwen? De koloniale elite, die decennia lang het preken en dopen onder de marrons verboden had, gebruikte dezelfde missionarissen nu als een soort van buffer tussen de marrons en de planters.
In dit ‘dagboek’ komen we ook een bekende marronleider tegen die ook in de geschiedenisboeken genoemd wordt: Arabini. Op 2 februari 1792 vertrok John Arabini om zijn ambt als hoofdkapitein van de ‘free negroes’ neer te leggen. Arabini vond zijn taak als hoofdkapitein heel zwaar. Zijn ondergeschikte kapiteins hadden altijd onderling ruzie of met het koloniaal bestuur. In zijn pogingen iedereen met elkaar te verzoenen had hij het vertrouwen van iedereen verloren.
Op 19 februari probeerde de schoonmoeder van Christiaan te verhinderen dat haar dochter de kerk (van de missionarissen) zou bezoeken. Het zou haar dood betekenen. Christiaan antwoorde haar: “Moeder, mijn vrouw is geen kind meer. Ik heb vijf kinderen met haar en zij kent het verschil tussen goed en kwaad. Je begaat een grote zonde als je haar van het levenspad afhoudt…… God zegt: Hij die meer van zijn vader of moeder houdt, is mij niet waard”.
De missionarissen maakten vanuit Bambey per boot trips naar andere verafgelegen marrondorpen. Zo meldde Broeder Randt dat hij op 2 maart een trip maakte naar de hoger gelegen delen van het binnenland. De eerste nacht bracht hij door in het onderkomen van zijn bootsmannen bij de zg. ‘Domine-negers’. Hier woonde Simon, één van de gemeenteleden, met zijn vrouw die ongedoopt was. Zij kozen er bewust voor om op afstand te wonen van de missiepost. Randt slaagt er in voor een grote groep marrons te prediken. De bootsmannen schoten een haas en een buffel. Een priester, die de vader van één van de bootsmannen was, nam het vlees en bracht een offer aan de goden: “Hier is het hoofd van het beest dat we geschoten hebben, ik bied het eerst aan U aan….. Ziet u het? Hoort u mij? Zorg er dan voor dat onze jagers meer succes hebben bij hun jacht. Laat geen enkel beest of prooi hun honden doden”. Zodra de priester klaar was met zijn ritueel tastten de mensen toe begonnen het vlees te eten. De botten lieten ze achter voor de goden maar deze werden snel door de honden weggegrist.
Carl Haarnack
verder lezen:
Missions-Reise nach Suriname und Barbice zu einer am Surinamflusse im dritte Grad der Linie wohenden Freinegernation, nebst einigen Bemerkungen über die Missionsanstalten der Brüderunität zu Paranaribo. Johann Andreas Riemer. Zittau: 1801.https://bukubooks.wordpress.com/2016/05/21/riemer-2/