Tags
Zee-Togt van Kapiteyn Charles Leig, gedaan na Gujana…..en des selfs Volk-plantinge aldaar begonnen, misgaders de ongelukkige Reyse van het Schip de Olijf-bloeysem, tot des selfs onderstand derwaards gesonden in het Jaar 1604 […] Leyden: Pieter vander Aa, boekverkoper, 1706.
Lang voor Suriname in 1667 onder Nederlands bewind kwam waren er talloze pogingen gedaan om in de Guyana’s naar goud te zoeken, agrarische producten te verbouwen en nederzettingen te bouwen. Zo vertrok in 1604 kapitein Charles Leigh (Leig) met het schip de Olijfbloesem en 46 bemanningsleden vanuit de Engelse marinebasis Woolwich richting West-Indië. Via de Marokkaanse havenstad Mogador, het huidige Essaouira en vervolgens de Kaapverdische eilanden werd de Amazonedelta bereikt. Leigh ging met acht van zijn beste mannen aan land. Enige tijd later lieten zich vier ‘indianen’ in een kano zien. De kapitein zond hen een boot met messen, bijlen, glazen en koralen. De inheemsen hadden alleen mais en kleine blauwe papegaaien bij zich, in ruil waarvoor zij enige snuisterijen ontvingen.
Later werden zij (de Engelsen, ch) onthaald op honing, ‘pijn-appelen’ (ananas), bananen, aardappelen, cassave, verschillende soorten vis, kippen, konijnen en zwijnen. Ook kregen ze toestemming van twee stamhoofden, die eerder in Engeland geweest waren en dus de Engelse taal enigszins machtig waren, om een nederzetting te bouwen. Leigh en zijn mannen stonden de inheemsen bij toen zij overvallen werden door een vijandige groep Caraïben. Door het geschal van de trompetten en het lawaai van de Europese musketten vluchtten de Caraïben met achterlating van hun kano’s en proviand.
Vele van de Europese manschappen raakten ziek, ze leden aan zware koortsen, duizelingen en buikloop. Ook waren er enige die last hadden van wormen en vlooien. Vele mannen stierven. De Europese ‘kolonisten’ zochten naar edelmetalen zoals goud en edelstenen maar konden daarvan niets vinden. Leigh vertelt dat hij een Hollands schip tegenkwam dat overal het vlas (waarvan textiel wordt gemaakt) opkocht tegen zeer hoge prijzen. Katoen was, gezien het gunstige klimaat, een veelbelovend product. Ronduit lyrisch is Leigh over de gunstige omstandigheden waarin suikerriet verbouwd kan worden. Hij twijfelt er niet aan dat over enige jaren er een overvloed aan suikerriet geoogst kan worden mits zij over voldoende gereedschappen en middelen (lees: arbeidskrachten) zouden kunnen beschikken. Verschillende malen vraagt Leigh aan zijn broer Oliph Leigh per brief om arbeidskrachten en gereedschappen te sturen. Ook verzoekt hij om een goede tolk en suggereert de ‘indiaan van de ridder Walter Raleigh’ te sturen. Daarnaast vraagt hij om predikanten te sturen en personen van nuchter en bescheiden gedrag. Er zijn momenten dat de Europeanen vreedzaam met de inheemsen leefden. Maar er waren ook de nodige vechtpartijen, moorden en hinderlagen die door vijandige inheemsen werden gelegd.
Er verscheen een Zeeuws schip uit Middelburg in de monding van de rivier Wiapoco (Oyapoc) in Guyana. Het schip had ‘Swarten’ of ‘Negers’ aan boord die zij probeerden te verkopen. Dat lukte niet. Wel werden er cassave, Guinees koorn, brood en aardappelen aan boord gebracht om de uit Afrika aangevoerde slaven te voeden.
Kapitein Charles Leigh werd ziek en besloot naar Engeland terug te gaan maar overleed al tijdens de overtocht in 1605. De overige manschappen die nog in leven waren namen in 1606 afscheid van Guyana en de inheemsen. Met een Hollands schip dat enkele weken handel had gedreven in het gebied vertrokken zij via Trinidad richting Amsterdam en vandaar weer naar Engeland. De zeetocht van Leigh vond al plaats in de jaren 1604-1605. Het is dankzij de Leidse boekverkoper Pieter vander Aa, die in 1706 dit reisverhaal uitgaf, dat we ons een beeld kunnen vormen van de vroegste pogingen van Europeanen om in de Guyana’s vaste voet aan de grond te krijgen.
Carl Haarnack