• Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger

Buku – Bibliotheca Surinamica

~ Library, archives & wunderkammer

Buku – Bibliotheca Surinamica

Category Archives: Parbode

Surinaamse herinneringen van Boer Thomas (1965).

17 Sunday Oct 2021

Posted by Carl Haarnack in 20th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books, Parbode

≈ Comments Off on Surinaamse herinneringen van Boer Thomas (1965).

Tags

Dutch, plantages

Surinaamse herinneringen van Boer Thomas. Door Ths. Waller. Paramaribo: 1965.

Normaliter bespreken we in deze rubriek alleen boeken die minimaal honderd jaar geleden werden gepubliceerd. Dit keer maken we een uitzondering op die regel. Etienne Thomas Louis Waller werd geboren in Paramaribo op 24 juli 1883. Hij was een zoon van Charles Henry Waller en Marie Dorothea Le Fevre die in 1883 in het huwelijksbootje stapten. Charles Waller was directeur van de cacaoplantage De Morgenster, gelegen aan de Beneden-Saramacca. Daarnaast was hij ook kapitein van de gewapende burgerwacht van dat gebied én districts-diaken van de Hervormde Kerk. Thomas Waller verliet vroegtijdig de school en begon als leerling in de Cultuurtuin. Vervolgens werd hij leerling-opzichter op plantage Susannaasdaal en daarna opzichter op Jagtlust. De eigenaar van plantage Geyersvlijt haalde Waller over om daar directeur te worden. Hij was toen slechts 24 jaar oud. Uiteindelijk werd hij eigenaar van de plantages Guadeloupe (Commewijne) en Catharina Sophia (Saramacca). Eerder, op 13 augustus 1908, was Waller in Paramaribo in het huwelijk met Edwina Louise Meinertz. In 1918 werd Waller gekozen als lid van de Koloniale Staten.

Thomas Waller

Het was de jeugdvriend van Waller, Frits Bruijning, die hem gestimuleerd heeft zijn ervaringen en gedachten aan het papier toe te vertrouwen. Het zijn juist de kleine alledaagse vertellingen en ervaringen, waaraan alleen de ouderen onder ons herinneringen bewaren, die dit boek zo interessant maken. Wie kent de verhalen van Arabonki, het ‘kalkwitte manneke’ van nauwelijks anderhalve meter, die een kistje met snuisterijen met zich meetorste die hij aan het publiek moest zien te slijten. Hij was misdeeld en werd voortdurend bespot en geplaagd. Hij kon zich alleen verdedigen door zijn arsenaal aan scheldwoorden in te zetten. Oudere Surinamers hadden soms medelijden met hem en wenkten hem naar het raam te komen en kochten wat bij hem. Bigi Dagoe, was een zwaar gebouwde man met een rare zeer luide stem. Als men in zijn nabijheid het geluid van een hond nabootste dan moest men rennen voor zijn leven. Bigi Dagoe werd een schulpentrapper genoemd, niet meer tot nut dan als aantrapper van de schelpen waarmee in die tijd de gaten in de straat werden opgevuld. Dergelijke verhalen over kleurrijke mensen in het straatbeeld in Paramaribo hebben doorgaans de archieven niet bereikt maar verdienen wel een plek in ons collectieve geheugen.

Thomas Waller leefde in een tijd dat het Sranan ook in Suriname als minderwaardig werd beschouwd. Hij noemt het Surinaams een schone taal maar, zo schrijft hij, de Surinamers beminnen haar niet. Zo leren we veel in onbruik geraakte woorden. Een ‘krabdinki’ is letterlijk een mooie jonge kip maar het werd ook gebruikt voor een mooie jonge vrouw. De bevalling van een jong creools meisje moet hij hoog water (vloed) plaatsvinden. Bij ‘falawatra’ (eb) komen er moeilijkheden. Daarom werd er iemand naar de platte brug gestuurd om te zien of ‘a watra koti keba’. Precies om twee uur, exact zoals de vroedvrouw had voorspeld, werd een stevige creoolse jongen geboren. De ‘koemba tité’ werd met het zaad van een vruchtboom in de grond begraven. Zelf heeft Waller, zo schrijft hij, jarenlang manja’s gegeten van zijn ‘koembaboom’ op plantage de Morgenster in Saramacca.

Plantage in Suriname aan de rivier

Waller vertelt ook dat hij na afloop van een voorstelling in Thalia achter de coulissen zijn oude tekenleraar G. Rustwijk ging begroeten. Rustwijk had de decors geschilderd voor de voorstelling. Hij was volgens Waller een veelzijdig man, een schilder, die door het lot niet de kans gekregen heeft om verder te studeren in Europa en daar naam te maken. Uit eerste hand krijgen van verhalen voorgeschoteld over o.a. ‘dede-oso’, ‘aitidé dede-oso’, ‘frijari-oso’, tropische ziekten, spookverhalen en ‘sneki-koti’.

Dit boekje, Surinaamse Herinneringen van Boer Thomas, werd in 1965 gepubliceerd en bestaat uit bewerkingen van artikelen die Waller in 1963 en 1964 in de krant schreef. Hij was toen al 82 jaar oud. Boer Thomas heeft vooral naam gemaakt als politicus die het belang van de groot-landbouw telkens benadrukte. In zijn ingezonden brieven in kranten, sommige rechtstreeks geadresseerd aan de gouverneur, pleitte hij hartstochtelijk voor verbetering van de watervoorziening in Suriname. Aan de verschrikkelijke droogte zoals die van 1911/1912 en die van 1925/1926 zou iets gedaan kunnen worden als er een degelijk waterreservoir gebouwd zou zijn. Als politicus kwam hij, vanwege zijn onversneden kritiek op het bestuur, regelmatig in aanvaring met politieke tegenstanders. Maar wie zijn boek leest en zijn optreden in de Staten bestudeerd kan niet anders dan tot de conclusie komen dat boer Thomas veel liefde voor Suriname en de Surinamers had.

Plantage in Suriname

Nu wordt het langzamerhand tijd dat zijn werk als chroniqueur over het leven in Suriname van het einde van de 19e eeuw tot midden jaren ’60 grotere bekendheid krijgt. Het boek is inmiddels meer dan 50 jaar oud en in vrijwel onvindbaar. In Nederland beschikken slechts een paar universiteitsbibliotheken over een exemplaar.
Etienne Thomas Louis Waller overleed op 26 juni 1966 op 82 jarige leeftijd. Hij werd begraven op Nieuw Lina’s Rust.


Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Jacques Salomon Samuels (1859-1939)

07 Saturday Apr 2012

Posted by Carl Haarnack in 20th century books, Dutch books, Parbode

≈ Comments Off on Jacques Salomon Samuels (1859-1939)

Tags

Judaica, Language, religie

Schetsen en typen uit Suriname. Jacq. Samuels. St. Rafael Boekhandel, Paramaribo z.j. [ca. 1944].

Jacques Salomon Samuels (1859-1939) was onderwijzer van beroep. Zo was hij schoolhoofd op Berlijn in het district Para. Maar hij werkte later ook als boekhouder en goudhandelaar in Paramaribo. Dit boekje bestaat uit een bundeling van artikelen die hij in 1904 schreef voor het dagblad De Surinamer aangevuld met stukken die hij rond 1924 schreef voor het blad De Periskoop. Het verscheen vijf jaar na zijn dood.

Jacques Salomon Samuels, zittend naast zijn vrouw Rozette Pinto. Staand van links naar rechts: dochter Estelle, dochter Betsy, zijn zuster Betsy Samuels( dus ook van Solomon Juda), en rechts de jongste dochter Mientje (Wilhelmina). De enige die ontbreekt op deze foto, die omstreeks 1912 is genomen, is Jules Samuels (1888- 1975). Hij zat op dat moment als officier van gezondheid bij het K.N.I.L. in Atjeh (collectie: mevr. Sonja Vetter-Samuels)

Samuels vertelt op een onderhoudende wijze over het alledaagse leven in Suriname in het laatste kwart van de 19e eeuw en de eerste decennia van de 20e eeuw. Zo vertelt hij in ‘Mijn eerste begrafenis’ over het heengaan van de moeder van zijn nêné:

“In het huisje lag op twee schragen de kist, waarin nêné’s moeder, en daarom heen stonden de zoons en andere bloedverwanten van de overledene, met op de borst gekruiste armen, gebogen hoofd en neergeslagen oogen, als in diep gepeins verloren.”

Dragers tillen vervolgens de kist het huis uit. Voor de kist loopt de lijkbezorger in gala. De dragers , in getal zijn allen in het wit gekleed en hebben hoge zwarte hoeden op, zg ‘brouwers’. Achter de kist lopen de bloedverwanten van het mannelijke geslacht, de oudste voor op, twee aan twee. Allen dragen een ‘bradihatti’ (brede hoed) waardoor de gezichten bijna niet te zien zijn. Dan volgen vrienden, buren en de vrouwen die allemaal in het wit gekleed gaan. De vrouwelijke bloeverwanten dragen als teken van rouw op hun hoofddoek een klein in vieren gevouwen servetje gespeld en houden hun handen in een witte omslagdoek verborgen.

Dan beschrijft Samuels de ‘markeer den pas’: “… bij elke brug of bij elken omzwaai, is eene gelijkmatige verwisseling der voeten als bij het loopen, zonder dat de voorwaartsche beweging volgt, of zooals Boer Teunis het zou uitleggen: ‘met kleine stappen loopen zonder dat je loopt’.

“Bij lieden uit de volksklasse wordt de lijkkist veelal op een baar gedragen, door een zestal mannen in het wit, (rouwkleur) met een zwarten hoogen of ronden hoed op. Een bedienaar der begrafenissen in rok gaat vooraf. De statie wordt gevolgd door eveneens in het wit gekleede vrouwen. Bij het omgaan van een hoek loopen de dragers in sleependen tred en schuiven met de voeten over den grond; volgens oeroude opvatting zou hierdoor de kwade geest worden verjaagd. Intusschen bleef het gebruik in zwang.” (Onze West in Beeld en Woord. Amsterdam: J.H. de Bussy, 1929)

Na acht dagen wordt er een dede oso gehouden. Er zijn veel gezichten te zien die niet op de begrafenis waren; ‘dédéhosotata’s’, piraten die elk sterfhuis bezoeken. Samuels noemt als voorbeeld ene Sjoeber, Pa Bréatora, Ba Sjaki en  Ba Priorie. De gasten worden rijkelijk voorzien van ‘gebakken koorn met pinda’, koek, chocola, koffie, brandewijn, jenever en likeur. Tussendoor worden anansitories verteld. Pas om vijf uur in de morgen wordt door de gasten afscheid genomen.

Jacq Samuels stamt uit een joodse familie en behoort tot de lichtgekleurde bovenlaag. Hij noemt zichzelf graag ‘bakra’. Een zeker elitarisme kan hem niet ontzegd worden, zeker als hij zaken beschrijft die niet behoren tot zijn ‘klasse’. Toch is hij voor ons een belangrijke chroniqueur van het gewone leven rond 1900.

Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Voyage a la Guiane et a Cayenne (1789)

11 Sunday Mar 2012

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, French books, Parbode

≈ Comments Off on Voyage a la Guiane et a Cayenne (1789)

Tags

flora & fauna, Frans Guyana, German, Illustrated Books, plantages, Slavery, West-Indies

Voyage a la Guiane et a Cayenne, fait en 1789 et années suivantes. Contenant une description géographique de ces contrées, l’histoire de leur découverte, les possessions et etablissemens des Français, des Hollandais, des Espagnols et des Portugais … Le climat, les productions de la terre, les animaux, les noms des rivières, leurs coutumes et le commerce … Les particularités les plus remarquables de l’Orenoque et du fleuve des Amazones. Des observations … Suivi d’un vocabulaire français et galibi … Par L….. M…. B…., armateur …1798  L’Éditeur in Paris (Louis Prudhomme).

In het diplomatieke verkeer in de 18e eeuw was niet het Engels maar het Frans de belangrijkste taal die adel en gegoede burgerij in Europa gebruikten. Ook voor literatuur en wetenschappelijke boeken was de Franse taal beslist geen uitzondering. Dit boek werd geschreven door Louis-Marie Prudhomme (1752 – 1830) die zijn carriere als bibliothecaris en boekbinder begon. Later werkte hij als uitgever en schrijver. Dat was in die tijd een gevaarlijk beroep waarvoor hij verschillende malen, vanwege het  revolutionaire klimaat in Frankrijk, in de gevangenis belande.

Louis-Marie Prudhomme

Het boek begint met een uiteenzetting over de flora en fauna van het gebied van de Guyana’s. Ook de leefwijze van de indianen die in het gebied tussen de rivier de Orinoco en de Amazone leven komt ruim aanbod. Het boek bevat een prachtige kaart van het gebied (met een inzet van Cayenne) en een aantal fraaie etsen. Voor ons is het natuurlijk interessant om te kijken wat de auteur over Suriname schrijft. Allereerst steekt hij de loftrompet over de Nederlanders. Zij hebben door het droogleggen van moerassen en het graven van kanalen voor vruchtbare gronden gezorgd. Ook de hele geschiedenis van de kolonisatie van Suriname wordt onder de loep genomen. Het bestuur van de kolonie vindt plaats vanuit Amsterdam waar een college bestaande uit magristraten van de stad Amsterdam, van de West-Indische Compagnie (WIC) en de familie van Sommelsdijk. Als een meester een slaaf de vrijheid wil schenken, zo schrijft Prudhomme, is hij verplicht een manumissiebrief (lettres de franchise) te kopen. Zonder dit document kan geen enkel zwart persoon christelijk onderricht krijgen, noch gedoopt worden. Ook moet hij zorgen dat de ex-slaaf een beroep leert zodat hij in zijn eigen onderhoud kan voorzien. Als een slaaf vader wordt dan laat hij zijn meester een naam uitkiezen; als het een meisje is dan beslist de meesteres. De Europese bevolkingsgroep definieert Prudhomme als die groep mensen die geboren is uit Europese vaders (!). Onder hen bestaat er een grote vrijheid die, volgens Prudhomme, in Frankrijk niet bestaat.

Dit boek is geen reisverslag maar is door de auteur samengesteld uit bronnen die hij in Europa geraadpleegd had. Toch behoort het tot de 18e eeuwse klassiekers over de Guyana’s en geeft ons inzage in het beeld van bijvoorbeeld indianen en de slavernij,  dat men in Europa voorgeschoteld kreeg. Tien jaar na publicatie verscheen er een Duitse vertaling: Reise nach Guiana und Cayenne, nebst einer Uebersicht der ältern dahin gemachten reisen …. Frankfurt, Anton Pichler, 1799.

Carl Haarnack

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

De kanten zakdoek door E. Gerdes (1867)

18 Saturday Feb 2012

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Children's Books, Dutch books, Parbode

≈ Comments Off on De kanten zakdoek door E. Gerdes (1867)

Tags

kinderboek, plantages, religie, Slavery

De kanten Zakdoek. Een verhaal uit den ouden tijd. door E. Gerdes. Leiden: A.W. Sijthoff, 1867.

Eduard Gerdes (1821-1898) was geboren in het Duitse Kleef maar verhuisde op jonge leeftijd naar Amsterdam. Hij werd opgeleid tot predikant en werkte onder de arme arbeidersgezinnen  op Kattenburg en Wittenburg. Gerdes behoorde samen met P.J. Andriessen tot de belangrijkste kinderboekenschrijvers van de 19e eeuw. De kanten zakdoek is één van zijn bekendste titels die honderd jaar na het verschijnen nog werd herdrukt.

Dit verhaal speelt ergens aan het eind van de 17e eeuw in een grote Nederlandse stad. De hoofdfiguur , Pieter van Delft, is een straatarm en moet bedelen en stelen om aan de kost te komen. Hij ziet hoe een rijke dame haar dure kanten zakdoek, met parels en gouddraad versierd, uit haar koets laat vallen. Pieter grist de zakdoek weg maar wordt door de knecht van deze mevrouw Van Polslagen in de kraag gegrepen. In plaats van hem over te dragen aan de schout besluit zij Pieter een kans te geven op het rechte pad te komen. Zelf heeft zij een zoon genaamd Julius, die niet wil deugen en die haar veel verdriet bezorgd. Ze brengt Pieter onder bij Saartje, een vroedvrouw, waar hij leert lezen en schrijven. Uiteindelijk neemt hij dienst op een schip. Achttien jaren verstrijken en Pieter is inmiddels kapitein op een schip dat in dienst van de Staten van Zeeland op West-Indië vaart. Hij laat even van zijn mannen op zoek gaan naar zijn weldoenster, mevrouw van Polslagen. Daarvan verneemt hij dat zij het grootste deel van haar vermogen aan haar zoon heeft opgeofferd en ergens in eenzaamheid haar laatste dagen slijt. Waar weet niemand.

Eduard Gerdes

Van Delft arriveert met zijn schip in Paramaribo. Nu wordt het voor ons pas echt interessant. Op dat moment was er op twee plantages een slavenopstand uitgebroken. Hij krijgt opdracht om met zestig van zijn manschappen naar de opstandelingen te gaan. Hij doet dat met tegenzin want hij weet ‘dat zij (de slaven, ch) hoofdzakelijk alleen door onmenschelijke wreedheden’ tot hun gewelddadigheden gekomen waren. Gerdes keurt de slavernij af en toont begrip voor de acties van de opstandige slaven. Voor zijn beschrijvingen van de slechte behandeling van de slaven put hij overduidelijk uit het werk van Stedman. Kapitein Van Delft arriveert net op tijd om de vrouw en kinderen van de plantage-eigenaar te ontzetten. Ook red hij het leven van de wrede blank-officier. Dit blijkt Julius van Polslagen te zijn, de zoon van de vrouw die Pieter van Delft gered heeft van de bedelstand. Na terugkeer in Nederland slagen Pieter en Julius er in mevrouw Van Polslagen te vinden.

De kanten zakdoek heeft een sterk moraliserende toon en is doorspekt met bijbel teksten. Hoewel Gerdes op basis van zijn geloof de slavernij verwerpt heeft hij duidelijk geen hoge pet op van de slaven. Ze praten gebrekkig en krom Nederlands (de slavin Sally: “Ik hare twee kinderen gevonden en gered heb.”). Ook in het anti-semitisme is niet van de lucht (… “daar waar kostbaarheden, parelen, juweelen, gouden en zilveren voorwerpen aan de meestbiedende ter veiling liggen, daar vindt de jood de ware negotie”). De kanten zakdoek is wel een boek dat gedurende meer dan honderd jaar lang beeldbepalend is geweest voor vele generaties jongeren.

Carl Haarnack

 

(www.dbnl.nl)

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Joanna, or the Female slave (1824)

11 Saturday Feb 2012

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, English books, Parbode

≈ Comments Off on Joanna, or the Female slave (1824)

Tags

Slavery, Stedman, West-Indies

Joanna, or the Female slave. A West Indian tale. Founded on Stedman’s Narrative of an Expedition Against the Revolted Negroes of Surinam. London: printed for Lupton Relfe, 13, Cornhill; Constable and Co., Edinburgh; and R. Milliken, Dublin, 1824.

Het verhaal van John Gabriël Stedman (1744-1797) over zijn vijfjarig verblijf in Suriname verscheen in 1796 onder de titel  “Narrative of a five years’  expedition against the revolted negroes of Surinam […]”. Stedman was een zoon van een Schotse militair en een Nederlandse moeder. Hij nam dienst in het regiment van kolonel Fourgeoud  en werd naar Suriname werd gestuurd om de aanvallen van weggelopen slaven op de plantages, de kop in te drukken.  Joanna, or the Female Slave, gebaseerd op de “Narrative” van Stedman,  verscheen in 1824 zonder vermelding van de auteur. Een uitermate zeldzame editie.

Stedmans ooggetuigenverslag is vooral een succes geworden door zijn relatie met de slavin Joanna. Joanna is de dochter van een Europese kolonist genaamd Kruythoff en een slavin genaamd Cery. Cery en haar kinderen behoorden toe aan de eigenaar van de plantage Fauconberg (Fauquemberg), gelegen aan de Commewijne. Ze was slechts vijftien jaar oud en ze was dus een mulattin. ‘Joanna’, zo schrijft de anonieme auteur, ‘was of the most elegant symmetry, moving her finely formed limbs with peculiar gracefullness; her face was fullof native modesty, with the most distinguised sweetness; her eyes, black as ebony, were large, and full of expression, …’.

Stedman wil Joanna vrijkopen maar Joanna weigert.  In de eerste Nederlandse editie zegt Joanna: “Ik ben geschikt om in de slavernye te leven. Indien gy van my te veel werk maakt, zult gy de achting uwer vrienden zien verflaauwen. Aan den anderen kant, zal het verkrygen van myne vryheid u kostbaar, moeielyk, en misschien ondoenlyk wezen… .”  In de bewerking uit 1824 ontbreekt deze passage. Stedman en Joanna kregen samen een kind.  In het jaar 1777 verlaat Stedman de kolonie Suriname samen met zijn ‘huisslaaf’ Quaco. Zijn geliefde Joanna en zoon zijn in Suriname achtergebleven. Stedman trouwt na terugkeer in Europa met een Nederlandse vrouw. In 1782 sterft Joanna, waarschijnlijk door vergiftiging. Hun zoon verlaat dan ook de kolonie en voegt zich bij zijn vader die inmiddels met zijn vrouw en kinderen in Engeland is gaan wonen. Hij treedt in dienst bij de Britse marine. Dit boek is vooral een poging van de auteur  zich te mengen in het debat over de afschaffing van de slavernij. Deze is volgens hem ‘neither practicable nor advisable’. Het is beter dit over te laten aan de tijd. Het lijkt hem beter alleen de wreedheden en uitwassen van de slavernij te bestrijden. Nog geen tien jaar na de publicatie werd in de Engelse kolonieën de slavernij verboden.

Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Bartelink & Zeezicht

09 Monday Jan 2012

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Dutch books, Parbode

≈ Comments Off on Bartelink & Zeezicht

Tags

genealogie, kunst, plantages, Slavery

Hoe de tijden veranderen; herinneringen van een ouden planter. E.J. Bartelink. Paramaribo: H. van Ommeren, 1914.

Dit uiterst zeldzame boekje van Egbert Jacobus Bartelink (1834-1919) is om twee redenen belangrijk. Allereerst omdat het één van de weinige publicaties is waarin de herinneringen van een Surinaamse planter zijn vastgelegd. Bartelink is dan 80 jaar oud en heeft zowel de periode van vóór de afschaffing van de slavernij als daarna meegemaakt. Maar wat hem echt uitzonderlijk maakt is dat hij, zoals hij zelf zegt, een ‘afstammeling van het zwarte ras’ is.

Diorama van Schouten met een voorstelling van plantage Zeezigt, detail  (collectie Rijksmuseum)

Bartelink was geboren op de plantage La Jalousie aan de Cottica. Hij was de zoon van een Nederlander die naar Suriname was gekomen. Op 21 jarige leeftijd werd hij door het administrateurskantoor Eyken Sluyters en Mollinger als opzichter geplaatst op de plantage Zeezigt, gelegen aan de Motkreek, een zijtak van de Cottica. Wij krijgen een inkijkje in het dagelijks leven op de plantage. Van de maaltijden werd veel werk gemaakt. Er waren jagers en vissers in dienst die voor wild, gevogelte en vis zorgden. Er werd twee keer per dag warm gegeten; speenvarkens, varkenscarbonade, duiven-, kippen- of garnalenpastei, verse vis of wilden stonden geregeld op het menu. De plantagewoningen waren rijk gestoffeerd. Er waren kostbare meubelen, zilverwerk, koper vaatwerk, porcelein en fijn tafellinnen. Op Zeezigt werd het huis van de directeur verzorgd door een huishoudster bijgestaan door acht meiden.

Diorama van Schouten met een voorstelling van plantage Zeezigt, detail  (collectie Rijksmuseum)

Op Zeezigt waren er 800 slaven waarover acht bastiaans toezicht moesten houden. De slaven hadden het er goed en dat was in het algemeen zo op alle plantages. De slaven kweekten zelf kippen en gingen uit vissen om in hun onderhoud te voorzien. De vloeren van de slavenwoningen werden met een steen geschuurd en waren heel net van binnen. Zwangere slavinnen voerden van de vierde tot de zevende maand slechts halve taken uit en na de zevende maand waren zij vrijgesteld van arbeid. In de negende maand werden zij naar een vroedvrouw in de stad gestuurd. Pas als het kind 1 jaar oud was gingen de moeders weer voltijds aan de slag. De kinderen werden dan toevertrouwd aan een zg. crioromama. Sommige mannen hadden een vrouw gekozen op andere plantages die soms op vier of vijf uren varen lagen. Van tijd tot tijd kregen zij verlof hun vrouwen te bezoeken. Lijfstraffen kwamen nauwelijks voor. Slechts driemaal heeft Bartelink in de acht jaar die hij ten tijde van de slavernij werkte meegemaakt dat er lijstraffen werden uitgedeeld. Telkens werden er vijftien zweepslagen uitgedeeld. De normale straf voor kleine vergrijpen was opsluiting in een donkere kamer en bananen en brood.

Diorama van Schouten met een voorstelling van plantage Zeezigt, detail  (collectie Rijksmuseum)

Bartelink was beslist niet de enige niet-blanke opzichter of directeur. Hij werd overgeplaatst naar plantage Wederzorg, een koffie-, cacao- en bananenplantage, waar Arnold Maynard (Papa Maynard)  directeur was. Hij had een goede reputatie en was, zo schrijft Bartelink, ‘één van die deftige kleurlingen’. Ook werkte hij op plantage Voorburg, gelegen aan de Surinamerivier. Dit was een suikerplantage met een stoommachine. Plantage Barbados, gelegen aan de Warappakreek, was volgens Bartelink de mooiste en rijkste landbouwstreek. Er waren prachtige woonhuizen, loodsen, drogerijen (voor katoen en koffie), majestueuze sluiswerken en stenen bruggen. Daar werkten 400 slaven en werden voornamelijk koffie- en bananen verbouwd. Op plantage Ornamibo was ene heer Blooker directeur. Zijn familie bezat het bekende cacao- en chocolademerk Blooker´s. Bartelink werd uiteindelijk zelf plantagedirecteur. Eerst op Geijersvlijt en later op plantage Reyndsorp, gelegen aan de Cottica, eigendom van de zusters Kreind. Maar ook werd hij directeur op  plantage Caledonia. Deze was eigendom van ene Carstairs, volgens Bartelink een fijn en beschaafd man. Hij was in Suriname geboren maar had vanwege zijn Engelse vader een Engelse opvoeding gekregen. Hij was getrouwd met mevrouw Hooykaas. Bartelijnk werd uiteindelijk zelfs mede-eigenaar van een plantage, namelijk Ornamibo.

Diorama van Schouten met een voorstelling van plantage Zeezigt, detail  (collectie Rijksmuseum)

Dankzij Bartelink krijgen wij een inkijkje in het dagelijks leven op de plantages. Plantagedirecteuren en slaven komen tot leven. Bartelink is vol begrip dat de slaven verlangden naar de afschaffing van de slavernij. Maar tegelijktijd stelt hij dat de slaven in materieel opzicht het voor de emancipatie beter hadden. De gastvrijheid was vroeger enorm en iedereen stelde zich belangeloos ten dienste van het algemeen, zo schrijft Bartelink. “Maar dat was in den goeden, ouden tijd.”

Carl Haarnack

Diorama van Schouten met een voorstelling van plantage Zeezigt, detail  (collectie Rijksmuseum)

Voor meer beelden en informatie over dit diorama van Gerrit Schouten (1779-1839) klik op de volgende link:

http://www.rijksmuseum.nl/collectie/aanwinsten2008/diorama?lang=nl

Lees verder:

Kijkkasten uit Suriname. De diorama’s van Gerrit Schouten. Clazien Medendorp en Eveline Sint Nicolaas. Amsterdam: KIT Publishers, 2008.

Gerrit Schouten,  zijn vader was Nederlander en zijn moeder een kleurlinge, was de belangrijkste kunstenaar in Suriname in de negentiende eeuw. Hij maakte diorama’s, kijkkasten, die een uniek beeld geven van de kolonie in de tijd vóór de fotografie. In papieren voorstellingen zijn plantagelandschappen, de architectuur van Paramaribo en de leefwijze van verschillende bevolkingsgroepen gedetailleerd uitgewerkt.

______________

Diorama met een voorstelling van plantage Zeezigt
Ongedateerd, ongesigneerd, NG-1983-1

door Eveline Sint Nicolaas (Curator Geschiedenis Rijksmuseum)

Toen het Rijksmuseum dit diorama in 1983 verwierf was niet langer bekend welke plantage Schouten portretteerde. Schouten heeft de naam van de plantage niet op de kast aangebracht, zoals hij dat deed bij de voorstelling van Visserszorg en Merveille, beide in de collectie van het Tropenmuseum, of wellicht is deze informatie in de loop der jaren verloren gegaan. Dat is jammer aangezien Schouten vaak waarheidsgetrouwe portretten van plantages maakte die daardoor belangrijke historische bronnen vormen. Maar misschien zijn er andere aanknopingspunten die identificatie van de plantage op dit diorama mogelijk maken.
Het grote plantershuis en de royale tentboot wekken de indruk dat het om een welvarende plantage gaat. Het huis is gebouwd in classistische stijl, vooral goed te zien in de uitbouw aan de voorzijde en de versiering van het balkon. Het zal in het laatste kwart van de 18e eeuw zijn gebouwd en vertoont een opvallende gelijkenis met het gouverneurshuis in Paramaribo dat in 1787 in dezelfde stijl werd verbouwd. Het plantershuis heeft een stenen onderbouw en een houten bovenbouw en afgaande op de ramen bestond het uit een souterrain, drie verdiepingen en een zolder. Voor een plantershuis royaal van omvang en opzet.

De eigenaar staat in de deuropening en kijkt toe hoe zeven slaven het terras voor het huis schoonvegen. Ook aan de achterzijde van het imposante huis wordt door slaven druk aan de tuin gewerkt. Om wat voor soort plantage het gaat – koffie, suiker, hout of katoen – is niet meteen duidelijk. Het voor suikerplantages kenmerkende stookhuis ontbreekt, waardoor dergelijke plantages afvallen. Rechts op de voorgrond zien we een loods waar slaven bezig zijn met het bewerken van hout. Veel plantages hadden een eigen houtwerkplaats of kuiperij, ook wanneer dit niet het belangrijkste product was. Zowel hout als mankracht was immers vaak ruim voorradig, zodat men op de plantage het verpakken en het vervoer van de producten zelf kon verzorgen. Zelfredzaamheid was belangrijk in de binnenlanden. Voor een bezoek aan Paramaribo was men minstens een dag onderweg, vaak langer. Dit betekende dat de planter en zijn familie ook voor hun dagelijkse maal afhankelijk waren van wat de plantage opleverde. Niet voor niets is er dan ook voor het grote huis een uitgebreide moestuin te zien, waar onder andere bonen en kool worden verbouwd. Voor luxegoederen, kleding en drank bleef men uiteraard afhankelijk van aanvoer uit de stad. Uiterst rechts, bij de timmerwerkplaats, arriveert zojuist een pondo, een klein vrachtscheepje met een dak van pinabladeren. De slaven brengen de kisten en vaten aan wal. We kunnen niet zien wat de inhoud van de kisten is, maar ze bevatten wel een andere belangrijk puzzelstukje. Op de kisten staan de letters PL (ineen) en Z. Op subtiele wijze heeft Schouten hier een aanwijzing gegeven voor de identiteit van de plantage (PL) die een naam moet hebben die begint met een Z. In de onregelmatig verschijnende Surinaamse Almanak staat een overzicht van alle plantages met hun locatie, het product dat wordt verbouwd en de namen van de eigenaar en de administrateur. Een aantal plantages met namen beginnend met een Z (o.a. Zeldenrust, Zomerzorg, Zorgvliet en Zonnebloem) valt af omdat ze suiker verbouwden en op dit diorama zoals gezegd geen stookhuis is te zien. Andere plantages vallen af omdat ze in de tijd dat Schouten actief was al verlaten waren, of vanuit Nederland werden beheerd wat geen reden was voor een royaal plantershuis. Er blijven twee kandidaten over: Zeewijk, een katoenplantage aan de Motkreek en Zeezigt, ook gelegen aan de Motkreek en een plantage waar katoen en koffie werd verbouwd. Zeewijk was een relatief kleine plantage, in 1793 in eigendom van Gouverneur Wichers. Zeezigt werd in 1785 aangelegd door Johannes Baak en in 1793 voor het eerst in de Surinaamse Almanak vermeld als een koffie en katoenplantage in eigendom van de boedel Meurs & Baak. Administrateur Baak woonde in Paramaribo aan de Waterkant no 12. Meurs & Baak was een handelshuis dat meerdere plantages bezat, bijvoorbeeld ook de katoenplantage Landzigt, even stroomopwaarts op de Motkreek.
Zeezigt lijkt dus de beste papieren te hebben. De stijl van het huis komt overeen met de stichtingsdatum van de plantage in het laatste kwart van de 18e eeuw en de omvang van de plantage en de inrichting van het terrein lijken goed te passen bij de grote katoenplantage Zeezigt.

In 1821 ging het eigendom van de plantage over op D. Holswilder. Mogelijk was dit de aanleiding voor de vervaardiging van het diorama, of gaven Meurs & Baak al eerder een opdracht aan Schouten. Veel later dan 1821 zal het waarschijnlijk niet zijn geweest. Vanaf de jaren ‘ 20 ging het steeds slechter met de plantage. De katoenprijzen schommelden flink in deze periode en tussen 1824 en 1844 werd Zeezigt bovendien driemaal overvallen door een katoenwormplaag, een keer geteisterd door een orkaan en kwam het door hevige regens ook nog een keer onder water te staan. Al met al geen ideale omstandigheden voor een opdrachtverstrekking aan Schouten. Of wilde men de glorietijd voor het nageslacht vastleggen?

Eveline Sint Nicolaas, Curator Geschiedenis Rijksmuseum

nagekomen bericht:

Inmiddels behoren de twijfels over de vraag of het hier nu plantage Zeezigt betreft tot het verleden. Voor curator Eveline Sint Nicolaas bestaat er inmiddels duidelijkheid.

Tenslotte nog onderstaand citaat :

“……. Wij telden van Monnikendam af eenendertig plantaadjen aan beide oevers der kreek, waaronder echter ook eenige zich bevinden, die alreeds verlaten zijn. Zoo voeren wij dan nagenoeg 2 ½ uur voort, toen eindelijk het schoone woonhuis der plantaadje Zeezigt zich aan ons vertoonde, op een afstand van slechts 10 a 15 minuten van de zee verwijderd. …. Verbeeldt u dan een ruim tweeverdiepings lusthuis, in den Italiaanschen smaak gebouwd, met eene vooruitstekende galerij van voren, waarboven een balkon geplaatst is, welke het verrukkelijkst uitzigt aan de linkerzijde op de kreek levert, terwijl men aan de regterhand van daar meer dan een half uur ver in zee ziet….”

(auteur anoniem, waarschijnlijk Mr. H.C. Focke, – verhaal van een togtje naar de plantaadje Zeezigt in : P. Ellerman, red. – Vaderlandsche letteroefeningen, 1826 , p. 270 e.v.)

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

J.J.A. Goeverneur (1883)

25 Sunday Dec 2011

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Children's Books, Dutch books, Parbode

≈ Comments Off on J.J.A. Goeverneur (1883)

Tags

kinderboek, plantages, religie, Slavery

De heele wereld rond. Een Leesboek tot bevordering van Natuur-, Landen- en Volkenkennis. Ten dienste der Volksschool. J.J.A. Goeverneur. Groningen: Noordhoff & Smit, 1883. 

Jan Jacob Antonie Goeverneur (1809-1889) was een Nederlandse letterkundige. Hij was een veelschrijver  en schreef gedichten en boeken en vertaalde veel literatuur in het Nederlands, Frans, Zweeds, Duits en Italiaans. Voor kinderen maakte hij fabels en liedjes, schoolboeken en boeken over de natuur.

Paramaribo, illustratie uit De heele wereld rond (1883)

Dit boekje is voor ons belangrijk omdat er een stuk in staat met de titel In de Hoofdstad van onze West. Goeverneur is nooit in Paramaribo geweest maar laat een schrijver aan het woord die voor de Nederlandse schooljeugd een gedetailleerd beeld van Suriname schetst. Wie wil weten wat Nederlandse kinderen aan het eind van de 19e eeuw over Suriname leerden doen er goed aan het boekje van Goeverneur te lezen.

Over de afschaffing van de slavernij is Goeverneur kort en zakelijk. Opmerkelijk is dat hij stelt dat veel slaven zich na het tienjarige staatstoezicht na afschaffing van de slavernij zich bij de ‘boschnegers’ voegden. Het grote gebrek aan werkkrachten is volgens hem de reden dat Suriname niet meer voorspoed heeft: “De neger is juist geen groote vriend van het werk: een kleine hoek gronds, met eene heel eenvoudige woning er op, levert voor zijne geringe behoeften genoeg, en als hij zich dat kan verschaffen zonder in dienst van een’ Europeaan te gaan, blijft hij liever zijne volle vrijheid genieten.” De straten zijn slecht onderhouden en de meeste huizen zijn zeer verveloos. De huizen hebben aan de achterkant een ‘tuin’ waar men een aantal kleine woningen vindt die waarschijnlijk een overblijfsel zijn uit de slaventijd toen iedere burger een ‘aanzienlijk getal slaven moest huisvesten en onderhouden’. Die arme burgers toch, zou je bijna denken.

In 1874 werd ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van Koning Willem III prijzen uitgeloofd aan ‘negerwerklieden’ die zouden uitmunten in het aanleggen van wegen en het graven van sloten in het westelijke uitbreidingsgebied van de stad. Dit gebied kreeg de naam het Plein van 12 Mei mee (Van Idsingastraat, ch). De bewoners waren vrije en welvarende lieden die er ‘hunne hutten en tuinen netjes onderhouden’.

Goeverneurs’ boekje verscheen twintig jaar na de afschaffing van de slavernij. In Nederland wist men nauwelijk iets over Suriname. De schrijver blijkbaar ook niet want hij durft te beweren dat wie midden op de brede Surinamerivier vaart zich op een Hollandsche rivier zou kunnen wanen. Dit boekje past in een lange traditie van schrijfsels en napraterij over Suriname die op basis van verhalen uit derde hand tot stand kwamen. Maar wel één waar generaties scholieren mee werden opgezadeld.

Carl Haarnack

illustratie uit De Ooievaars

De Ooievaars.  J.J.A. Goeverneur. Leiden: A.W.  Sijthoff, ca. 1890(?)

Goeverneur vertaalde veel sprookjes en kinderverhalen. Mogelijk is dit een vertaling/bewerking van werk van H.C. Andersen. In De Ooievaars vinden we een verhaal met de titel ‘De Neger’. Het verhaal gaat over de kleine Otto wiens oom uit ‘Amerika’ terugkeert en een kleine ‘Moorenjongen’ meeneemt. Otto is bang voor de zwarte jongen. Maar deze stelt hem gerust: “Ik heb een vader en een moeder gehad, evenals gij. […] “Wij hebben één Vader in den hemel, en dat is de goede God.” Na korte tijd hadden de beide jongens ‘elkander zoo lief dat zij als broeders met elkaar omgingen.’

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Der Pflanzer von Paramaribo (1833)

18 Sunday Dec 2011

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Children's Books, English books, German books, Parbode

≈ Comments Off on Der Pflanzer von Paramaribo (1833)

Tags

Duits, fiction, German, Illustrated Books, Indianen, plantages, Slavery

Der Pflanzer von Paramaribo. Uit: Aus fernen Welten. Geschichten und Bilder für die Jugend geschrieben. A.H. Fogowitz (1891).

Andrä Heinrich Fogowitz (1858-1909) was auteur van avonturenromans en sprookjes. Het verhaal gaat dat hij ook schreef onder de naam Max Wirth. Maar daar is geen zekerheid over te geven.

Dit verhaal gaat over een man genaamd Jansen Houtwijn (Hatwijn). Arm en zonder enige middelen van bestaan komt hij per schip uit Amsterdam in Suriname aan. Maar twaalf jaar later is hij een rijke planter met plantages aan de Commewijne (Canewine), bezit hij dan 1500 slaven en is hij lid van Hof van Justititie. Op een dag, het is oogsttijd voor het suikerriet, verlaat Jansen Houtwijn Paramaribo om zijn plantages te inspecteren. Een prachtige boot die rijk versierd is met gouden ornamenten, met acht sterke roeiers, trekt veel bekijks. Vier jonge slaven gestoken in de prachtigste livreien zitten bovenop de cabine en blazen op trompetten die tot ver in de bossen te horen zijn.

De volgende morgen zit Jansen Houtwijn op de veranda van zijn plantagehuis. De opzichter stapt naar voren en zegt dat de oogst nog maar net begonnen is en dat een slaaf al begint te klagen dat ze tijdens de oogst twintig uur per dag moeten werken. De opzichter wordt gemaand de opstandige slaaf honderd zweepslagen te geven. Een grote trotse zwarte man verschijnt voor Jansen Houtwijn. “De blanken noemen we Michael, maar in mijn land heet ik Faddalah.” Hij toont geen slaafse nederigheid maar kijkt zijn meester kalm aan. Faddalah zegt dat hij sterk genoeg is om hard te werken en weinig te slapen. Maar hij vraagt om zijn vrouw en kinderen te ontzien en hun iets meer slaap te gunnen. De hardvochtige planter geeft opdracht om de vrouw en kinderen van Faddalah de volgende ochtend in Paramaribo te verkopen. Een lange tijd gaat voorbij. Faddalah is krankzinnig geworden, zo denkt men. Hij werkt nu als visser bij de plantage en niemand slaat acht op hem.

Op een dag is Jansen Houtwijn weer op zijn plantage. Hij neemt zijn favoriet ‘foetoe boi’ mee en geeft aan een willekeurige slaaf opdracht hen in een boot naar een naburige plantage te roeien. Deze slaaf is toevallig Faddalah en op deze kans heeft hij gewacht.  Hij neemt wraak en roeit naar een afgelegen plek. Hier  gooit hij de planter in de rivier waar hij door kaaimannen wordt verslonden. Hij vlucht de bossen in. Maar jaren later komt een indiaan in Paramaribo de uitgeloofde beloning innen. In een zak heeft hij het hoofd van Faddalah meegenomen.

De vraag nu is wie dit verhaal geschreven heeft. Fogowitz kan nooit de echte auteur zijn geweest. In 1833 verscheen het verhaal al in een andere publicatie in Duitsland. In 1842 verscheen dit verhaal ook in ’Der Aufmerksame, ein Unterhaltungsblatt’. Hierin wordt gemeld dat dit gebaseerd is op een waar verhaal uit 1786. Verwezen wordt naar een Engels origineel van G.A. Dorn. Een mij tot nog toe onbekend gebleven auteur. In 1872 duikt het verhaal op in een krant in Nieuw-Zeeland onder de titel: Only a nigger.

Carl Haarnack

Otago Witness , Putanga 1062, 6 Paengawhāwhā 1872, Page 18

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

A Voyage to the Demerary. Henry Bolingbroke (1807).

11 Sunday Dec 2011

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, English books, Parbode

≈ Comments Off on A Voyage to the Demerary. Henry Bolingbroke (1807).

Tags

British Guiana, plantages, Slavery, West-Indies

A Voyage to the Demerary, Containing a Statistical Account of the Settlements There, and by those on the Essequibo, the Berbice, and other Contiguous Rivers of Guyana. By Henry Bolingbroke, Esq, Deputy Vendue Master at Surinam. London: Richard Phillips, 1807.

Wie belangstelling heeft voor de geschiedenis van Suriname moet vaak verder kijken dan de eigen landsgrenzen. Het buurtland Guiana (Brits-Guyana) behoorde vroeger ook tot het Nederlandse koloniale rijk. Tot 1814 was dit gebied in handen van Nederland. Het bestond uit Demerary, Essequibo en Berbice. Aan het eind van de 18e eeuw bezetten de Engelsen de Nederlandse kolonieën op het Zuid-Amerikaanse vaste land.

Henry Bolingbroke werd gedurende dit zg. Engelse Tussenbestuur in 1807 tot vendumeester in Paramaribo benoemd. Een vendumeester organiseerde en leidde openbare verkopingen van slaven.

(deze afbeelding komt niet uit het boek)

Bolingbroke heeft naar alle waarschijnlijkheid zo’n zeven jaar in Demerary geleefd. Gezien zijn werk als velingmeester was Bolingbroke geen voorstander van de afschaffing van de slavernij. Volgens Wolbers genoot hij een jaarsalaris van maar liefst fl. 10.000,–. Hij schrijft veel over de eigenaardigheden van Nederlandse planters in Demerary. Als de planter opstaat kleedt hij zich aan en vraagt hij zijn foetoe-boi om een washand om gezicht en handen mee te wassen. Bolingbroke schrijft dat hij in Nederlandse plantage-huizen vrijwel nooit een wasbak zag, ook als er blanke vrouwen woonden. Dit stond in schril contrast met de properheid van de huizen. Deze werden iedere morgen met citroen geschrobt wat een heerlijke geur verspreidde.

Interessant is ook zijn beschrijving van een markt waar ‘the negroes’ hun waren aanbieden zoals fruit, groente, gevogelte en eieren. Hij maakt melding van vrije zwarte vrouwen die naast zoutvlees, vis, varkensvlees, brood, kaas en tabak  ook Europese manifacturen in kleine hoeveelheden verkopen; ‘to enable the negroes to supply themselves agreeably to the length of their purse’. Deze vrouwen kopen hun waren weer in grotere hoeveelheden van kooplieden met een krediet van twee of drie maanden. Veel van deze vrouwen (hij spreekt over ‘hucksters’) zijn volgens Bolingbroke rijk en bezitten soms tien, vijftien of twintig slaven die ze allemaal in zetten bij de kleinverkoop. Het is gebruikelijk dat de verkopers gedurende een aantal weken van plantage naar plantage trekken om hun waren bij de ‘negerhuizen’ te verkopen. De goedkeuring van de plantage-directeur is hiervoor wel een vereiste.

Wie geen geld heeft kan via ruilhandel aan de spullen komen die men nodig heeft. Vooral de gekleurde vrouwen zijn dol op kleding. Het boek van Bolingbroke is met name interessant omdat het voor een belangrijk deel betrekking heeft op de veelal onbekende geschiedenis van Demerary, Essequibo en Berbice. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat het leven aan het begin van de 19e eeuw in deze gebieden wezenlijk verschilt met dat van Suriname.

Carl Haarnack

verder lezen:

  • De Surinaamse pers gedurende het Engelse Tussenbestuur:

http://www.kitlv-journals.nl/index.php/nwig/article/viewFile/4976/5743

  • Suriname onder Engels bewind:

http://www.kitlv-journals.nl/index.php/nwig/article/viewFile/4525/5292

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Van Breugel – Dagreis naar Paramaribo (1842)

05 Monday Dec 2011

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Dutch books, Parbode

≈ Comments Off on Van Breugel – Dagreis naar Paramaribo (1842)

Tags

EBG, plantages, Slavery, theater

Dagverhaal van eene reis naar Paramaribo en verdere omstreken in de kolonie Suriname. G.P.C. van Breugel. Amsterdam: C.G. Sulpke, 1842.

Gaspard Philippe Charles van Breugel (1798–1888) is een bijzondere chroniqueur van het leven in Suriname in de eerste helft van de 19e eeuw. Allereerst was zijn familie, voornaam en aristocratisch, eigenaar van ondermeer de plantage Clifford Kokshoven, gelegen aan de Warrappakreek. De plantage Clifford Kokshoven was volgens de Surinaamse Almanak van 1827 500 akkers groot en produceerde koffie en katoen. Ene A.J. Comvalius jr. was directeur.

‘Twijfelt er nooit aan, mijne waarde vrienden, er zijn belooningen in den hemel, zoowel voor den slaaf als voor den vrijen man, die aanhoudend den weg der waarheid en der deugd hebben bewandeld.’

Veel 19e eeuwse plantage-eigenaren hadden nooit een voet op Surinaamse bodem gezet en lieten het besturen van hun plantages over aan hun directeuren. Breugel vertrok in 1823 naar Suriname om zelf de familie-bezittingen te inspecteren en de administrateurs te controleren. Gelukkig voor ons heeft hij zijn bevindingen en ervaringen in Suriname opgeschreven en gepubliceerd. Van Breugel stelt dat hij de slavenhandel beslist niet wil verdedigen of goedpraten. Hij wil de lezer op objectieve wijze een eerlijk beeld geven van Suriname. Uiteraard is ook Van Breugel gewoon een kind van zijn  tijd en zijn rol als plantage-eigenaar bemoeilijkt de objectieve blik behoorlijk. Maar zijn beschrijvingen geven ons een aardig inkijkje in het alledaagse leven. Zo leeft het grootste deel der mannen ‘op zijn Surinaamsch’. Dat wil zeggen dat zij met ‘hunne huishoudster’ leven als man en vrouw. Uiteraard verdient een wettig huwelijk volgens hem de voorkeur. Maar die vrouwen (lees: blanke vrouwen, ch) zijn niet makkelijk te vinden. De kinderen die uit zo’n Surinaams huwelijk zijn voortgekomen worden vaak naar Europa gestuurd om een goede opvoeding en opleiding te krijgen. Die mulattenkinderen hebben het vaak moeilijk. Ze worden door de blanken als minderwaardig gezien maar ook door de zwarte bevolking op de korrel genomen. Van Breugel haalt een liedje aan: “ De blanken hebben een Vaderland; de Zwarten hebben ook een vaderland; maar de Mulatten niet.” Dat Van Breugel tot een welgestelde rijke familie behoorde mag duidelijk zijn. Aan weinig luxe ontbrak het hem in Suriname. Voor een reisje buiten de stad nam hij o.a. mee: “Een vaatje saucijsjes, een halve ton bier, twaalf stoopen jenever, drie stoopen brandewijn, cognac, gerookte tongen, Leidsche kaas, stokvis, aardappelen,  appelen, soja, rode wijn en enige flessen fijne wijnen.”

Van Breugel was in de jaren 1823-1824 in totaal acht maanden in Suriname. Van Breugel was beslist niet een traditionele plantage-eigenaar. In 1824 woonde hij een winti-pre bij op zijn plantage; drie dagen en nachten werd er muziek gemaakt en gedanst. Ook nam hij voorwerpen mee naar Nederland zoals versierde kalebassen en andere religieuze voorwerpen. Na terugkeer in Nederland adviseerde hij zijn familie om hun plantageaandelen zo snel mogelijk te verkopen. Misschien dat zijn ervaring met de slavernij in Suriname daar in grote rol heeft gespeeld.  In 1840 werd Clifford Kocqs(Kocks)hoven door de familie Van Breugel verkocht aan de Amsterdamse koopman G. A. Kramer. In het emancipatie-register werd deze plantage al niet meer genoemd *). Van de buurplantage Kerkshoven aan de Warappakreek is in ieder geval een diorama van Gerrit Schouten bewaart gebleven (Valkhof Museum in Nijmegen).

Carl Haarnack

*) met dank aan Bernd Katt

Dit exemplaar werd verworven op de veiling van Amsterdam Bookauctions (2011)

Gaspard Philippe Charles van Breugel, C.G. Sulpke, 1842. IV, 122, (4)
p. Met 2 handgeschreven meegebonden pagina’s; de een met de uitleg van
een Surinaamsch Negerspel, de ander met verantwoording “In het jaar
1874 is door mij aan het Koloniaal Museum op het Pavillioen te Haarlem
ten geschenke gegeven (..) de publieke verkoopingen, die ik daar wel
bijwoonde van Inboedels: meubels, Vee, en Slaven en Slavinnen, daar
zulks na de afschaffing der Slavenstand thans steeds nog al curieus
blijft eens na te lezen”. Gebonden. Met stempel Boekenverzameling Willem Cornelis van Vollenhoven en ex-libris van  F.M. Wesenhagen met het motto “Recht door Zee”.

handgeschreven brief door Van Breugel

Literatuur:

  • Kijkkasten uit Suriname. De diorama’s van Gerrit Schouten. Clazien Medendorp en Eveline Sint Nicolaas. Tentoonstellingscatalogus Rijksmuseum, Amsterdam, 2008.
  • De bagage van Blomhoff en Van Breugel. Susan Legêne, Amsterdam 1998.

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...
← Older posts
logo

Enter your email address to subscribe to this blog and receive notifications of new posts by email.

Join 945 other subscribers

Recent

  • Tooneel des oorlogs. Lambert van den Bos (1675)
  • Kolonisatie van de Portugeesch Joodsche Natie in Suriname. Fred. Oudschans Dentz (1927)
  • Afrikanische Relikte und Indianische Entlehnungen in der Kultur der Buschneger Surinams. Lindblom (1924).
  • Nieu-Nederland versus Guajana. Otto Keye (1659/1672)
  •  Schaduwbeelden uit Suriname. Anna Ampt (1858).
  • Le Mercure historique (1750)
  • De Commandant van de Negerjagers. J.H. van Balen (1890)
  • Stedmans ´Narrative´ in de Buku collectie
  • Surinaamsche mengelpoëzy. P.F. Roos (1804)
  • Kleines Magazin von Reisen. J.G. Stedman (1800)
  • Beschrijving van Suriname. Van Sijpesteijn (1854)
  • Tagebuch einer Reise durch Holland und England. Sophie von La Roche (1788)

Koloniale Wereld Tentoonstelling Amsterdam (1883)

Wilhelmina van Eede

Categories

  • 17th century books
  • 18th century books
  • 19th century books
  • 20th century books
  • Bibliotheca Surinamica
  • Children's Books
  • Dutch books
  • English books
  • French books
  • Genealogie
  • German books
  • Indian diaspora
  • Italian books
  • Latin books
  • Law
  • medical
  • Parbode
  • Sranan Tongo Books

Paginas

  • Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti

buku

abolitionism Add new tag artsenij binnenland boeroes British Guiana democratie Duits Dutch EBG English expedities feest fiction flora & fauna Frans Guyana French genealogie German geschiedenis handel hindu hugenoten Illustrated Books india Indianen jews Judaica jurisdiction katholieken kinderboek Koloniale Staten koloniale tentoonstelling kolonisatie kunst Language manumissie maps marrons medical muziek Onderwijs photos plantages poetry politiek reizen religie religion Slavery Stedman stedmania theater tijdschriften travel West-Indies
  • German books

Blog at WordPress.com.

  • Follow Following
    • Buku - Bibliotheca Surinamica
    • Join 945 other followers
    • Already have a WordPress.com account? Log in now.
    • Buku - Bibliotheca Surinamica
    • Customize
    • Follow Following
    • Sign up
    • Log in
    • Report this content
    • View site in Reader
    • Manage subscriptions
    • Collapse this bar
 

Loading Comments...
 

    %d bloggers like this: