Hoe de tijden veranderen; herinneringen van een ouden planter. E.J. Bartelink. Paramaribo: H. van Ommeren, 1914.
Dit uiterst zeldzame boekje van Egbert Jacobus Bartelink (1834-1919) is om twee redenen belangrijk. Allereerst omdat het één van de weinige publicaties is waarin de herinneringen van een Surinaamse planter zijn vastgelegd. Bartelink is dan 80 jaar oud en heeft zowel de periode van vóór de afschaffing van de slavernij als daarna meegemaakt. Maar wat hem echt uitzonderlijk maakt is dat hij, zoals hij zelf zegt, een ‘afstammeling van het zwarte ras’ is.

Diorama van Schouten met een voorstelling van plantage Zeezigt, detail (collectie Rijksmuseum)
Bartelink was geboren op de plantage La Jalousie aan de Cottica. Hij was de zoon van een Nederlander die naar Suriname was gekomen. Op 21 jarige leeftijd werd hij door het administrateurskantoor Eyken Sluyters en Mollinger als opzichter geplaatst op de plantage Zeezigt, gelegen aan de Motkreek, een zijtak van de Cottica. Wij krijgen een inkijkje in het dagelijks leven op de plantage. Van de maaltijden werd veel werk gemaakt. Er waren jagers en vissers in dienst die voor wild, gevogelte en vis zorgden. Er werd twee keer per dag warm gegeten; speenvarkens, varkenscarbonade, duiven-, kippen- of garnalenpastei, verse vis of wilden stonden geregeld op het menu. De plantagewoningen waren rijk gestoffeerd. Er waren kostbare meubelen, zilverwerk, koper vaatwerk, porcelein en fijn tafellinnen. Op Zeezigt werd het huis van de directeur verzorgd door een huishoudster bijgestaan door acht meiden.

Diorama van Schouten met een voorstelling van plantage Zeezigt, detail (collectie Rijksmuseum)
Op Zeezigt waren er 800 slaven waarover acht bastiaans toezicht moesten houden. De slaven hadden het er goed en dat was in het algemeen zo op alle plantages. De slaven kweekten zelf kippen en gingen uit vissen om in hun onderhoud te voorzien. De vloeren van de slavenwoningen werden met een steen geschuurd en waren heel net van binnen. Zwangere slavinnen voerden van de vierde tot de zevende maand slechts halve taken uit en na de zevende maand waren zij vrijgesteld van arbeid. In de negende maand werden zij naar een vroedvrouw in de stad gestuurd. Pas als het kind 1 jaar oud was gingen de moeders weer voltijds aan de slag. De kinderen werden dan toevertrouwd aan een zg. crioromama. Sommige mannen hadden een vrouw gekozen op andere plantages die soms op vier of vijf uren varen lagen. Van tijd tot tijd kregen zij verlof hun vrouwen te bezoeken. Lijfstraffen kwamen nauwelijks voor. Slechts driemaal heeft Bartelink in de acht jaar die hij ten tijde van de slavernij werkte meegemaakt dat er lijstraffen werden uitgedeeld. Telkens werden er vijftien zweepslagen uitgedeeld. De normale straf voor kleine vergrijpen was opsluiting in een donkere kamer en bananen en brood.

Diorama van Schouten met een voorstelling van plantage Zeezigt, detail (collectie Rijksmuseum)
Bartelink was beslist niet de enige niet-blanke opzichter of directeur. Hij werd overgeplaatst naar plantage Wederzorg, een koffie-, cacao- en bananenplantage, waar Arnold Maynard (Papa Maynard) directeur was. Hij had een goede reputatie en was, zo schrijft Bartelink, ‘één van die deftige kleurlingen’. Ook werkte hij op plantage Voorburg, gelegen aan de Surinamerivier. Dit was een suikerplantage met een stoommachine. Plantage Barbados, gelegen aan de Warappakreek, was volgens Bartelink de mooiste en rijkste landbouwstreek. Er waren prachtige woonhuizen, loodsen, drogerijen (voor katoen en koffie), majestueuze sluiswerken en stenen bruggen. Daar werkten 400 slaven en werden voornamelijk koffie- en bananen verbouwd. Op plantage Ornamibo was ene heer Blooker directeur. Zijn familie bezat het bekende cacao- en chocolademerk Blooker´s. Bartelink werd uiteindelijk zelf plantagedirecteur. Eerst op Geijersvlijt en later op plantage Reyndsorp, gelegen aan de Cottica, eigendom van de zusters Kreind. Maar ook werd hij directeur op plantage Caledonia. Deze was eigendom van ene Carstairs, volgens Bartelink een fijn en beschaafd man. Hij was in Suriname geboren maar had vanwege zijn Engelse vader een Engelse opvoeding gekregen. Hij was getrouwd met mevrouw Hooykaas. Bartelijnk werd uiteindelijk zelfs mede-eigenaar van een plantage, namelijk Ornamibo.

Diorama van Schouten met een voorstelling van plantage Zeezigt, detail (collectie Rijksmuseum)
Dankzij Bartelink krijgen wij een inkijkje in het dagelijks leven op de plantages. Plantagedirecteuren en slaven komen tot leven. Bartelink is vol begrip dat de slaven verlangden naar de afschaffing van de slavernij. Maar tegelijktijd stelt hij dat de slaven in materieel opzicht het voor de emancipatie beter hadden. De gastvrijheid was vroeger enorm en iedereen stelde zich belangeloos ten dienste van het algemeen, zo schrijft Bartelink. “Maar dat was in den goeden, ouden tijd.”
Carl Haarnack

Diorama van Schouten met een voorstelling van plantage Zeezigt, detail (collectie Rijksmuseum)
Voor meer beelden en informatie over dit diorama van Gerrit Schouten (1779-1839) klik op de volgende link:
http://www.rijksmuseum.nl/collectie/aanwinsten2008/diorama?lang=nl
Lees verder:
Kijkkasten uit Suriname. De diorama’s van Gerrit Schouten. Clazien Medendorp en Eveline Sint Nicolaas. Amsterdam: KIT Publishers, 2008.
Gerrit Schouten, zijn vader was Nederlander en zijn moeder een kleurlinge, was de belangrijkste kunstenaar in Suriname in de negentiende eeuw. Hij maakte diorama’s, kijkkasten, die een uniek beeld geven van de kolonie in de tijd vóór de fotografie. In papieren voorstellingen zijn plantagelandschappen, de architectuur van Paramaribo en de leefwijze van verschillende bevolkingsgroepen gedetailleerd uitgewerkt.
______________
Diorama met een voorstelling van plantage Zeezigt
Ongedateerd, ongesigneerd, NG-1983-1
door Eveline Sint Nicolaas (Curator Geschiedenis Rijksmuseum)
Toen het Rijksmuseum dit diorama in 1983 verwierf was niet langer bekend welke plantage Schouten portretteerde. Schouten heeft de naam van de plantage niet op de kast aangebracht, zoals hij dat deed bij de voorstelling van Visserszorg en Merveille, beide in de collectie van het Tropenmuseum, of wellicht is deze informatie in de loop der jaren verloren gegaan. Dat is jammer aangezien Schouten vaak waarheidsgetrouwe portretten van plantages maakte die daardoor belangrijke historische bronnen vormen. Maar misschien zijn er andere aanknopingspunten die identificatie van de plantage op dit diorama mogelijk maken.
Het grote plantershuis en de royale tentboot wekken de indruk dat het om een welvarende plantage gaat. Het huis is gebouwd in classistische stijl, vooral goed te zien in de uitbouw aan de voorzijde en de versiering van het balkon. Het zal in het laatste kwart van de 18e eeuw zijn gebouwd en vertoont een opvallende gelijkenis met het gouverneurshuis in Paramaribo dat in 1787 in dezelfde stijl werd verbouwd. Het plantershuis heeft een stenen onderbouw en een houten bovenbouw en afgaande op de ramen bestond het uit een souterrain, drie verdiepingen en een zolder. Voor een plantershuis royaal van omvang en opzet.
De eigenaar staat in de deuropening en kijkt toe hoe zeven slaven het terras voor het huis schoonvegen. Ook aan de achterzijde van het imposante huis wordt door slaven druk aan de tuin gewerkt. Om wat voor soort plantage het gaat – koffie, suiker, hout of katoen – is niet meteen duidelijk. Het voor suikerplantages kenmerkende stookhuis ontbreekt, waardoor dergelijke plantages afvallen. Rechts op de voorgrond zien we een loods waar slaven bezig zijn met het bewerken van hout. Veel plantages hadden een eigen houtwerkplaats of kuiperij, ook wanneer dit niet het belangrijkste product was. Zowel hout als mankracht was immers vaak ruim voorradig, zodat men op de plantage het verpakken en het vervoer van de producten zelf kon verzorgen. Zelfredzaamheid was belangrijk in de binnenlanden. Voor een bezoek aan Paramaribo was men minstens een dag onderweg, vaak langer. Dit betekende dat de planter en zijn familie ook voor hun dagelijkse maal afhankelijk waren van wat de plantage opleverde. Niet voor niets is er dan ook voor het grote huis een uitgebreide moestuin te zien, waar onder andere bonen en kool worden verbouwd. Voor luxegoederen, kleding en drank bleef men uiteraard afhankelijk van aanvoer uit de stad. Uiterst rechts, bij de timmerwerkplaats, arriveert zojuist een pondo, een klein vrachtscheepje met een dak van pinabladeren. De slaven brengen de kisten en vaten aan wal. We kunnen niet zien wat de inhoud van de kisten is, maar ze bevatten wel een andere belangrijk puzzelstukje. Op de kisten staan de letters PL (ineen) en Z. Op subtiele wijze heeft Schouten hier een aanwijzing gegeven voor de identiteit van de plantage (PL) die een naam moet hebben die begint met een Z. In de onregelmatig verschijnende Surinaamse Almanak staat een overzicht van alle plantages met hun locatie, het product dat wordt verbouwd en de namen van de eigenaar en de administrateur. Een aantal plantages met namen beginnend met een Z (o.a. Zeldenrust, Zomerzorg, Zorgvliet en Zonnebloem) valt af omdat ze suiker verbouwden en op dit diorama zoals gezegd geen stookhuis is te zien. Andere plantages vallen af omdat ze in de tijd dat Schouten actief was al verlaten waren, of vanuit Nederland werden beheerd wat geen reden was voor een royaal plantershuis. Er blijven twee kandidaten over: Zeewijk, een katoenplantage aan de Motkreek en Zeezigt, ook gelegen aan de Motkreek en een plantage waar katoen en koffie werd verbouwd. Zeewijk was een relatief kleine plantage, in 1793 in eigendom van Gouverneur Wichers. Zeezigt werd in 1785 aangelegd door Johannes Baak en in 1793 voor het eerst in de Surinaamse Almanak vermeld als een koffie en katoenplantage in eigendom van de boedel Meurs & Baak. Administrateur Baak woonde in Paramaribo aan de Waterkant no 12. Meurs & Baak was een handelshuis dat meerdere plantages bezat, bijvoorbeeld ook de katoenplantage Landzigt, even stroomopwaarts op de Motkreek.
Zeezigt lijkt dus de beste papieren te hebben. De stijl van het huis komt overeen met de stichtingsdatum van de plantage in het laatste kwart van de 18e eeuw en de omvang van de plantage en de inrichting van het terrein lijken goed te passen bij de grote katoenplantage Zeezigt.
In 1821 ging het eigendom van de plantage over op D. Holswilder. Mogelijk was dit de aanleiding voor de vervaardiging van het diorama, of gaven Meurs & Baak al eerder een opdracht aan Schouten. Veel later dan 1821 zal het waarschijnlijk niet zijn geweest. Vanaf de jaren ‘ 20 ging het steeds slechter met de plantage. De katoenprijzen schommelden flink in deze periode en tussen 1824 en 1844 werd Zeezigt bovendien driemaal overvallen door een katoenwormplaag, een keer geteisterd door een orkaan en kwam het door hevige regens ook nog een keer onder water te staan. Al met al geen ideale omstandigheden voor een opdrachtverstrekking aan Schouten. Of wilde men de glorietijd voor het nageslacht vastleggen?
Eveline Sint Nicolaas, Curator Geschiedenis Rijksmuseum
nagekomen bericht:
Inmiddels behoren de twijfels over de vraag of het hier nu plantage Zeezigt betreft tot het verleden. Voor curator Eveline Sint Nicolaas bestaat er inmiddels duidelijkheid.
Tenslotte nog onderstaand citaat :
“……. Wij telden van Monnikendam af eenendertig plantaadjen aan beide oevers der kreek, waaronder echter ook eenige zich bevinden, die alreeds verlaten zijn. Zoo voeren wij dan nagenoeg 2 ½ uur voort, toen eindelijk het schoone woonhuis der plantaadje Zeezigt zich aan ons vertoonde, op een afstand van slechts 10 a 15 minuten van de zee verwijderd. …. Verbeeldt u dan een ruim tweeverdiepings lusthuis, in den Italiaanschen smaak gebouwd, met eene vooruitstekende galerij van voren, waarboven een balkon geplaatst is, welke het verrukkelijkst uitzigt aan de linkerzijde op de kreek levert, terwijl men aan de regterhand van daar meer dan een half uur ver in zee ziet….”
(auteur anoniem, waarschijnlijk Mr. H.C. Focke, – verhaal van een togtje naar de plantaadje Zeezigt in : P. Ellerman, red. – Vaderlandsche letteroefeningen, 1826 , p. 270 e.v.)
Like this:
Like Loading...