• Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger

Buku – Bibliotheca Surinamica

~ Library, archives & wunderkammer

Buku – Bibliotheca Surinamica

Tag Archives: marrons

Jacques Cassard (1679-1740)

09 Friday Sep 2016

Posted by Carl Haarnack in Bibliotheca Surinamica, French books

≈ Comments Off on Jacques Cassard (1679-1740)

Tags

Add new tag, Slavery, West-Indies, plantages, marrons, French

Vies du capitaine Cassard et du capitaine Paulin, con sous le nom de Baron de la Garde.  Adrien Richer. Paris, Chez Belin, 1789.

Geschiedschrijving is per definitie een subjectieve bezigheid. In het ene geschiedenisboek worden Codjo, Mentor en Present beschreven als gevaarlijke oproerkraaiers die de kolonie Suriname ten gronde wilden richten, in andere publicaties worden deze marrons, die verantwoordelijk waren voor de brand die Paramaribo in 1832 bijna geheel verwoestte, als verzetsstrijders en helden geroemd.

cassard-buku

In dit boekje wordt het leven beschreven van de Franse zeeman Jacques Cassard (1679-1740). Volgens de auteur van dit zeldzame boekje moet Cassard gerekend worden tot de grootste zeehelden die Frankrijk heeft voortgebracht. Vooral zijn grote successen in het Caraïbisch gebied worden daar bij geroemd. De Franse Marine heeft, naast een aantal gebouwen, wel tien schepen in haar vloot naar Cassard vernoemd. Zijn geboortestad Nantes heeft hem vereeuwigd met een eigen straat, de Allée Cassard. Nantes was in de 18e eeuw overigens belangrijkste haven in Frankrijk voor wat betreft de slavenhandel (gevolgd door  La Rochelle en Bordeaux). Over de Franse betrokkenheid bij de Trans-Atlantische slavenhandel kunnen we overigens een hele bibliotheek vol schrijven.

Tables de Honte.jpg

Les tables de honte, par Schneider et Langrand (Musée d’histoire de Nantes)

Maar wij zouden in deze rubriek nooit over deze Fransman geschreven hebben als hij niet op enige wijze verbonden zou zijn met Suriname. Daar herinnert men zich deze Cassard op een heel andere manier. In juni 1712 werd een aanval van een aantal Franse schepen onder leiding van Cassard nog afgeslagen. Maar op 8 oktober van hetzelfde jaar verscheen hij opnieuw op de Surinamerivier. Dit keer met acht grote oorlogsschepen dit gezamenlijk over 336 stukken geschut beschikten, zo’n dertig kleinere vaartuigen en in totaal zo’n 3000 soldaten. Paramaribo werd met kanonnen beschoten en Cassard nam zijn intrek op plantage Meerzorg. De plantage-eigenaar van Meerzorg, Paul Amsincq (een uit Rouen afkomstige Hugenoot), vluchtte bijna geheel ontkleed met vrouw en kinderen de bossen in.

Gezicht op plantage Meerzorg

Gezicht op de koffieplantage Meerzorg. Door Willem de Klerk (1876) – collectie Rijksmuseum

Cassard gaf vanuit zijn nieuwe hoofdkwartier opdracht aan een deel van zijn vloot om de Surinamerivier op te varen en de plantages te veroveren. Daar was weinig weerstand. Veel plantage-eigenaren, directeuren en opzichters hadden hun plantages verlaten om in Paramaribo te helpen de aanval af te slaan. Uit angst voor de roofzucht van de Fransen hadden veel planters hun slaven opdracht gegeven om zich in de bossen schuil te houden. Soms kregen die kostbare bezittingen mee zodat de troepen van Cassard deze niet konden roven. Ook zijn er gevallen bekend waar de vrouwen en kinderen van planters aan de slaven werden toevertrouwd en deze door kreken, moerassen en bossen uit de handen van de vijand probeerden te blijven.

Rij huizen op de plantage Palmeniribo te Suriname, Dirk Valkenburg, 1708.jpg

Plantage Palmeniribo in Suriname. Dick Valkenburg (1708) – collectie: Rijksmuseum

Suriname wordt in dit boekje de meest bloeiende kolonie in Amerika genoemd. Ze heeft haar weelde te danken aan de handel in suiker, tabak, koffie en katoen. De vruchtbare weilanden voeden talloze kuddes, de bossen zitten vol met uitstekend wild, de rivieren leveren alle soorten vis. Dat Paramaribo en de plantages niet werden platgebrand, zoals Cassard gedreigd had, was te danken aan het feit dat vertegenwoordigers van het Nederlandse koloniale gezag akkoord gingen met het betalen van een brandschatting. Op 2 oktober 1712 werd op plantage Meerzorg een overeenstemming hierover bereikt. In dit bijzondere Franse boekje wordt eufemistisch gesproken over een ‘contribution’ maar de kosten voor Suriname om van Cassard en zijn troepen af te komen waren hoog. Er wordt gesproken over een derde deel van alle bezittingen; fl. 747.350 Surinaamse guldens (fl. 682.800 Nederlands). Dit astronomische bedrag werd betaald met slaven, suiker, koperwerk, zilver, muntgeld en geldwissels (cheques) die in Amsterdam geïnd moesten worden. Zo’n 734 Afrikaanse slaven werden meegegeven en een flink aantal ‘roode slaven’ of ‘indianen’. Cassard verliet, twee maanden na met begin van zijn aanval, op 12 december met zijn geroofde buit de kolonie Suriname. Hij zette koers naar Curaçao waar hij in 1713 nog maals een forse brandschatting wist los te krijgen. De betalingen aan Cassard, die gelijkelijk over de kolonisten moesten worden omgeslagen, zorgden voor grote conflicten tussen de planters en het koloniale gezag. Maar misschien werd de grootste schade nog wel aangericht door het feite dat veel slaven, die de bossen in werden gestuurd, om ontvoering door te Fransen te voorkomen, niet naar hun plantages terugkeerden. Zij voegden zich bij de al eerder weggelopen slaven. De groep marrons was, als gevolg van de angst voor Cassard én door toedoen van de planters zelf, aanzienlijk gegroeid.

Carl Haarnack

zie ook:

https://bukubooks.wordpress.com/2015/05/10/luzac/

https://bukubooks.wordpress.com/2014/08/13/voltaire/

 

titelblad k.jpg

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Missions-Reise nach Suriname. Riemer (1801)

21 Saturday May 2016

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, German books

≈ Comments Off on Missions-Reise nach Suriname. Riemer (1801)

Tags

Duits, EBG, marrons, plantages, Slavery

Missions-Reise nach Suriname und Barbice zu einer am Surinamflusse im dritte Grad der Linie wohenden Freinegernation, nebst einigen Bemerkungen über die Missionsanstalten der Brüderunität zu Paranaribo. Johann Andreas Riemer.  Zittau: 1801. 

Johann Andreas Riemer (1750-1786) werd geboren in het plaatsje Wespen, vlak onder Maagdenburg (Duitsland). In 1779 vertrok hij als missionaris van de Evangelische Broeder Gemeente (EBG) via Braunschweig, Hannover en Amsterdam naar Suriname. Eerst woonde hij bij de van de plantages weggelopen slaven, de marrons, in Bambey. Daar bestudeerde hij de taal van deze Saramaccaners. Riemer werkte hier aan zijn Saramaccaans woordenboek en zijn beschrijving van de grammatica van deze taal. Ook hield hij gedurende zijn verblijf in Suriname een dagboek bij. Hij schreef o.a. over de flora en fauna van Suriname maar ook over het leven van de slavenbevolking. Dat vinden wij natuurlijk veel interessanter. Wij weten eigenlijk nog maar weinig van het dagelijks leven in de slavenmaatschappij die Suriname lange tijd was. Maar dankzij reisverhalen van ooggetuigen, zoals deze van Riemer, krijgen we toch een klein inkijkje.

Riemer3

Courage! Masra, Courage! (Meester, wees dapper!). Illustratie uit Missions-Reise nach Surinam (1801)

Riemer beschrijft bijvoorbeeld een groep slaven die net uit Guinea was aangekomen in Paramaribo. De groep werd langzaam door de straten van Paramaribo geleid. Het was alsof het, zo schrijft Riemer, een groep verlaten schapen was; schuchter, bang en meelijwekkend, in afwachting van hun lot. Riemer was in het gezelschap van een aantal EBG missionarissen die een slaaf wilde kopen. Nadat zijn oog op een slaaf is gevallen wordt deze door een arts bekeken en goedgekeurd. Voor fl. 450,- wordt tot koop overgegaan. Riemer is zo geroerd door de blik vol verlangen van de Afrikaan (‘neger’) dat hij het schouwspel niet langer kan aanzien. Daaruit spreekt een zekere empathie uit die Riemer had voor de slaven. Hun lot is volgens hem treurig. De slaven, volgens Riemer door bedrog of valsheid van hun eigen verwanten in slavernij terechtgekomen, zweven tussen hoop en angst. Riemer geeft voorbeelden van verhalen van Afrikanen die man, vrouw, ouders en kinderen verraden en zelfs voor een kleine prijs verkopen zoals een rol tabak of een fles brandewijn. Maar Riemer haast zich om te melden dat slaven graag door de missionarissen gekocht worden omdat deze milder zijn en bescherming bieden. Het merendeel van de kopers van slaven is namelijk ronduit barbaars.

landingsplaats bij Fort Zeelandia Paramaribo k

Landingsplaats bij Fort Zeelandia (Paramaribo)

Riemer vertelt ons ook één en ander over de relaties tussen witte Europeaanse mannen en Afrikaanse vrouwen. Zo bezocht hij de scheepskapitein Kanz. Deze heeft in  Suriname een mulattin vrouw waar hij vier kinderen bij heeft. Zijn kinderen zijn gedoopt, gaan in Europese kleding door het leven en krijgen les van een dominee van de Evangelische kerk. De kapitein vertelt dat hij in Europa ook nog vrouw en kinderen heeft. Dat is, zo geeft hij aan, heel normaal. Ook zijn collega’s doen het net zo omdat zij soms jarenlang gescheiden van hun vrouwen moeten leven. Het is voor hem nobeler om zo te leven dan om hun vrouwen in Europa te bedriegen door vreemd te gaan of jonge meisjes te onteren. Wij weten nu inmiddels wel hoe Europese mannen zich in sexueel opzicht te buiten gingen aan Afrikaanse vouwen of hoe zij in een zg. ‘Surinaams huwelijk’ samenleefden. Maar in de 18e eeuw was het zeker niet gebruikelijk om daar zo open over te schrijven.

In juni 1780 verliet Riemer Suriname weer en keerde terug naar Duitsland. Zijn dagboekaantekeningen vormden de basis voor een boek dat pas vijftien jaar na zijn dood in 1801 verscheen. Riemer werd slechts 36 jaar oud. Zijn boek is uitermate zeldzaam maar boordevol informatie over het leven van alledag in Suriname rond 1780. Eigenlijk zou iedereen die geïnteresseerd is in de geschiedenis van Suriname het moeten lezen. Voor het feit dat u er af en toe misschien een Duits woordenboek bij moet pakken, wordt u rijkelijk beloond.

Carl Haarnack

Zie ook:

Neger-Englische Gramatik

Vier Maanden in Suriname

Natalie Zemon Davis over taal en Riemer

titelblad riemer  k

Titelpagina Mission-Reise nach Suriname

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Korte Beschrijving van Mr. H.C. Focke (1903)

14 Saturday Mar 2015

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, 20th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Korte Beschrijving van Mr. H.C. Focke (1903)

Tags

flora & fauna, kunst, marrons, muziek, tijdschriften

Korte Beschrijving van Mr. H.C. Focke. Door C.J. Hering. Paramaribo: H.B. Heyde, 1903.

In deze rubriek zijn we niet zo tuk op competities en records. Maar dit keer kan ik het niet laten: dit ‘boekje’ telt slechts acht pagina’s en is daarmee het dunste boekje uit de Surinaamsche Bibliotheek is dat ik ken. Het is één van de weinige lofredes op één enkel individu die we in Suriname kennen.

portret Focke k

Mr. H.C. Focke (1802-1865)       

De auteur Hering stelt dat geleerden in Europa beweren dat er in de Tropen geen geleerde of talentvolle mensen worden geboren. Maar hij probeert die theorie te weerleggen door te wijzen op de beroemde Surinamer François Le Vaillant ( auteur van Voyage de M. Le Vaillant dans l’Intérieur de l’Afrique par Le Cap de Bonne Espérance, dans Les années 1783, 84 & 85. Paris: Leroy, 1790) die, door zijn reizen door Afrika en de tekeningen die hij daar maakte, een plekje in de wereldgeschiedenis heeft veroverd. Toch bleef deze wereldberoemde Surinamer in Suriname zelf geheel onbekend. Maar dit boekje schrijft Hering om zijn ontzag en bewondering te tonen voor H.C. Focke die zijn sporen heeft verdiend op wetenschappelijk gebied. Door het schrijven van deze korte biografie probeert hij de verdiensten van Focke voor Suriname aan de vergetelheid te ontrukken.

Hendrik Charles Focke werd geboren in Paramaribo in 1802 als kind van Gerhard Focke en Wilhelmina Charlotte Esser. Na zijn schoolopleiding in Paramaribo stuurde zijn vader hem naar Nederland om Rechten te studeren. In 1827 promoveerde hij in de Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Utrecht met het proefschrift Pretio in emtione venditione. Focke mag gerust is een ware homo universalis in de traditionele zin van het woord genoemd worden. Na zijn studie in Nederland wordt hij in Paramaribo aangesteld als advocaat. Later werd hij benoemd als Auditeur bij het Militair Gerechtshof. Ten slotte werd hij President van het Collegie van Kleine Zaken (Kantongerecht). Maar behalve zijn werk als jurist heeft Focke ook veel gedaan op het gebied van Botanie ofwel Plantkunde. Als botanist heeft hij veel bijgedragen om de kennis van de Surinaamse flora te verspreiden. Zo dragen zo’n acht planten zijn naam. In 1853 schreef hij één van zijn beroemdste bijdragen: De quibusdam Orchideis Surinamensibus (Botanische Zeitung, Leipzig, von Mohl und Schlechtendal, no. 13 & 18). Behalve rechtsgeleerde en botanist was hij ook musicus, was hij betrokken bij de oprichting van Toneelgenootschap Thalia en was hij één van de oprichters van het tijdschrift West-Indië: bijdragen tot de bevordering van de kennis der Nederlandsch West-Indische koloniën (Haarlem: A.C. Kruseman, 1856). Voor dit tijdschrift schreef hij een interessante bijdrage over Neger-engelsche muziek.

‘De Surinaamsche negermuzijk’ door Focke (1856)

‘De Surinaamsche negermuzijk’ door Focke (1856)

Maar voor degenen die zich bezighouden met het verzamelen van Surinamica zal Focke waarschijnlijk het best herinnerd worden om zijn Neger-Engelsch woordenboek dat in 1855 in Leiden verscheen.

Wat maakt dit boekje van Hering over Hendrik Charles Fock nou zo bijzonder? Het heeft een aardig fotoportret van Focke (tot op heden had ik nog geen portret van hem kunnen vinden). Het is niet alleen superdun maar het is ook superzeldzaam. Alleen de UB Leiden en het Volkenkundig Museum in Leiden beschikken over een exemplaar. Natuurlijk is Buku-Bibliotheca Surinamica ook de trotse eigenaar van een exemplaar.

Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Guyana; Ein Gemälde der Entdeckung und Colonisierung. Ferdinand Denis (1829)

17 Tuesday Feb 2015

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, French books, German books

≈ Comments Off on Guyana; Ein Gemälde der Entdeckung und Colonisierung. Ferdinand Denis (1829)

Tags

British Guiana, Duits, Frans Guyana, French, Indianen, marrons, Slavery, Stedman

Guyana; Ein Gemälde der Entdeckung und Colonisierung des jetzigen natürlichen und politischen Zustandes, und der verschiedenen Bewohner dieses Theils von Süd-Amerika. Ferdinand Denis. Leipzig: Hartleben, 1829.

In deze rubriek proberen we onbekende en zeldzame boeken waarin Suriname centraal staat onder de aandacht te brengen. Eén maatstaf om te bepalen of een boek daadwerkelijk zeldzaam is door te kijken hoe vaak het in bibliotheken voorkomt of hoe vaak het te koop wordt aangeboden. Dit boekje van Ferdinand Denis (1798- 1890) verdient zonder meer het predikaat zeldzaam. Alleen bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag vinden we de eerste Franse editie (La Guyane, ou histoire, mœurs, usages et costumes des habitans de cette partie de l’Amérique : édité par Nepveu en 1823). Van de Duitse vertaling bestaan er twee drukken. Van deze vertalingen vinden we een handje vol exemplaren in Duitse universiteitsbibliotheken en een paar in de VS. De collectie Buku- Bibliotheca Surinamica beschikt over zowel de Franse- als de Duitse editie. Alleen al de afbeeldingen maken het de moeite waard dit boek eens beter te bekijken.

Ferdinand Denis

Ferdinand Denis

 

Ferdinand Denis werd geboren in Parijs en was historicus en bibliothecaris. Op 18-jarige leeftijd reisde hij met zijn ouders naar Rio de Janeiro in Brazilië. Denis ontpopte zich als veelschrijver. Hij schreef veel artikelen en boeken over Portugese literatuur en over de geschiedenis van Brazilië. Maar ook voor bibliofielen, historici en andere geïnteresseerden in de geschiedenis van Suriname mag Denis geen onbekende blijven. In zijn boek behandelt Denis alle Guyana’s: Frans-Guyana, Nederlands-Guyana (Suriname), Brits-Guyana (Essequibo, Demerara en Berbice), Spaans Guyana en Portugees Guyana (Brazilië). Interessant is dat hij geschiedenis maar ook de natuur, het klimaat, de flora en fauna van deze gebieden in samenhang beschrijft. Verder heeft hij veel aandacht voor de oorspronkelijke inwoners, de indianen. Vooral de indianen van Galibi komen ruim aan bod. Maar een groot deel van het boek is exclusief aan Suriname gewijd.

Guyana Denis 1824 tijger

In Suriname vindt men, zo schrijft Denis, een haast onvoorstelbare verscheidenheid van huidskleuren variërend van het glanzende zwart van de ‘negers’ tot de bijna witte kleur van de ‘Quarterons’. Deze laatste benaming gebruikte men voor mensen met een Europese vader en een moeder die ‘mulat’ (kind van een zwarte moeder en een witte vader) is. Denis is onder de indruk van het grote aantal ‘Quarterons’ dat men in Suriname vindt. De vrouwen uit de groep zijn volgens hem mooi en welgevormd. Hij is niet ongevoelig voor de mode uit die tijd en geeft ons een beeld van de kleding van de ‘Quarterons’.  Zij dragen normaliter een zijden rok versierd met een rand van dundoek, een kort strak corset dat van voren open is zodat een mooi hemd zichtbaar is. Schoenen en kousen dragen zij niet want die zijn alleen aan vrije personen voorbehouden. Omdat te compenseren dragen zij versieringen aan hun voeten en veel juwelen om hun schoonheid te vergoten. Ten slotte dragen ze een hoed met een brede rand om hen voor de zon te beschermen. Heel anders gaan de ‘zwarte’ slavinnen gekleed. Hun bovenlichaam blijft onbedekt en ze verbergen hun naaktheid alleen met een eenvoudig kort schort dat aan de achterkant gesloten is.

Ruime aandacht besteedt de auteur ook aan de akkerbouw in Suriname. De welstand van de Europeanen is overal in de kolonie waarneembaar maar juist in Suriname, zo stelt Denis, horen we (meer dan in andere koloniën) het geweeklaag van de slaven. Maar het is volgens hem juist aan deze ongelukkige slaven te danken dat de akkerbouw (lees: de plantage-economie, ch) zo floreert. Suriname, zo gaat Denis verder, is één van de landen waar de ongelukkigste Afrikanen, onttrokken aan hun vaderland, vreemde bodem bewerken terwijl ze de slechtste behandeling ondervinden. De slaven in Suriname hebben het zo vele malen slechter dan die in Brazilië. Niet alleen worden ze met werk overladen, ze hebben ook zelden het recht zich vrij te kopen. Vervolgens worden een aantal gruweldaden opgesomd die Denis heeft ontleent aan het verhaal van Stedman (Narrative against the Revolted Negroes, 1796). Zo komt een korte beschrijving aanbod van een slaaf die levend aan zijn ribben opgehangen wordt. Ook het afschuwelijke verhaal van Susanna du Plessis die de baby van een slavin, omdat het kind huilt, zo lang onderwater houdt zodat het verdrinkt, ontbreekt hier niet. Stedman wordt hier ook met naam genoemd als de bron waar door verschillende gruweldaden aan de vergetelheid zijn ontrukt. Dennis gebruikt in zijn publicatie ook afbeeldingen die hij aan het boek van Stedman ontleent heeft.

Het persen van de manioc

Het persen van de manioc

Uitgebreid gaat hij in op de opstand van de Marrons die tussen 1726 en 1728 in opstand kwamen, plantages overvielen en probeerden om wapens en munitie. De rebellen, aangevoerd door de ‘mulat’ Adoe, sloten in 1749 vrede met het koloniaal bestuur dat onder leiding van gouverneur Mauricius stond. Ook dit verhaal vinden we terug in Stedman’s verhaal.

Behalve Stedman noemt Denis ook auteurs als Fermin en Malouet. Wij weten dat Denis zelf een aantal jaren in Brazilië is geweest. Daarover schrijft hij dan ook op basis van zijn eigen ervaringen. Uit zijn relaas over Suriname blijkt niet dat hij zelf in het land is geweest. Maar de vergelijkingen die hij trekt met de andere Guyana’s maken zijn verhaal bijzonder interessant.

Carl Haarnack

Het raspen van manioc

Het raspen van manioc

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname

26 Sunday Oct 2014

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books, English books, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname

Tags

EBG, Judaica, Language, marrons, plantages, Slavery, West-Indies

by Natalie Zemon Davis

Abstract

This article describes the sources for, and the origins and uses of, the creole languages in the Dutch colony of eighteenth-century Suriname – those created and spoken among slaves on the plantations, among the free black Maroons in the jungle villages and among the mixed population (freed/slave, Christian/Jewish, French/Dutch, etc.) of the town of Paramaribo. The rich sources derive especially from plantation managers and Moravian missionaries, at their best working with black or coloured collaborators. These creoles, both the Englishbased Sranan and the Portuguese-based Saramaccan, allowed generations of Africans and Surinamese-Africans of diverse background to discuss matters of family, health and religion, to tell stories, to establish intimacy and mount quarrels with each other, to consider relations with masters and settlers, to plot resistance and sometimes to construct a past history. The uses of the creole languages by settlers are described, including their limited employment for religious conversion. The article concludes with the Dutch and Sranan poems published in the seventeen-eighties by a Dutch settler married to a mulatto heiress, poems casting in doubt hierarchies of colour.

_____________________________________________________________

Caribbean creole languages are especially instructive for the historical study of communication. These creoles were created by people wrenched from their own language communities and by the children of such uprooted parents; by people eager to have a language in which to conduct their lives amidst a surrounding babel of tongues and in lands far away from those of their progenitors. They illustrate the ingenuity of human populations in difficult straits and the wide range of situations and subjects they wanted to be able to talk about in relatively short order.

Linguists took their time to decide that colonial creoles were not just ‘broken’ or ‘bastard’ or ‘aberrant’ versions of genuine languages, but were new languages in their own right and worthy of study. In that change of view, the Suriname creoles had a role to play. In 1829, when the British and Foreign Bible Society published a New Testament, translated by the Moravian Brethren missionaries into ‘Negro-English’, the Suriname English-based creole, it was immediately assailed by the Edinburgh Christian Instructor for ‘putting the broken English of the Negroes . . . into a written and permanent form . . . embody[ing] their barbarous, mixed, imperfect phrases’. Whereupon in 1830 the philologist William Greenfield, himself a biblical specialist and translator, published an answer showing that the Suriname creole was an autonomous ‘rule-governed’ language, with connections to both English and Dutch, but separate from them. He reminded critics that the origins of the Suriname creole were not that different from the origins of English, once held in contempt as ‘a barbarous jargon, neither good French nor pure Saxon’. And against those claiming that Africans lacked the ability to master the English language, Greenfield wrote, three years before the abolition of slavery in England: ‘The human mind is the same in every clime; and accordingly we find nearly the same process adopted in the formation of language in every country’.1

Hugo Schuchardt (1842-1927)

Suriname creole languages also figured in the abundant work of the Austrian Hugo Schuchardt in the late nineteenth and early twentieth century. Celebrated as ‘the father of creole studies’, Schuchardt continued to undermine Eurocentric judgement of language:

When the [Suriname] Black . . . says ‘go-take-come’ (go teki kom . . . ) for ‘fetch’, we regard it with astonishment as an African peculiarity, though [fetching] is actually a question of three distinct acts. The peculiarity is ours . . . Is it more natural to say ‘I have hunger’ [ j’ai faim] than ‘hunger have me’ ( . . . hangri kisi mi)?2

Louise van Panhuys geboren von Barckhaus-Wiesenhütten (1763-1844). Tanz der Haussklaven vermoedelijk van de plantage Nut en Schadelijk

Schuchardt published eighteenth-century texts in both the Suriname English-based creole, now called Sranan, and the Suriname Portuguese-based creole, called Saramaccan, noting that there was overlap in words between the two and that both creoles were richly endowed with African words. Describing these and other Atlantic creoles, Schuchardt used two modes of explanation: certain practices, such as putting verbs at the front of a phrase or stringing them along in a series, he attributed to precise African practices (what the linguists now call ‘substrate influence’); other features found in all the creoles, such as using infinitives rather than inflected verb forms, he explained by ‘parallelism’, or what linguists now call ‘universal processes of creolization’.3

In the development of creole studies since the nineteen-thirties and their explosion in the last forty years, such modes of describing and explaining have been at the forefront of lively debate. Are the similar forms found in the Atlantic creoles to be explained solely by universal properties of language inborn in all of us (the ‘language bioprogram’, as a leading proponent, Derek Bickford, calls it)? Or are similarities in phonology and syntax to be explained by substrate influences, that is, influences from west African languages? Are creole languages created in a single generation by slave children who are born in the Americas and who take the pidgin of their displaced parents and turn it into a real ‘nativized’ language? Or are they rather created over several generations, with the influx of new speakers from Africa making a difference? The best current wisdom, some of it drawn from the study of the languages and demography of Suriname, combines these alternatives. Both language bioprogramme and west African substrate can play a part in the first emergence of a creole; and though the creole might ‘jell’ in a generation, it could acquire new features afterward from the flood of arrivals from Africa, some of them children, who learned to speak it as a second language, and from other processes of language change.4

Suriname was an English colony from 1650 to 1667.5 The first settler population at its height was about 1,000 people, many of them coming from other English colonies in the Caribbean. The 2,000 slaves who worked their sugar plantations on the Suriname and Commewine rivers included Arawak Indians, but most of them were Africans, transported on Dutch slave boats especially from the Slave Coast and Loango. Purchased at the Paramaribo slave market or in some instances born on the plantations, these men, women and children spoke the Gbe and Bantu Kikongo languages to whatever compatriots they had, and in the early years used an Englishbased pidgin for intra- and inter-plantation communication. By 1667, when the Dutch acquired the colony, the pidgin was expanding into a creole with an English and west African lexicon. During the sixteen-seventies most of the English-owned slaves were taken from Suriname by their departing masters, but not before they had passed on their creole to a new generation of Africans purchased by the Dutch planters. Other recent arrivals from Africa learned the creole directly from those  slaves and the slaves of English proprietors who stayed on. By around 1700 the language was known in Dutch as Neger Engels or Neger Engelsche.6 Not long after, it was also taken into the woods by runaway slaves, and became the language of the Djuka Maroons.

Meanwhile in these same decades, a second, related creole emerged in Suriname. In 1664–5 a group of Portuguese Jews won permission from the English to establish themselves in Suriname with all liberty to practice their religion.7 Families came from Amsterdam, nearby Cayenne and elsewhere, and in a spirit both entrepreneurial and eschatological (these are the years of the proclaimed Messiah Sabbatai Zevi), they set up sugar plantations part way up the Suriname River and established a village nearby, a New Jerusalem of their own. When the colony became Dutch, all their privileges were confirmed by the governor, and by 1680, the Jews of the Portuguese Nation (as they called themselves) owned about thirty plantations. On them, some 1,200 slaves were speaking to compatriots the same range of west African languages (Gbe, Kikongo and others) as on the Christian estates, but had developed for cross-plantation communication a creole with a Portuguese and African lexicon, and with many English words as well. By 1690, the first escapes from the Portuguese-Jewish plantations had occurred, and the Maroons who set themselves up near the Saramacca River carried this creole with them, to be used by other slaves who fled to them in the next decades. The language, when spoken on the plantations, came to be called Dju-tongo, the Jewish tongue, and when spoken in the bush, Saramaccan.8

Groentemarkt

The speakers of these creoles increased in number in Suriname over the course of the eighteenth century. In 1701, some 8,500 people of African origin were slaves on the plantations and perhaps 1,000 more had escaped to the forests. At the same time some 700 people of European origin were living in Paramaribo and on the plantations: Dutch, Portuguese-Jewish and even some German-Jewish families, Huguenots from France or other places of refuge after the revocation of the Edict of Nantes, and English.

By 1774, almost 60,000 people of African origin were living on the plantations, though because of a high mortality the number would soon sink to around 50,000 for the next decades. The majority of these men and women had crossed the Atlantic on a slaver, some still from Loango, many others from the Gold Coast and Windward Coast, bringing with them their Akan languages and other west African tongues. Native-born blacks were a minority among the slaves, but by the seventeen-seventies, if not well before, the word ‘criolo’ appears on the plantation inventories and the word ‘kreól’ or ‘crioolo’ is used in the Neger Engelsche tongue to indicate a person born in Suriname.9

While the slave population multiplied six- or seven-fold across the eighteenth century, the European settler population tripled – estimates in the seventeen-eighties are in the range of 2,000–3,000 people – and European languages increased as well. So prevalent was the French of Huguenots and Swiss soldiers that sermons in the Reformed Church were given regularly in both French and Dutch.10 In the streets of Paramaribo and in the great houses of certain plantations, one heard Swedish, German and English (and English with a Scottish burr). Jewish families made up a third of the settler population in 1787, according to David de Isaac Cohen Nassy, a descendant of one of the earliest Jewish planters: about 830 Jews of the ‘Portuguese nation’, who continued to speak Portuguese among themselves, and nearly 500 of the ‘German nation’, some of them coming from as far away as Poland, and speaking Yiddish to each other.11

Finally, there were free people of African descent or part-African descent: over 5,000 Maroons living in the forest villages and speaking varieties of Neger Engelsche and Saramaccan at the end of the century; and between 650 and 1,000 free blacks, mulattos and other people of colour living in Paramaribo and elsewhere in the years 1787–95, whose languages will be discussed below. Our sources for these creole languages in action in eighteenth-century Suriname are good, especially for Neger Engelsche, which, following the practice of linguists today, I will usually call Sranan. We have two Sranan-Dutch vocabulary or phrase books. One is brief, with only introductory phrases, inserted for ‘the entertainment of the readers’ into an extended description of Suriname by Jan Herlein, a young Dutch Huguenot who lived in the colony for several years until 1704. He reported what he had seen and heard, but also learned much from the governor, from a Paramaribo merchant and from a plantation manager on the Commewine River. Herlein worked over his notes, publishing his book only in 1718, long after his return to The Netherlands.12

Another vocabulary, much fuller, was compiled in 1765–70 by Jean Nepveu as part of an unpublished revision of Herlein’s entire book, which he thought was ‘not up to much’. Nepveu was in good position to judge: a Dutch Huguenot who spent most of his life in Suriname, he had risen through a sequence of colonial offices to become deputy governor in 1756–7 and then governor of Suriname in 1769. The world of the slaves he knew as owner of five coffee plantations and of a sugar plantation with some 150 slaves on the Commewine River; the world of the Maroons from many inquiries into their raids and from sporadic peace negotiations with their leaders. In 1767, as he was writing his Annotations on Herlein’s book, he took as his second wife a widow, herself an heiress to plantations and said to be the daughter of a wealthy free mulatto.13

Planter Suriname

Our most remarkable instruction book in ‘Neeger Engels’ (as its author called it) and Dutch was put together around 1763 by one Pieter van Dyk. He had spent years in Suriname, most likely as a plantation manager or as a ‘white overseer’ on the Commewine River, and published the New and Unprecedented Instruction in Amsterdam after his return to The Netherlands, patiently working with printers who had never set such a text in type before. Van Dyk dedicated the book to his friend Tepper (addressing him before the Dutch boats from Paramaribo had brought van Dyk news of Tepper’s burial in August 1763 by the Lutheran church on the Commewine): with Tepper’s thorough knowledge of Neeger Engels and of the life of a plantation manager, van Dyk hoped he would approve of the book. Writing for merchants and craftsmen in Suriname, and especially for plantation owners and managers so that they could ‘understand the slaves and be understood by them’, van Dyk included extended vocabulary and dialogues and a fascinating play set on a plantation.14

Some years later two missionaries of the Moravian Brethren in Suriname prepared manuscript dictionaries showing word use and grammar for their fellow Herrenhuter there. Christian Ludwig Schumann began the process in 1778 with a dictionary in Saramaccan and German. Born in 1749 to a Moravian missionary in neighbouring Berbice, Schumann spent his boyhood and young adult years in Germany, returned to the Herrenhuter settlements in Suriname in late 1776, and immediately plunged into learning ‘Negersprache’, first in Paramaribo and then at the mission at Bambey, far south on the Suriname River near Saramacca settlements. He could practice his Saramaccan on his two Bambey household slaves, a man and a woman, but especially he worked on his dictionary with the aid of the remarkable Johannes Arrabini, as the Saramacca tribal chief Alabi was called after his baptism in 1771.

Bosnegers in Kolonie Suriname A.M. Coster 1866

Alabi was also a major resource for Brother Johannes Andreas Riemer, who put together a Saramaccan-German dictionary during a brief stay two years later: ‘the baptized Negro captain Johannes Arrabini [was] of invaluable service to me, on a daily even an hourly basis.’ While the inexperienced Riemer found Saramaccan ‘poor in words’, the learned Schumann delighted in ‘the vast quantity of unchanged Latin words’ he found in the language, explaining their presence by the fact that these ‘Free Blacks’ (that is, Maroons) were the descendants of the runaway slaves of the Portuguese Jews. Before Schumann returned to Germany in 1783 he also compiled a Sranan and German dictionary, and included some words with a Portuguese lexicon drawn from Dju-tongo.15

read on: https://bukubooks.wordpress.com/davis/creolelanguages/

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

August Ludwig Schlözer (1778)

14 Monday Jul 2014

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, German books

≈ Comments Off on August Ludwig Schlözer (1778)

Tags

Duits, Illustrated Books, marrons, Slavery

Ein Bericht aus Surinam. Briefwechsel meist historischen un politischen Inhalts. 

 

August Ludwig Schlözer (1735–1809) werd geboren in Baden-Württemberg (Duitsland).  Hij studeerde theologie in Wittenberg, daarna in Göttingen.  In 1769 werd hij benoemd tot hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Göttingen. In 1776 richtte hij een tijdschrift op: August Ludwig Schlözer’s Briefwechsel meist historischen und politischen Inhalts. Dit tijdschrift verscheen van 1776 tot 1793. In dit blad schreef Schlözer artikelen over de meest uiteenlopende onderwerpen zoals de politieke situatie in de verschillende Europese landen maar ook over de ontwikkelingen in de Nieuwe Wereld.

SchloezerAugust Ludwig Schlözer (1735–1809)

Centrale thema in dit stuk is Schlözers waarschuwing aan zijn landgenoten zich niet te laten misbruiken door die Hollandse kooplieden.  Sinds de introductie van slavernij in Suriname was er sprake van verzet van slaven. Dit verzet bestond voornamelijk uit het weglopen van de plantages. In de 18e eeuw liepen naar schatting jaarlijks 300 slaven weg.In het moeilijk toegankelijke oerwoud van Suriname vormden de weggelopen slaven, marrons, leefgemeenschappen. Op zoek naar voedsel, munitie, kleding en vrouwen werden plantages overvallen. Vaak maakten plantage-slaven van de gelegenheid gebruik met de marrons mee te vluchten. In de tweede helft van de 18e eeuw bereikten de marronage en de overvallen rebellerende marrons op de plantages een hoogtepunt.  Het voortbestaan van de kolonie was in gevaar en de behoefte aan soldaten nam sterk toe. Vanuit Nederland werden ook extra troepen gestuurd om jacht te maken op de marrons.Deze troepen bestonden uit huurlingen uit geheel Europa maar  een aanzienlijk deel was Duitser: Pruisen, Schwaben, Pfalzers en Saksen.

Marrons

Marrons, uit Benoit’s Voyage a Suriname (1839)

Schlözers oproep is gericht aan Duitsers die overwegen zich als huurling naar Suriname te laten inschepen.  De briefschrijver toont zijn afschuw van de straffen die aan de slaven worden uitgedeeld. Ook klinkt hier enig begrip door voor gestraften die hun meester uit wraak zouden willen doden. Schlözer laat hier duidelijk zijn empathie met de slaven blijken. Hij is er van overtuigd dat Afrikanen slechts vanwege de werking van de zon een andere huidskleur hebben.  In zijn kinderboek Neujahrsgeschenk aus Jamaica für ein Kind in Europa (1780) beschrijft hij twee Duitsers die beide een zwarte vrouw hebben: “Menschen sind ja doch, so gut wie die aus Europa. Was kommt dann auf die Farbe an?“  En ook hier geeft hij blijk van grote empathie met de slaven. Het treft hem in de ziel, zo schrijft hij, om te zien hoe “mijn zwarte broeders” dagelijks door blanke kerels als honden behandeld worden.

Schlözers invloed op studenten en tijdgenoten was enorm. Op het hoogtepunt van zijn roem woonden zo’n vierhonderd van de zeven- tot negenhonderd studenten in Göttingen zijn colleges bij. Hier onder waren vele (toekomstige) hoge ambtenaren, politici en wetenschappers

Carl Haarnack

zie ook:

https://bukubooks.wordpress.com/duitsers/

schloezer titelblad 2

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Djuka, the Bush Negroes of Dutch Guiana. Morton C. Kahn (1931)

18 Tuesday Mar 2014

Posted by Carl Haarnack in 20th century books, English books

≈ Comments Off on Djuka, the Bush Negroes of Dutch Guiana. Morton C. Kahn (1931)

Tags

kunst, marrons, muziek, plantages

Djuka, the Bush Negroes of Dutch Guiana. Morton C. Kahn. New York: The Viking Press, 1931.

De geschiedenis van Suriname is bijzonder goed gedocumenteerd. Althans, in archieven en boeken vinden we heel veel informatie over het koloniale bestuur en de plantages, vooral de opbrengsten van koffie, suiker en katoen. Maar het gaat hier wel over historische feiten die de geschiedenis van bovenaf, die van de Europese koloniale elite, bejubelen en soms bewieroken. De geschiedenis zoals de uit Afrika aangevoerde slaven die beleefden is er weinig tot niets aan het papier toevertrouwd. En dat geldt helemaal voor de van de plantages weggelopen slaven, de marrons. Marronage vond sinds het eerste begin van de kolonisatie van Suriname door de Engelsen rond 1650 plaats. Maar het zou tot de 20e eeuw duren voordat er serieuze studies verschenen over het leven en de cultuur van de marrons.

???????????????????????????????

Morton Kahn was een Amerikaanse medicus die in 1922, 1923 en 1925 Zuid-Amerika bezocht met als doel tropische ziekten te bestuderen. Op deze reizen kwam hij in aanraking met de marrons die toen nog politiek incorrect ‘boschnegers’ (bushnegroes) heetten. Tussen  1927 en 1930 ondernam Kahn nog drie reizen naar Suriname met het doel de geschiedenis en de cultuur van wat hij de ‘Djukas’ noemt te bestuderen. Hij onderzocht vrijwel uitsluitend de Saramaccaanse ‘bush negroes’.

Kahn begint zijn verhaal bij de onmenselijk handel in slaven die begon in West-Afrika. Ook schrijft hij over de wrede martelingen van weggelopen slaven als die weer gevangen werden genomen. Aan Stedman ontleent hij het verhaal van een marron die aan een haak door zijn ribben werd opgehangen. Door zijn langdurig verblijf bij de Saramaccaanse marrons is Kahn in staat uit eigen waarneming de dansen, het gebruik van de drums, de taal, het eten, geneeskunst, magie, huwelijk en familieleven en bijvoorbeeld het houtsnijwerk te beschrijven. Het American Museum of Natural History in New York heeft naar verluidt zo’n 800 etnografische voorwerpen die Kahn uit de binnenlanden van Suriname heeft tekeningen  van houtsnijwerk, maar ook foto’s van marrons (een aantal van eigen makelij en sommige van Eugen Klein). De ‘Djukas’ hebben, zo schrijft Kahn, een gevoel voor esthetiek en beschikken in hun houtsnijwerk over een goed ontwikkelde kunstvorm.

Kahn is één van de eerste wetenschappers die grote belangstelling hadden voor de cultuur en taal van de nazaten van weggelopen slaven. Hij werd in deze traditie gevolgd door antropologen zoals Melville J. Herskovits en Frances S. Herskovits en andere wetenschappers zoals Silvia de Groot, H.U.E. Thoden van Velzen en Richard en Sally Price.

Carl Haarnack

https://bukubooks.wordpress.com/2011/08/25/suriname-folk-lore-herskovits-1936/

https://bukubooks.wordpress.com/silvia_de_groot/

Djuka cover klein

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

De planter van Paramaribo. Eduard Gerdes (1891).

27 Sunday Oct 2013

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Children's Books, Dutch books, German books

≈ Comments Off on De planter van Paramaribo. Eduard Gerdes (1891).

Tags

Duits, German, Illustrated Books, Indianen, kinderboek, marrons, plantages, Slavery

De planter van Paramaribo, in: Agathos, of de wapenrusting Gods. E. Gerdes. Utrecht: J.H. van Peursem,  1891.

De lezers die deze blog al langer volgen herinneren zich misschien nog het stuk over Der pflanzer von Paramaribo (18 december 2011). Dit verhaal vond ik in een verhalenbundel voor de jeugd Aus fernen Welten. Geschichten und Bilder für die Jugend geschrieben (1891). De samensteller van deze bundel was A.H. Fogowitz maar het is zeker dat hij niet de auteur van dit verhaal was. Uit onderzoek weten we dat dit verhaal in ieder geval teruggaat tot 1833. Toen verscheen het in Bohemia: oder Unterhaltungsblätter für gebildete Stände (Nummer 1; no. 76;  25 juni 1833). In 1842 verscheen dit verhaal ook in ’Der Aufmerksame, ein Unterhaltungsblatt’. Hierin wordt gemeld dat dit gebaseerd is op een waar verhaal uit 1786. Verwezen wordt naar een Engels origineel van G.A. Dorn. En in  1872 duikt het verhaal op in een krant in Nieuw-Zeeland onder de titel: Only a nigger. In mijn promotie-onderzoek naar de representatie van Suriname in Duitse literatuur zal ik verder ingaan op de ontstaansgeschiedenis en achtergrond van dit merkwaardige verhaal.

Gerdes planter van paramaribo klein

Maar ik kan mij niet bedwingen nu alvast een bijzondere vondst met u te delen. Afgelopen vrijdag kreeg ik op de boekenmarkt op Het Spui in Amsterdam bij de kraam van Antiquariaat De Klikspaan (uit Leiden) een klein papieren boekje met gele omslag in mijn handen gedrukt: Agathos of de Wapenrusting Gods. De antiquaren van De Klikspaan, sinds jaar en dag belangrijke leveranciers van de collectie Buku Bibliotheca Surinamica, kennen mijn interessegebied en ik vermoedde direct iets bijzonders in handen te hebben. Toen ik de auteursnaam E. Gerdes zag staan wist ik dat er een link met Suriname moest zijn. Eduard Gerdes (1821-1898) was geboren in het Duitse Kleef en  verhuisde op jonge leeftijd naar Amsterdam. Hij werd opgeleid tot predikant en werkte onder de arme arbeidersgezinnen  op Kattenburg en Wittenburg. Dat ligt op een steenworp afstand van de plek waar de Buku collectie zich bevindt. Gerdes behoorde samen met P.J. Andriessen tot de belangrijkste kinderboekenschrijvers van de 19e eeuw. In 1867 verscheen van zijn hand  De kanten Zakdoek. Een verhaal uit den ouden tijd. Dit kinderboek dat deels in Suriname speelt is vele malen herdrukt en moet bijzonder beeldbepalend zijn geweest voor vele generaties Nederlandse jeugdigen.

Pflanzer von Paramaribo klein2

De eerste bladzijde van het kwetsbare gele papieren boekje was meteen raak: De planter van Paramaribo. In het zelfde jaar, 1891 dus, waarin het bundeltje van Fogowitz verscheen publiceerde hetzelfde verhaal onder zijn eigen naam. Nu komen we in de Europese literatuur, en dus ook in de Surinaamse bibliotheek, vaker plagiaat tegen. In de 19e eeuw was het niet vanzelfsprekend om bij vertalingen de naam van de oorspronkelijke auteur van het vertaalde werk te vermelden. Duitstalige literatuur was voor Nederlandse auteurs en uitgevers een enorme rijke bron waar gratis uit gegraaid kon worden.[i] Gerdes was mogelijk de vertaler van dit oorspronkelijk Duitse verhaal. Maar hij ging zelfs nog een stap verder. Net als Fogowitz veranderde hij zonder problemen de namen van de personages. Heette de wrede plantagedirecteur in 1833 nog Jansen Houtwyn, in 1891 maakte Fogowitz daarvan Jansen Hatwijn. Gerdes maakte daar weer van Jansen Hartwijn. De slaaf die Houtwyn uiteindelijk om het leven bracht gaf Gerdes de naam Tadlalak mee maar oorspronkelijk heette hij Fadlalah. Andere kleine feitjes worden ook aangepast. Heeft nu Gerdes de tekst van Fogowitz vertaald of baseerde hij zijn verhaal op de in 1833 gepubliceerde tekst? Er is reden om aan te nemen dat Gerdes zich baseerde op de tekst uit 1833 of 1842. Bij Fogowitz krijgt Fadlalah eerst 50 dan 100 en uiteindelijk 150 zweepslagen. Bij Gerdes lopen de zweepslagen op van 100 naar 200 en uiteindelijk tot maar liefst 300 zweepslagen, gelijk aan de 1833 tekst (hoewel er daar 250 ipv 200 worden genoemd).

De Duitse tekst uit 1833 verwijst in een voetnoot naar het in 1833 opgerichte Franse literaire tijdschrift L’Europe littéraire. Toch laat deze kwestie van de Planter van Paramaribo zien dat de beeldvorming over Suriname en de slavernij in de Nederlandse literatuur sterk beïnvloed is door de Duitse.

Carl Haarnack

 

[i] Dubbel Verlies. De eerste vertaling van Heinrich Heine’s Deutschland. Ein Wintermärchen in Nederland, in: Nederlandse literatuur in de romantiek 1820-1880. Marita Mathijssen. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2004.

lees ook:

https://bukubooks.wordpress.com/2011/12/18/pflanzer/

https://bukubooks.wordpress.com/2012/02/18/gerdes/

Gerdes planter van paramaribo Agathos cover kl

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Christlieb Quandt: Nachricht von Suriname (1807)

05 Saturday Oct 2013

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, German books

≈ Comments Off on Christlieb Quandt: Nachricht von Suriname (1807)

Tags

Duits, EBG, flora & fauna, German, Indianen, marrons, plantages, religie, Slavery

Nachricht von Suriname und seine Einwohnern. Christlieb Quandt. Görlitz, 1807.

Christlieb Quandt verbleef tussen 1768 en 1780 in Suriname. Als missionaris van de Moravische Broeders (Evangelische Broedergemeente) werd hij eerst aangesteld op Saron aan de Saramaccarivier. Hier begon hij om Arrowakken te bekeren tot het christendom. In 1774 vestigde hij zich op de missiepost Hoop gelegen aan de Corantijn.

biddende marron

Gedurende zijn twaalfjarig verblijf hield hij een dagboek bij. In 1807 publiceerde hij op basis van zijn dagboekaantekeningen een boek waarin hij ons een nauwkeurige beschrijving van het leven in Suriname voorschotelt. In 22 ‘brieven’ beschrijft hij zijn werk en leven onder de ‘indianen’, hun taal en etnografie en de flora en fauna van Suriname. Quandt kocht zelf ook, net als andere missionarissen in de kolonie, slaven om allerlei werkzaamheden te verrichten. Tegelijkertijd pleitte hij ook voor een betere behandeling van slaven.

???????????????????????????????

Quandt schrijft op nuchtere en soms afstandelijke wijze over zijn belevenissen in Suriname. Dankzij hem lezen we over zaken die in archieven niet beschreven worden. Zo schrijft hij dat op 28 januari 1770 enige ver bovenaan de rivier wonende marrons zijn dorp Saron voorbij voerden. Deze marrons werden aangeduid als ‘Freyneger’ en hun kapitein heette Massinga. In vier korjalen voeren ze de rivier af op weg naar Paramaribo. Zij hadden twaalf gevangenen bij zich die zij in de stad aan het gezag gingen overdragen. Nog maar een aantal jaren eerder hadden zij deze gevangenen ertoe bewogen weg te lopen van hun eigenaren en zich bij de marrons aan te sluiten. Vanwege de vredesverdragen die zij met het koloniale gezag gesloten hadden moest zij deze weggelopen slaven weer teruggeven. Quandt merkt wel terloops op dat zij alleen de incompetente en onbruikbare weggelopen slaven terugbrachten.

Corantijn

Wat dit boek zo interessant en aardig maakt is dat we nu eens niet een beschrijving van het leven in de stad krijgen maar van afgelegen plekken als Saron en de missiepost aan de Corantijn. Juist de rijke beschrijving van de taal en cultuur van de inheemse bevolking van Suriname, de ‘indianen’, is bijzonder waardevol. Ook leren we veel over het contact tussen marrons en de inheemsen. Dat de marrons en inheemsen niet altijd met elkaar in vrede leefden mag blijken uit anekdotes waarbij regelmatig inheemse kinderen ontvoerd werden. In 1761 hadden de zg. ‘Freyneger’ Saron overvallen, acht mensen gedood, de huizen platgebrand en een totaal van elf inheemse vrouwen en kinderen meegenomen. Onder hen was Gottfried, een jonge ‘indiaan’. Zo’n tien jaar later keerde Gottfried terug naar Saron maar stierf korte tijd later waarbij de verdenking gerezen was dat de marrons hem vergiftigd hadden. Mogelijk uit angst dat Gottfried aan de koloniale gezaghebbers de weg naar het dorp van de marrons zou kunnen verraden.

marrons

In 1780 moest Quandt, noodgedwongen door de ziekte van zijn vrouw, terugkeren naar Europa. Hij vestigt zich in Herrnhut en zou daar tot aan zijn dood in 1824 aan de vertaling van het Nieuwe Testament in de Arrowakse taal werken.

Carl Haarnack

 

zie ook:

https://bukubooks.wordpress.com/2012/05/27/king/

https://bukubooks.wordpress.com/2012/01/29/tori-2/

 Quandt Titelpage

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

De Boschnegers in de Kolonie Suriname. A.M. Coster (1866)

10 Sunday Feb 2013

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Dutch books

≈ Comments Off on De Boschnegers in de Kolonie Suriname. A.M. Coster (1866)

Tags

Judaica, marrons, plantages, Slavery

De Boschnegers in de Kolonie Suriname: Hun Leven, Zeden en Gewoonten. A.M. Coster. Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch Indië.  ‘s-Gravenhage : Martinus Nijhoff, 1866.

Dit werkje van A.M. Coster telt slechts 36 pagina’s. Toch vormt het een belangrijke publicatie uit de Surinaamse Bibliotheek. Dat komt vooral door het feit dat de schrijver, A.M. Coster, ons een beeld schets van de wereld die hij met eigen ogen waarnam. Coster was bovendien een ingezetene van Suriname, niet iemand die slechts op basis van een kortstondig verblijf over Suriname schrijft. Hij was getrouwd met P. Abrahams die in januari 1862, volgens een advertentie in de Surinaamsche Courant, ‘voorspoedig bevallen is van een welgeschapen zoon’. Hij schrijft dat hij na ‘het plantageleven in de kolonie Suriname verlaten te hebben’ besloot om hout naar Nederland en België te sturen. In 1857 kocht Coster een houtzaagmachine die werd aangedreven door stoom op Combe. In krantenadvertenties adverteert hij met zijn ruime aanbod van planken van kopie-, wane-, ceder, bruinhart-, purperhart-, groenhart- en bolletriehout, dat gratis in de stad wordt bezorgd.

Bosnegers in Kolonie Suriname A.M. Coster 1866

Coster maakt deel uit van de joodse gemeenschap in Paramaribo. Hij is voorzitter van het ‘kerkbestuur der Nederlandsche Israëlitische gemeente’ in Paramaribo. Coster heeft zich ook verkiesbaar gesteld voor de verkiezingen voor de Koloniale Staten in 1856 maar kreeg slechts drie stemmen. Coster is overleden voor 12 januari 1872 omdat dan bekend wordt gemaakt dat de 250 akkers aan de Coppenamerivier, weer door het domein worden teruggenomen

Advertentie Surinaamsche courant  6 april 1865Advertentie Surinaamsche Courant 6 april 1865

Coster probeerde, zo schrijft hij, het vertrouwen van de ‘boschnegers’ te winnen door geschenken uit te delen en hen te laten delen van zijn drankvoorraden zoals wijn, bier, brandewijn, jenever en dram (‘inlandsche rum, zg. suiker-spiritus’). Aan de vrouwen en kinderen gaf hij vaak beschuit, koek of ‘eenige geldstukken’. Zonder enige bescheidenheid schept Coster op dat er voor hem geen enkele blanke was die zozeer het vertrouwen van de ‘boschnegers’ genoot: “Is er iets geheimzinnigs onder hen, dat ik gaarne wensch te weten, zoo zullen zij het mij op mijn verzoek dadelijk zonder eenige beschroomdheid mededeelen.”

Maar als we even deze dikdoenerij door de vingers zien dan blijf er een bijzonder aardig verhaal over de marrons van Suriname. Coster schrijft over hoe deze groepen zijn voortgekomen uit de slaven die van de plantages wegvluchtten. Hij schrijft over de wetgeving, wapens, huisvesting, zeden en gebruiken, voedsel, drank, feesten, godenrijk, huwelijksleven, deugden en ondeugden, ziekten, odo’s en vertellingen, reizen, sieraden en tatoeages. Dit alles gebeurt zonder de afstandelijke neerbuigendheid die vaak zo kenmerkend is voor 19e eeuwse reisverslagen. De ‘boschneger’ heeft, zo schrijft Coster, veel eerbied voor de ouderdom, zij zijn eerlijk, ze zijn niet lui maar werken onvermoeid wanneer het moet en ze zijn gul. Coster ondernam vele reizen naar de binnenlanden en verbleef o.a. in de marrondorpen Sparri Passi en Manjaondro als gast van Kwassi Jenni. Zijn nauwe contacten met de marrons hebben natuurlijk een belangrijke rol gespeeld in zijn beschrijvingen. Die contacten beperkten zich niet tot het binnenland. Zo trok een Aucaanse vrouw, na het overlijden van haar man, in bij Coster en zijn vrouw in Paramaribo. Toen een granman in het binnenland kwam te overlijden bleef zijn echtgenote ook bij het gezin van  Coster wonen, zo schrijft hij. Zij verrichtte allerlei huishoudelijke diensten maar ‘weigert uit liefde voor ons elke geldelijke belooning’.

Advertentie De Kolonist 4 februari 1866

Advertentie uit De Kolonist, 4 februari 1866

Ook de litho (steendruk) die de tekst begeleidt draagt bij aan het bijzondere karakter van deze publicatie (zie illustratie). De litho werd gemaakt door Wed. E. Spanier & Zn. in Den Haag. Er bestaan tenslotte maar weinig 19e eeuwse afbeeldingen van marrons in Suriname. Deze prachtige ingekleurde litho behoort zeker tot de fraaiste.

Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...
logo

Enter your email address to subscribe to this blog and receive notifications of new posts by email.

Join 883 other followers

Recent

  • Niederländisch- Ost- Und Westindien. S. Friedman (1860)
  • De ronselaar, of De gestoorde reis naar Surinamen. G. Behacker (1818)
  • Europeesche Kolonisatie in Suriname. Pyttersen (1896)
  • De Slavernij in Suriname. J. Wolbers (1853)
  • Njoe-Jaari-Singi voe Cesaari. Utrecht: Braga (1843)
  • Het papieren erfgoed van Carl Haarnack
  • Emma Lashley, apotheker te Paramaribo (1909-1993).
  • Julius Hille, arts op Fort Nieuw Amsterdam (1831-1839)
  • Friedrich Voltz (1828-1855) in Suriname
  • Charles Douglas (1853-1943)
  • Frederik Andreas Kühn (1782-1828), chef van het Militair Hospitaal Suriname.
  • Consideratien der WIC over Suriname (1687)

Koloniale Wereld Tentoonstelling Amsterdam (1883)

Wilhelmina van Eede

Categories

  • 17th century books
  • 18th century books
  • 19th century books
  • 20th century books
  • Bibliotheca Surinamica
  • Children's Books
  • Dutch books
  • English books
  • French books
  • Genealogie
  • German books
  • Indian diaspora
  • Italian books
  • Latin books
  • Law
  • medical
  • Parbode
  • Sranan Tongo Books

Paginas

  • Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti

buku

abolitionism Add new tag artsenij binnenland boeroes British Guiana Duits Dutch EBG English expedities fiction flora & fauna Frans Guyana French genealogie German geschiedenis handel hindu hugenoten Illustrated Books india Indianen Judaica jurisdiction katholieken kinderboek koloniale tentoonstelling kolonisatie kunst Language manumissie marrons medical muziek Onderwijs photos plantages reizen religie religion Slavery Stedman theater tijdschriften travel West-Indies
  • German books

Blog at WordPress.com.

Cancel

 
Loading Comments...
Comment
    ×
    loading Cancel
    Post was not sent - check your email addresses!
    Email check failed, please try again
    Sorry, your blog cannot share posts by email.
    %d bloggers like this: