• Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger

Buku – Bibliotheca Surinamica

~ Library, archives & wunderkammer

Buku – Bibliotheca Surinamica

Tag Archives: Indianen

Gegevens over land en volk van Suriname. C. van Coll (1903)

10 Saturday Aug 2019

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Gegevens over land en volk van Suriname. C. van Coll (1903)

Tags

Indianen, religion, travel

Gegevens over land en volk van Suriname. Door C. van Coll, Missionaris in West-Indië. In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië. KITLV. ‘s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1903

De auteur van dit boekje bracht zo’n vijftig jaar van zijn leven in Suriname door. Cornelius van Coll werd in 1842 in het Noord-Brabantse Nuenen geboren. Hij volgde een opleiding aan het Seminarie in Den Bosch. In 1869 trad hij toe tot Congregatie des Allerheiligsten Verlossers (Redemptoristen) te St. Truiden (België). In 1871 werd hij als missionaris naar Paramaribo uitgezonden. Daar werd hij in december 1871 tot priester gewijd. Van Coll was de auteur van Beknopte Geschiedenis der Katholieke Missie in Suriname die in 1884 verscheen. Dat deed hij op basis van niet gepubliceerde aantekeningen van Adrianus Bossers. Twee jaar later schreef hij Zeden en Gewoonten der Indianen in onze Nederlandsche Kolonie Suriname (1886). Ook verschenen er in kranten en tijdschriften artikelen van zijn hand.

Katholieke Missie

Kaart met katholieke kerken in Suriname. Uit: Beknopte Geschiedenis der Katholieke Missie in Suriname. Gulpen, 1884.

Van Coll werkte jarenlang onder de Inheemsen en de Marrons in de binnenlanden van Suriname. Dit in 1903 verschenen boek bestaat uit drie delen: ‘Suriname’s oorspronkelijke bewoners, De Boschnegers en Guiana en omwonende Bevolking. De auteur onderscheidt zich al direct van andere auteurs door de term ‘Indianen’ af te wijzen. De inheemsen beschouwen zichzelf helemaal niet als wilden en noemen zichzelf in het Caraïbisch eenvoudig Kalienja of in het Arrowaks Loekoenoe wat zoveel betekent als ‘mensen’. De Europeanen heeten paranokili wat zoveel betekent als ‘mannen van over het water.’

We leren van Van Coll dingen die we in andere publicaties over de oorspronkelijke bewoners van Suriname nauwelijks tegenkomen. Zo schrijft hij dat er onder de ´Indiaansche mannen´ er maar weinigen zijn die het ´Negerengelsch´ niet beheersen. Zij hebben die taal nodig om met de andere bevolkingsgroepen te communiceren maar ook om zich met de ´Indianen´ van andere stammen te onderhouden. De ´indiaanse´ talen verschillen onderling soms zoveel als het Nederlands van het Hebreeuws, stelt de auteur. We lezen verder interessante wederwaardigheden over de dorpen, huizen, huisraad, voeding, kleding en jacht. Er is ook aandacht voor de rol van de ´indiaanse´ vrouw.

Indiaansche kamp in de boven Para

Indiaansche kamp in de Boven Para. Ansichtkaart ca. 1902

Van Coll ondersteunt zijn beweringen door telkens te verwijzen naar literatuur. Auteurs zoals Kappler, Focke, Creveaux en zelfs Bonaparte worden aangehaald. Maar we zijn natuurlijk vooral geïnteresseerd in de daadwerkelijke interactie tussen onze missionaris en de bevolking van Suriname. De auteur verhaalt over een bezoek aan een Arrowakkendorp. Hoe doodeenvoudig deze goede mensen leven. Een 70 jaar oude vrouw zingt dan voor wat door een koor herhaald wordt. Het is 12 oktober 1892, herdenkingsjaar van de ontdekking van Amerika door Columbus. De meeste ‘indianen’ zijn bekeerd tot het Christendom. Zij brachten God dank voor die ontdekking! Hoe zeer wij Van Coll ook dankbaar moeten zijn voor alle informatie die hij voor ons heeft opgetekend, de dankbaarheid van de ‘indiaan’ door de Europeanen ontdekt te zijn is toch een gotspe van de buitencategorie?

Marrons voor 1900 (1)

Marrons in Suriname (ca. 1895)

Over de nazaten van de marrons leren we ook veel informatie uit eerste hand en uit de door Van Coll aangehaalde literatuur. Als het bijvoorbeeld gaat over het bijgeloof dan schroomt hij er niet voor terug om bijna vier pagina’s integraal over te nemen in het Engels uit ‘Sketches of African and Indian Life in Britisch Guiana (1885) van Ignatius Scoles (1834-1896), een Engelse priester die lange tijd in Suriname’s buurland doorbracht. Wij leren bij Van Coll veel over de geschiedenis en het leven van de marrons. Zo beschrijft hij het ‘negerdorp’, het Kamp van Broos. Dit dorp werd gesticht door Tata Koekoedabi, een slaaf van de plantage Rac-a-Rac. Maar wie heeft ooit van hem gehoord? Of van zijn geliefde, Alathia, die van plantage Chatillon gevlucht was en zaairijst meenam? Van Coll verwijst naar de publicatie van Maria Louisa Elisabeth Vlier (1828-1908), die het eerste schoolboek in Suriname schreef (Beknopte geschiedenis der kolonie Suriname, voor de meer gevorderde jeugd. Amsterdam, 1863). Maar dat boek kent bijna niemand meer.

katholieke-kerk-klein

Katholieke kerk in Paramaribo (Benoit, 1830)

Van Coll overleed in 1922 in Paramaribo. De uitvaart vond plaats in de Kathedraal in de Gravenstraat en hij werd op de R.K. begraafplaats begraven. Gegevens over Land en Volk van Suriname is een bijzonder aardig boek. Uiteraard is Van Coll gevormd door zijn katholieke achtergrond maar het is toch opvallend dat hij met respect over de oorspronkelijke bewoners van Suriname en de marrons praat. Voor een 19e eeuwse missionaris heeft hij toch een moderne blik op de mensen die vaak door zijn tijdgenoten als ‘minderwaardig’ en ‘achterlijk’ werden beschreven. Daar komt bij dat hij zich goed had ingelezen en bronnen had geraadpleegd die wij vandaag de dag eigenlijk niet nauwelijks nog kennen. Ook had hij zich het Sranan en de taal van de Karaïben eigen gemaakt. In 1887 liet hij een catechismus in die taal in Nederland drukken. Ook schreef hij artikelen over Suriname in Anthropos, een ethnologisch tijdschrift dat in Wenen werd uitgegeven, in het Frans en Duits. Van Coll schreef in zijn teksten steeds over ‘bij ons in Suriname’. De kranten schreven bij zijn heengaan dat pater Van Coll een ‘waar en oprecht vriend van Suriname’ was en een belangeloos werker ten bate van dit land (De Surinamer : nieuws- en advertentieblad, 20-04-1922).

Carl Haarnack

 

zie ook:

Katholieke missie in Suriname

Rooms-Catholieke missie in Suriname

 

 

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Natural history of Guiana. Edward Bancroft (1769)

21 Sunday Aug 2016

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, English books

≈ Comments Off on Natural history of Guiana. Edward Bancroft (1769)

Tags

British Guiana, flora & fauna, Indianen, plantages, religie, West-Indies

An essay on the natural history of Guiana, in South America : containing a description of many curious productions in the animal and vegetable systems of that country. Together with an account of the religion, manners, and customs of several tribes of its Indian inhabitants. Interspersed with a variety of literary and medical observations. In several letters. London: Edward Bancroft. T. Becket and P. A. de Hondt, 1769.

Bancroft-pic

Edward Bancroft (1745-1821)

Eén van de belangrijke doelstellingen van deze rubriek is om u kennis te laten maken met onbekende boeken uit de Surinaamse bibliotheek. Deze is uitgebreider en diverser dan doorgaans wordt aangenomen. An essay on the natural history of Guiana is zo’n titel die door wetenschappers en verzamelaars vaak over het hoofd wordt gezien. Edward Bartholomew Bancroft werd geboren in Westfield, Massachusetts, in 1745. Hij werd opgeleid tot arts en chemicus maar hij liep weg van zijn baantje als leerling-arts. Over zijn rol als dubbelspion voor de Amerikanen en Engeland is al veel geschreven. Wij beperken ons hier tot zijn tijd in Nederlands Guiana en zijn boek. Op 19 jarige leeftijd kwam hij in de Nederlandse koloniën terecht waar hij in 1763 als arts op een suikerplantage werd aangesteld. Hij verliet Zuid-Amerika weer in 1766. Drie jaar na zijn vertrek publiceerde hij in 1769 zijn boek An Essay on the Natural History of Guiana.

Marowijne

Bancroft schrijft over de Nederlandse bezittingen in Zuid-Amerika die zich uitstrekken van het stroomgebied van de rivier de Pomeroon, in het huidige Guiana, tot aan onze eigen Marowijnerivier. Het boek is een bundeling van vier brieven die Bancroft in 1766 stuurde aan zijn broer Daniël. In de eerste brief schrijft hij vooral over de bomen en gewassen (cacao, koffie, katoen, cassave en bananen bijvoorbeeld). In zijn tweede brief gaat hij vooral in op de fauna in het gebied. Hij schijft over de vogels zoals papagaaien en valken maar ook over tijgers en vleermuizen. Daar zullen vooral biologen, ornithologen en andere liefhebbers van genieten. Maar is de derde brief zijn de oorspronkelijke inwoners aan de beurt. Hij beschrijft de ‘indianen’ van de Guiana’s en onderscheidt vier stammen: de Carribbees, Accawaus, Worrows en Arrowauks. De indianen hebben vele weggelopen slaven gedood en werden rijkelijk beloond, door het koloniaal gezag,voor elke afgehakte hand die getoond kon worden. Daar aan voegt hij toe dat de indianen de gewoonte hadden om hun vijanden, die zij in de strijd gedood hadden, op te eten. Tot dan toe was er over het leven en gewoonten van indianen weinig geschreven. Bancroft weet veel te vertellen over de gebruiken en gewoonten van de inheemse bevolking.

Prent indianen Gallina 1825

‘Indianen’ door Gallina (1825)

De slavenopstand in Berbice in 1763 wordt uitvoering behandeld. Honderden van de opstandige slaven werden verbrand of geradbraakt met alle verschillende vormen van wreedheid waarvoor de Nederlanders bekend stonden, zo schrijft Bancroft. Net als in de andere West-indische koloniën neemt de slavenstand snel af als deze niet wordt aangevoerd met aanvoer van nieuwe slaven uit Afrika. De zware arbeid en de onderdrukking zijn de belangrijkste redenen daarvoor volgens de auteur. Als laatste gaat Bancroft in op verschillende ziekten die zich voor doen, zoals lepra.

Om de geschiedenis van Suriname te kunnen begrijpen is het belangrijk om het ook in de bredere context van de Nederlandse koloniale politiek in heel Guiana te bekijken. De geschiedenis van Demerara, Essequibo en Berbice (die nu tezamen buurland Guiana vormen) kunnen niet los worden gezien van die van Suriname.

Carl Haarnack

 

titelpagina Bancroft

?

 

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

De menschetende aanbidders der zonneslang. Gebr. Penard (1907)

10 Sunday Jul 2016

Posted by Carl Haarnack in 20th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on De menschetende aanbidders der zonneslang. Gebr. Penard (1907)

Tags

flora & fauna, Indianen, kunst, Language, religie, West-Indies

De menschetende aanbidders der zonneslang. F.P. Penard en A.P. Penard. Paramaribo: Heyde, 1907/1908.

De broers Frederik Paul Penard (1876-1909) en Arthur Philip Penard (1880-1932), behoorden tot een welvarende familie in Suriname. Vader, Frederik Paul Penard Sr. (1801-1849), maakte een fortuin in de handel in hout. Hun moeder, Philippa Salomons (1850-1926), was mogelijk een nazaat van Alexander Salomons, vendumeester in Paramaribo. De broers gingen van jongs af aan met hun vader mee op zijn tochten door de binnenlanden van Suriname. Op jonge leeftijd werden Frederik en Arthur echter getroffen door lepra waardoor zij aan huis gekluisterd waren. Door intensieve contacten met de Caraïben (ook wel Kalihna of Kari’na) konden zij een grote ornithologische verzameling aanleggen en de taal en cultuur van de oorspronkelijke bevolking van Suriname bestuderen. Door hun ziekte werden beide blind. Desondanks publiceerden Frederik en Arthur in 1908 De vogels van Guyana (Suriname, Cayenne en Demerara), dat jarenlang hét ornithologisch standaardwerk zou blijven.

penard cover

Originele papieren band van De Menschetende Aanbidders der Zonneslang (1907/1908)

Een jaar eerder verscheen De menschetende aanbidders der zonneslang, waarin de folklore en religie van de Caraïben centraal stond. In hun voorwoord schrijven de auteurs dat hun motivatie om over ‘de indianen’ te schrijven voorkomt uit het feit dat er tot dan toe alleen oppervlakkig over hen geschreven werd. Het is een ‘psychologische studie over de innerlijke gedachten, wereldbeschouwing en logica van een volk van dichters, van vrije mensen die ‘zullen uitsterven zonder ooit den blanken onderdanig te zijn geweest.’ Uitvoerig wordt stilgestaan bij de geschiedenis van de Caraïben sinds de ‘ontdekking’ van Amerika door Columbus. De Penards kennen hun klassiekers en noemen de werken van o.a. La Condamine, Von Humboldt, Brett, Schomburgck, Kappler, Van Coll en De Goeje.

indianen brits-guiana

Maar de echte toegevoegde waarde van de broers zit hem vooral in het feit dat zij veel verhalen die jarenlang door mondelinge overlevering bewaard bleven hebben opgeschreven. Zo kunnen wij nu lezen over de Legende van de Kanibaal-Priester, over het Gevecht van een Piaaiman met een Priestergeest, Legende van Onone, Legende van Jorobodie, Legende van den Bloeddrinkenden Neger. Deze laatste legende gaat over een zwarte man genaamd Boesibaroenoe. Hij was een verrader want hij gaf zijn ‘rasgenoten’ aan bij de blanken. Hij zoog het bloed uit zijn slachtoffers en gooide hun lichamen naar de slangengeest. Een Arrowakse piaiman, Joeni (de Geweldige) maakte hem onschadelijk door hem onderwater vast te binden. Dit verhaal, zo geven de Penards aan, gaat over Quassie van Timotibo. Deze had van de indianen de kruiden geleerd die ziekten zoals lepra konden genezen. Quassie speelde als vrijgemaakte slaaf een dubbelrol en hielp het koloniale gezag regelmatig van de plantages weggelopen slaven terug te vinden. Maar de naam Boesibaroenoe kan ook een verbastering zijn van Bos-Baron. Baron was één van de meest gevreesde leiders van de marrons in de 2e helft van de 18e eeuw.

quassia

Quassie van Timotibo 

Het boek staat boordevol met verhalen en anekdotes. We leren bijvoorbeeld ook over het voedsel, de jacht en de visserij. Het huwelijksleven van de Caraïben en  polygamie, liefde voor ouders en kinderen, opvoeding, hun drankgebruik en feesten, rituelen rond de dood, komen ook uitvoerig aan bod. Daarnaast vinden we er ook veel informatie en afbeeldingen van inheemsen en hun kunst- en gebruiksvoorwerpen zoals aardewerk en vlechtwerk. In 1908 verschenen deel II Het woord van den Indiaanschen Messias en deel III Neo-Sophia of de cirkelleer van tijd en ruimte. In 2013 werd in het Museum Volkenkunde in Leiden bij de verbouwing van de bibliotheek manuscripten bestaande uit 6500 handgeschreven fiches gevonden.  Deze bevatten waardevolle informatie over de geesteswereld van de Surinaamse ‘indianen’. De gebroeders Penard schreven in 1907 met eerbied over de geschiedenis en folkore van de oorspronkelijke inwoners van Suriname, iets wat tot dan toe ongebruikelijk was. Zij verdienen een ereplaatsje in het Surinaams museum én de Surinaamse bibliotheek.

Carl Haarnack

 

titelblad

Titelblad

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Guyana; Ein Gemälde der Entdeckung und Colonisierung. Ferdinand Denis (1829)

17 Tuesday Feb 2015

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, French books, German books

≈ Comments Off on Guyana; Ein Gemälde der Entdeckung und Colonisierung. Ferdinand Denis (1829)

Tags

British Guiana, Duits, Frans Guyana, French, Indianen, marrons, Slavery, Stedman

Guyana; Ein Gemälde der Entdeckung und Colonisierung des jetzigen natürlichen und politischen Zustandes, und der verschiedenen Bewohner dieses Theils von Süd-Amerika. Ferdinand Denis. Leipzig: Hartleben, 1829.

In deze rubriek proberen we onbekende en zeldzame boeken waarin Suriname centraal staat onder de aandacht te brengen. Eén maatstaf om te bepalen of een boek daadwerkelijk zeldzaam is door te kijken hoe vaak het in bibliotheken voorkomt of hoe vaak het te koop wordt aangeboden. Dit boekje van Ferdinand Denis (1798- 1890) verdient zonder meer het predikaat zeldzaam. Alleen bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag vinden we de eerste Franse editie (La Guyane, ou histoire, mœurs, usages et costumes des habitans de cette partie de l’Amérique : édité par Nepveu en 1823). Van de Duitse vertaling bestaan er twee drukken. Van deze vertalingen vinden we een handje vol exemplaren in Duitse universiteitsbibliotheken en een paar in de VS. De collectie Buku- Bibliotheca Surinamica beschikt over zowel de Franse- als de Duitse editie. Alleen al de afbeeldingen maken het de moeite waard dit boek eens beter te bekijken.

Ferdinand Denis

Ferdinand Denis

 

Ferdinand Denis werd geboren in Parijs en was historicus en bibliothecaris. Op 18-jarige leeftijd reisde hij met zijn ouders naar Rio de Janeiro in Brazilië. Denis ontpopte zich als veelschrijver. Hij schreef veel artikelen en boeken over Portugese literatuur en over de geschiedenis van Brazilië. Maar ook voor bibliofielen, historici en andere geïnteresseerden in de geschiedenis van Suriname mag Denis geen onbekende blijven. In zijn boek behandelt Denis alle Guyana’s: Frans-Guyana, Nederlands-Guyana (Suriname), Brits-Guyana (Essequibo, Demerara en Berbice), Spaans Guyana en Portugees Guyana (Brazilië). Interessant is dat hij geschiedenis maar ook de natuur, het klimaat, de flora en fauna van deze gebieden in samenhang beschrijft. Verder heeft hij veel aandacht voor de oorspronkelijke inwoners, de indianen. Vooral de indianen van Galibi komen ruim aan bod. Maar een groot deel van het boek is exclusief aan Suriname gewijd.

Guyana Denis 1824 tijger

In Suriname vindt men, zo schrijft Denis, een haast onvoorstelbare verscheidenheid van huidskleuren variërend van het glanzende zwart van de ‘negers’ tot de bijna witte kleur van de ‘Quarterons’. Deze laatste benaming gebruikte men voor mensen met een Europese vader en een moeder die ‘mulat’ (kind van een zwarte moeder en een witte vader) is. Denis is onder de indruk van het grote aantal ‘Quarterons’ dat men in Suriname vindt. De vrouwen uit de groep zijn volgens hem mooi en welgevormd. Hij is niet ongevoelig voor de mode uit die tijd en geeft ons een beeld van de kleding van de ‘Quarterons’.  Zij dragen normaliter een zijden rok versierd met een rand van dundoek, een kort strak corset dat van voren open is zodat een mooi hemd zichtbaar is. Schoenen en kousen dragen zij niet want die zijn alleen aan vrije personen voorbehouden. Omdat te compenseren dragen zij versieringen aan hun voeten en veel juwelen om hun schoonheid te vergoten. Ten slotte dragen ze een hoed met een brede rand om hen voor de zon te beschermen. Heel anders gaan de ‘zwarte’ slavinnen gekleed. Hun bovenlichaam blijft onbedekt en ze verbergen hun naaktheid alleen met een eenvoudig kort schort dat aan de achterkant gesloten is.

Ruime aandacht besteedt de auteur ook aan de akkerbouw in Suriname. De welstand van de Europeanen is overal in de kolonie waarneembaar maar juist in Suriname, zo stelt Denis, horen we (meer dan in andere koloniën) het geweeklaag van de slaven. Maar het is volgens hem juist aan deze ongelukkige slaven te danken dat de akkerbouw (lees: de plantage-economie, ch) zo floreert. Suriname, zo gaat Denis verder, is één van de landen waar de ongelukkigste Afrikanen, onttrokken aan hun vaderland, vreemde bodem bewerken terwijl ze de slechtste behandeling ondervinden. De slaven in Suriname hebben het zo vele malen slechter dan die in Brazilië. Niet alleen worden ze met werk overladen, ze hebben ook zelden het recht zich vrij te kopen. Vervolgens worden een aantal gruweldaden opgesomd die Denis heeft ontleent aan het verhaal van Stedman (Narrative against the Revolted Negroes, 1796). Zo komt een korte beschrijving aanbod van een slaaf die levend aan zijn ribben opgehangen wordt. Ook het afschuwelijke verhaal van Susanna du Plessis die de baby van een slavin, omdat het kind huilt, zo lang onderwater houdt zodat het verdrinkt, ontbreekt hier niet. Stedman wordt hier ook met naam genoemd als de bron waar door verschillende gruweldaden aan de vergetelheid zijn ontrukt. Dennis gebruikt in zijn publicatie ook afbeeldingen die hij aan het boek van Stedman ontleent heeft.

Het persen van de manioc

Het persen van de manioc

Uitgebreid gaat hij in op de opstand van de Marrons die tussen 1726 en 1728 in opstand kwamen, plantages overvielen en probeerden om wapens en munitie. De rebellen, aangevoerd door de ‘mulat’ Adoe, sloten in 1749 vrede met het koloniaal bestuur dat onder leiding van gouverneur Mauricius stond. Ook dit verhaal vinden we terug in Stedman’s verhaal.

Behalve Stedman noemt Denis ook auteurs als Fermin en Malouet. Wij weten dat Denis zelf een aantal jaren in Brazilië is geweest. Daarover schrijft hij dan ook op basis van zijn eigen ervaringen. Uit zijn relaas over Suriname blijkt niet dat hij zelf in het land is geweest. Maar de vergelijkingen die hij trekt met de andere Guyana’s maken zijn verhaal bijzonder interessant.

Carl Haarnack

Het raspen van manioc

Het raspen van manioc

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Van Sommelsdijck en zijn Indiaanse vrouw

25 Thursday Dec 2014

Posted by Carl Haarnack in 17th century books, 18th century books, Bibliotheca Surinamica

≈ Comments Off on Van Sommelsdijck en zijn Indiaanse vrouw

Tags

Indianen, jurisdiction

door Pim van der Meiden

Regelmatig duikt het verhaal op over de Indiaanse vrouw die in Suriname met Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck samenleefde. Hierbij wordt vaak verteld dat deze vrouw een Indiaanse prinses geweest zou zijn die gehuwd was met de gouverneur om een einde te maken aan de oorlogen tussen de Indianen en de kolonisten. In 1854 schreef de preutse Van Sijpesteijn: ‘Deze bewering is onjuist, daar zijne echtgenote Maragaretha de Puy de St.André Montbrun eerst in het jaar 1693, dus vijf jaren na zijnen dood overleed’ (Van Sijpesteijn: 234). Onmiskenbaar had Van Sijpesteijn gelijk wat betreft het overlijden van de in de Republiek achtergebleven Mevrouw Van Sommelsdijck, maar zijn naïviteit is vermakelijk.

Cornelis van Aerssen, heer van Sommelsdijck (1637 – 1688)

Van Sijpesteijn was als luitenant van de artillerie in 1854 in Suriname gelegerd en hij was tevens één van de adjudanten van de gouverneur. Iedereen die enigszins bekend is met de vroege geschiedenis van Suriname weet dat buitenvrouwen geen onbekend verschijnsel waren. Acht jaar na het boek van Van Sijpesteijn verscheen het boek van Julien Wolbers, dat behalve veel materiaal aan Van Sijpesteijn had ontleend, ook gebaseerd was op grondig archiefonderzoek. Wolbers bleek minder naïef dan Van Sijpesteijn en had zich in de geschiedenis van Van Sommelsdijck nog wat meer verdiept. Bij hem lezen we dat het gedrag van de gouverneur niet erg paste bij diens godsdienstige zin: ‘Maar men vindt zoo gedurig inconsequentiën in het gedrag, zelfs van personen die als beroemd en vroom bekend zijn, en het blijkt zoo gedurig, dat ook zij zondaars waren’.

Een bladzijde eerder had Wolbers het Essai Historique (1) geciteerd waar vermeld wordt dat de desbetreffende dame als tachtigjarige nog op bezoek kwam in de stad en logeerde bij Mw. Duvoisin (de bekende Charlotte van der Lith) die eerder de weduwe van geweest van gouverneur Carel de Cheusses (1728-1733), in de vrouwelijke lijn een kleinzoon van Van Sommelsdijck. De Indiaanse sprak daarom Mw. Duvoisin aan met ‘dochter’. (Wolbers: 64 en 65). Een volgende vermelding is een ruime mensenleeftijd later, in 1938. Evenals Van Sijpesteijn en Wolbers was ook Frederik Oudschans Dentz geen professioneel historicus, ook hij was een bevlogen man in zijn bewondering voor Van Sommelsdijck. Die was er één van bijna kritiekloze heldenverering. Maar hij was ook de gelukkige bezitter van een exemplaar van het manuscript ‘Annotatie op de Beschryvinge van de Volk-plantinge Zuriname’ van de hand van Jan Nepveu uit 1769, aantekeningen die een aanvulling waren op het bekende boek van Herlein uit 1718, bedoeld om tezamen daarmee uitgegeven te worden.

Jan Nepveu

Jan Nepveu of Jean Nepveu (1719 – 1779)

Nepveu (1779-1779) was in 1739 in de kolonie aangekomen en zou opklimmen tot gouverneur. Hij meldt in zijn ‘Annotatiën’ dat Van Sommelsdijck bij de vrede met de Indianen een dochter van één van de voornaamste opperhoofden ‘op haare wijze’ tot vrouw had moeten nemen en dat zij 25 jaar eerder (Nepveus manuscript was van 1769) nog wel logeerde bij Mevrouw van der Lith, de weduwe van Ds. Duvoisin en dat zij deze ‘dochter’ noemde en hij, Nepveu, haar daar gezien had. In zijn biografie zegt Oudschans Dentz (84-85) met nadruk dat aan duidelijkheid niets te wensen overgelaten is. Nepveu en het Essai Historique zijn in hun feiten redelijk betrouwbaar en serieuze redenen om aan het bestaan van de Indiaanse te twijfelen, zijn er niet. De vraag blijft bestaan in welke mate we moeten geloven dat Van Sommelsdijck dit huwelijk om politieke redenen zou zijn aangegaan. Niet uit het oog mag verloren worden dat Indiaanse vrouwen geziene concubines waren en dat de wettige Mevrouw Van Sommelsdijck in de Republiek was achtergebleven. De opvolger van Van Sommelsdijck, Jan van Scharphuizen, was vrijgezel en leefde openlijk met een Indiaanse vrouw.

Caribe vrouw uit SurinameCaribe vrouw uit Suriname

De aantrekkelijkheid van de Indiaanse dames vinden we al vermeld in de eerste beschrijving van Guyana door de Engelsman George Warren uit 1667. Hij vertelt dat de Indiaanse vrouwen wellustig en mooi waren, naakt liepen en dat men wel over de kuisheid van Jozef moest beschikken om aan haar verleidingen weerstand te bieden. Ze waren echter nog onwetend en kenden het genot van kussen niet. Maar dat zouden ze mettertijd vast wel leren (George Warren: 23-24). Het verhaal van Warren (2) dateert nog uit de Engelse tijd, was gedrukt in 1667 en is dus uit een tijd dat de kolonie nog maar heel kort bestond. We mogen aannemen dat de door Warren uitgesproken te verwachten ontwikkeling bij de Indiaanse dames zich inmiddels wel had voltrokken. Ook is duidelijk dat het voor een man bepaald niet gezien moest worden als een straf of ongemak om te leven met een Indiaanse vrouw.

Van Sommelsdijck was bovendien bepaald niet een man bij wie losheid van zeden vreemd was. Dat blijkt uit een opmerking van de Franse protestant Jean Rou, die van 1680-1682 in Den Haag gouverneur van de kinderen van Sommelsdijck was geweest. Hij had gevraagd zijn vrouw uit Frankrijk te mogen laten overkomen en daarvoor de bemiddeling ingeroepen van twee dames in Den Haag. Van Sommelsdijck had er geen bezwaar tegen dat Rou zijn echtgenote liet overkomen, maar begreep van dat verlangen niets en zei dat ook ronduit. ‘Monsieur, had één van de dames gezegd: ieder heeft zijn behoeften’. Van Sommelsdijck meende dat men vrouwen kon vinden waar men wilde. De straten waren er vol van. (Rou: Feuille supplémentaire: 1-2) (3).  Rou is ook de man die wist te melden dat Van Sommelsdijck meer als gebaar aan zijn echtgenote had voorgesteld hem te vergezellen naar Suriname, dan dat hij daar serieus op aangedrongen had. In ieder geval ging Van Sommelsdijck alleen. In zijn correspondentie met de directeuren van de Societeit heeft hij nog eens woedend meegedeeld dat er een lasterverhaal de ronde had gedaan dat hij op weg naar Suriname een kortstondige relatie had gehad met een lakenkopersvrouw en dit verhaal afgedaan als laster (3 augustus 1685 aan Directeuren, Sociëteit Suriname 213, Nationaal Archief). Zijn woede geeft te denken. Over een buitenechtelijke relatie van de gouverneur in Paramaribo vinden we geen verhalen uit de tijd zelf. Dat zou ook niet waarschijnlijk zijn, want de enige bewaarde berichten waren de officiële die door de gouverneur zelf geschreven waren. Naar de grote hoeveelheid onofficiële kunnen we slechts gissen.

Uit de correspondentie van de gouverneur met de Sociëteit vinden we over de vrede met de Indianen heel weinig en al helemaal niets over een eventuele consequentie dat hij gedwongen zou zijn een Indiaanse dame als bijzit te nemen. Uit zijn toon lijkt wel af te leiden dat hij harder tegen de Indianen ten strijde trok dan de meeste ingezetenen lief was. We vinden ook nog een melding waarin hij vraagt om een lading Amsterdamse bijlen en kapmessen als geschenk voor de gepacificeerde Indianen (22 april 1686 aan Directeuren, Sociëteit Suriname 215, Nationaal Archief). Dat zou gezien worden als een goede zet tegenover de vijandige Indianen. Verder weten we eigenlijk niets over deze vrede van Van Sommelsdijck met de Indianen.

In de geschiedschrijving is er enige ophef over gemaakt, maar dat heeft dan vooral te maken met het verhaal over de Indiaanse ‘prinses’. Van Sommelsdijck zelf heeft melding gemaakt van het grote succes van zijn vrede (29 augustus 1686 aan Directeuren, Sociëteit van Suriname 215 en 2 augustus 1686, Sociëteit van Suriname 216. Hierna komen er weer meldingen van hevige oorlogen met andere Indianen, maar er wordt niet vermeld welke Indiaanse stammen dat betreft. Het is niet duidelijk wanneer de oorlogen met de Indianen volledig voor bij waren en het alleen nog maar de weggelopen zwarte slaven waren die een bedreiging vormden voor de kolonie. Dat is waarschijnlijk te dateren in het eerste decennium van de achttiende eeuw. Enkele jaren na 1686, om precies te zijn op 28 mei 1688, schreef Van Sommelsdijck nog heldhaftig aan de Staten-Generaal dat meer dan honderd Indiaanse vrouwen en kinderen tot slaaf waren gemaakt en de mannen doodgeslagen (Droste II 459). Van een echt grote, definitieve vrede was dus in 1686 (nog) geen sprake. Het eerste gegeven van dit huwelijk met een Indiaanse vrouw met Van Sommelsdijck dateert derhalve uit een handschrift van 1769 en het wordt wederom vermeld door het Essai Historique uit 1788, ruim tachtig en honderd jaar na dato.

Joodse_mannen2

Geschiedenis der kolonie Suriname. Geheel op nieuw samengesteld door een gezelschap van geleerde Joodsche mannen aldaar. Amsterdam – Harlingen: Allart Van der Plaats, 1791 (Vertaling van Essai Historique)

 

Er lijkt geen reden om te twijfelen aan de waarheid van het gegeven dat Nepveu de Indiaanse dame bij Mw. Duvoisin gezien heeft. Ook in het Essai Historique zeggen de schrijvers dat zij nog ten tijde van het gouverneurschap van Mauricius, 1742-1751, bij Mw. Duvoisin kwam en dat zij toen ouder dan 80 was. Haar leeftijd in 1686, het meest waarschijnlijke jaar van het huwelijk en het vredesverdrag, laat zich slechts gissen. Wat Nepveu bedoelt met de mededeling dat het huwelijk gesloten was ‘op haare wijze’ laat zich slechts raden. In het licht van de latere legende lijkt het er op dat hij bedoelt dat er een politieke achtergrond was. Wanneer we de tekst onbevangen beschouwen, is dat zo zeker niet. Het is alleen duidelijk dat het hier gaat om een niet door de staatskerk gesanctioneerd huwelijk.

De vermelding bij het Essai Historique is iets explicieter. Er is een hele bladzijde gewijd aan de vrede en het huwelijk (Essai Historique 41-42). We lezen daar dat Van Sommelsdijck, een energiek man, door Samuel Nassy, één van de meest vooraanstaande Joden, geholpen was bij het sluiten van vrede met de Indianen. Nassy kende de Indianen nog uit de Engelse tijd, van voor 1667. Toen waren de betrekkingen tussen Indianen en blanke kolonisten beter en Nassy had Van Sommelsdijck geholpen bij het sluiten van de vrede, waarbij een Indiaans meisje, of een prinses, ter bekrachtiging van de vrede de concubine werd van Van Sommelsdijck. Het is kenmerkend voor het Essai Historique om de rol van de familie Nassy te benadrukken. Met deze gegevens moeten we volstaan.

Samenvattend kunnen we constateren dat er geen serieuze redenen zijn om te twijfelen aan de relatie. Indiaanse dames waren wel vaker concubines van blanke mannen. Er was in de blanke samenleving een fors overschot aan mannen en de Indiaanse dames waren allerminst preuts. Op de vraag of er een politieke reden zou zijn is bij gebrek aan gegevens moeilijker een antwoord te geven. Uit wat we van Van Sommelsdijck weten is niet aan te nemen dat hij zich zo ver weg nog erg gebonden achtte aan huwelijkstrouw. Een tijdlang is hij in de geschiedschrijving kritiekloos vereerd, en paste dit als een excuus voor zijn gedrag, maar inmiddels weten we beter. Het Essai Historique is een buitengewoon interessant werk, maar het is ook boordevol bijbedoelingen en moet met de nodige omzichtigheid gehanteerd worden. Onwaarschijnlijk is het natuurlijk geenszins dat er politieke motieven aan het huwelijk ten grondslag gelegen hebben. Het verhaal dat de hoogbejaarde weduwe nog in de veertiger jaren van de achttiende eeuw in Paramaribo bij de kleindochter van haar overleden echtgenoot ging logeren en deze ‘dochter’ noemde, wijst er op dat aan de verbintenis een emotionele kant heeft gezeten. Het verhaal van het gouverneurschap van Van Sommelsdijck was een tijdlang in de geschiedenisboekjes zo glorierijk en ridderlijk. In grote lijnen heeft kritisch bronnenonderzoek dat ruw ontluisterd. Het mag best opgevrolijkt worden door het romantische aspect van een interraciale liefde.

Pim van der Meiden

 

NOTEN

[1] Ik citeer de oorspronkelijke Franse tekst Essai Historique sur la colonie de Surinam: Paramaribo: 1788, première partie p. 42. Wolbers gebruikte de Nederlandse vertaling.

2 Het verhaal van Warren werd in het Nederlands vertaald in 1669, waarbij Suriname overigens in Afrika werd geplaatst. Die vertaling werd overgenomen in De Hollandse Mercurius van mei 1670. Suriname kwam nu wel in Amerika te liggen, maar werd omschreven als een eiland.

3 Uit overwegingen van preutsheid werd deze scabreuze tekst afgedrukt op een apart achter in het boek geplakt vel.

 

LITERATUUR                                                                                                             

Droste, C. 1879 Overblyfsels van Geheucgchenis (2 dln.) Leiden: Brill.

Oudschans Dentz, F. 1938 Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck. Amsterdam: Van Kampen.

Rou, Jean, 1857 Mémoires inédites et opuscules de Jean Rou (1638-1711) ed. F.Waddington: Paris/La Haye: Agence de la Société de l’histoire du protestantisme François /Nyhoff. 1857. 2 vols.

Sijpesteijn C.A. van 1854 Suriname. ’s-Gravenhage: Van Cleef.

Wolbers, J. 1862 Geschiedenis van Suriname. Amsterdam: De Hoogh.

 

zie ook:

https://bukubooks.wordpress.com/2013/12/06/wolbers/

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

De planter van Paramaribo. Eduard Gerdes (1891).

27 Sunday Oct 2013

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Children's Books, Dutch books, German books

≈ Comments Off on De planter van Paramaribo. Eduard Gerdes (1891).

Tags

Duits, German, Illustrated Books, Indianen, kinderboek, marrons, plantages, Slavery

De planter van Paramaribo, in: Agathos, of de wapenrusting Gods. E. Gerdes. Utrecht: J.H. van Peursem,  1891.

De lezers die deze blog al langer volgen herinneren zich misschien nog het stuk over Der pflanzer von Paramaribo (18 december 2011). Dit verhaal vond ik in een verhalenbundel voor de jeugd Aus fernen Welten. Geschichten und Bilder für die Jugend geschrieben (1891). De samensteller van deze bundel was A.H. Fogowitz maar het is zeker dat hij niet de auteur van dit verhaal was. Uit onderzoek weten we dat dit verhaal in ieder geval teruggaat tot 1833. Toen verscheen het in Bohemia: oder Unterhaltungsblätter für gebildete Stände (Nummer 1; no. 76;  25 juni 1833). In 1842 verscheen dit verhaal ook in ’Der Aufmerksame, ein Unterhaltungsblatt’. Hierin wordt gemeld dat dit gebaseerd is op een waar verhaal uit 1786. Verwezen wordt naar een Engels origineel van G.A. Dorn. En in  1872 duikt het verhaal op in een krant in Nieuw-Zeeland onder de titel: Only a nigger. In mijn promotie-onderzoek naar de representatie van Suriname in Duitse literatuur zal ik verder ingaan op de ontstaansgeschiedenis en achtergrond van dit merkwaardige verhaal.

Gerdes planter van paramaribo klein

Maar ik kan mij niet bedwingen nu alvast een bijzondere vondst met u te delen. Afgelopen vrijdag kreeg ik op de boekenmarkt op Het Spui in Amsterdam bij de kraam van Antiquariaat De Klikspaan (uit Leiden) een klein papieren boekje met gele omslag in mijn handen gedrukt: Agathos of de Wapenrusting Gods. De antiquaren van De Klikspaan, sinds jaar en dag belangrijke leveranciers van de collectie Buku Bibliotheca Surinamica, kennen mijn interessegebied en ik vermoedde direct iets bijzonders in handen te hebben. Toen ik de auteursnaam E. Gerdes zag staan wist ik dat er een link met Suriname moest zijn. Eduard Gerdes (1821-1898) was geboren in het Duitse Kleef en  verhuisde op jonge leeftijd naar Amsterdam. Hij werd opgeleid tot predikant en werkte onder de arme arbeidersgezinnen  op Kattenburg en Wittenburg. Dat ligt op een steenworp afstand van de plek waar de Buku collectie zich bevindt. Gerdes behoorde samen met P.J. Andriessen tot de belangrijkste kinderboekenschrijvers van de 19e eeuw. In 1867 verscheen van zijn hand  De kanten Zakdoek. Een verhaal uit den ouden tijd. Dit kinderboek dat deels in Suriname speelt is vele malen herdrukt en moet bijzonder beeldbepalend zijn geweest voor vele generaties Nederlandse jeugdigen.

Pflanzer von Paramaribo klein2

De eerste bladzijde van het kwetsbare gele papieren boekje was meteen raak: De planter van Paramaribo. In het zelfde jaar, 1891 dus, waarin het bundeltje van Fogowitz verscheen publiceerde hetzelfde verhaal onder zijn eigen naam. Nu komen we in de Europese literatuur, en dus ook in de Surinaamse bibliotheek, vaker plagiaat tegen. In de 19e eeuw was het niet vanzelfsprekend om bij vertalingen de naam van de oorspronkelijke auteur van het vertaalde werk te vermelden. Duitstalige literatuur was voor Nederlandse auteurs en uitgevers een enorme rijke bron waar gratis uit gegraaid kon worden.[i] Gerdes was mogelijk de vertaler van dit oorspronkelijk Duitse verhaal. Maar hij ging zelfs nog een stap verder. Net als Fogowitz veranderde hij zonder problemen de namen van de personages. Heette de wrede plantagedirecteur in 1833 nog Jansen Houtwyn, in 1891 maakte Fogowitz daarvan Jansen Hatwijn. Gerdes maakte daar weer van Jansen Hartwijn. De slaaf die Houtwyn uiteindelijk om het leven bracht gaf Gerdes de naam Tadlalak mee maar oorspronkelijk heette hij Fadlalah. Andere kleine feitjes worden ook aangepast. Heeft nu Gerdes de tekst van Fogowitz vertaald of baseerde hij zijn verhaal op de in 1833 gepubliceerde tekst? Er is reden om aan te nemen dat Gerdes zich baseerde op de tekst uit 1833 of 1842. Bij Fogowitz krijgt Fadlalah eerst 50 dan 100 en uiteindelijk 150 zweepslagen. Bij Gerdes lopen de zweepslagen op van 100 naar 200 en uiteindelijk tot maar liefst 300 zweepslagen, gelijk aan de 1833 tekst (hoewel er daar 250 ipv 200 worden genoemd).

De Duitse tekst uit 1833 verwijst in een voetnoot naar het in 1833 opgerichte Franse literaire tijdschrift L’Europe littéraire. Toch laat deze kwestie van de Planter van Paramaribo zien dat de beeldvorming over Suriname en de slavernij in de Nederlandse literatuur sterk beïnvloed is door de Duitse.

Carl Haarnack

 

[i] Dubbel Verlies. De eerste vertaling van Heinrich Heine’s Deutschland. Ein Wintermärchen in Nederland, in: Nederlandse literatuur in de romantiek 1820-1880. Marita Mathijssen. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2004.

lees ook:

https://bukubooks.wordpress.com/2011/12/18/pflanzer/

https://bukubooks.wordpress.com/2012/02/18/gerdes/

Gerdes planter van paramaribo Agathos cover kl

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Christlieb Quandt: Nachricht von Suriname (1807)

05 Saturday Oct 2013

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, German books

≈ Comments Off on Christlieb Quandt: Nachricht von Suriname (1807)

Tags

Duits, EBG, flora & fauna, German, Indianen, marrons, plantages, religie, Slavery

Nachricht von Suriname und seine Einwohnern. Christlieb Quandt. Görlitz, 1807.

Christlieb Quandt verbleef tussen 1768 en 1780 in Suriname. Als missionaris van de Moravische Broeders (Evangelische Broedergemeente) werd hij eerst aangesteld op Saron aan de Saramaccarivier. Hier begon hij om Arrowakken te bekeren tot het christendom. In 1774 vestigde hij zich op de missiepost Hoop gelegen aan de Corantijn.

biddende marron

Gedurende zijn twaalfjarig verblijf hield hij een dagboek bij. In 1807 publiceerde hij op basis van zijn dagboekaantekeningen een boek waarin hij ons een nauwkeurige beschrijving van het leven in Suriname voorschotelt. In 22 ‘brieven’ beschrijft hij zijn werk en leven onder de ‘indianen’, hun taal en etnografie en de flora en fauna van Suriname. Quandt kocht zelf ook, net als andere missionarissen in de kolonie, slaven om allerlei werkzaamheden te verrichten. Tegelijkertijd pleitte hij ook voor een betere behandeling van slaven.

???????????????????????????????

Quandt schrijft op nuchtere en soms afstandelijke wijze over zijn belevenissen in Suriname. Dankzij hem lezen we over zaken die in archieven niet beschreven worden. Zo schrijft hij dat op 28 januari 1770 enige ver bovenaan de rivier wonende marrons zijn dorp Saron voorbij voerden. Deze marrons werden aangeduid als ‘Freyneger’ en hun kapitein heette Massinga. In vier korjalen voeren ze de rivier af op weg naar Paramaribo. Zij hadden twaalf gevangenen bij zich die zij in de stad aan het gezag gingen overdragen. Nog maar een aantal jaren eerder hadden zij deze gevangenen ertoe bewogen weg te lopen van hun eigenaren en zich bij de marrons aan te sluiten. Vanwege de vredesverdragen die zij met het koloniale gezag gesloten hadden moest zij deze weggelopen slaven weer teruggeven. Quandt merkt wel terloops op dat zij alleen de incompetente en onbruikbare weggelopen slaven terugbrachten.

Corantijn

Wat dit boek zo interessant en aardig maakt is dat we nu eens niet een beschrijving van het leven in de stad krijgen maar van afgelegen plekken als Saron en de missiepost aan de Corantijn. Juist de rijke beschrijving van de taal en cultuur van de inheemse bevolking van Suriname, de ‘indianen’, is bijzonder waardevol. Ook leren we veel over het contact tussen marrons en de inheemsen. Dat de marrons en inheemsen niet altijd met elkaar in vrede leefden mag blijken uit anekdotes waarbij regelmatig inheemse kinderen ontvoerd werden. In 1761 hadden de zg. ‘Freyneger’ Saron overvallen, acht mensen gedood, de huizen platgebrand en een totaal van elf inheemse vrouwen en kinderen meegenomen. Onder hen was Gottfried, een jonge ‘indiaan’. Zo’n tien jaar later keerde Gottfried terug naar Saron maar stierf korte tijd later waarbij de verdenking gerezen was dat de marrons hem vergiftigd hadden. Mogelijk uit angst dat Gottfried aan de koloniale gezaghebbers de weg naar het dorp van de marrons zou kunnen verraden.

marrons

In 1780 moest Quandt, noodgedwongen door de ziekte van zijn vrouw, terugkeren naar Europa. Hij vestigt zich in Herrnhut en zou daar tot aan zijn dood in 1824 aan de vertaling van het Nieuwe Testament in de Arrowakse taal werken.

Carl Haarnack

 

zie ook:

https://bukubooks.wordpress.com/2012/05/27/king/

https://bukubooks.wordpress.com/2012/01/29/tori-2/

 Quandt Titelpage

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Histoire d’une franco-indienne (1787)

07 Saturday Sep 2013

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, French books

≈ Comments Off on Histoire d’une franco-indienne (1787)

Tags

fiction, Frans Guyana, Indianen, West-Indies

Histoire d’une franco-indienne, écrite par elle-même.  Anoniem. Paris:  Buisson, 1787.

De Surinaamse Bibliotheek groeit nog steeds. Niet alleen vanwege nieuw uitgegeven werk. Regelmatig duiken er ook oude boeken op die tot nu toe volledig onbekend waren. Een aantal jaar geleden verwierf Buku Bibliotheca Surinamica: 

“Histoire d’une franco-indienne , écrite par elle-même.  Paris:  Buisson, 1787”.

In Nederlandse bibliotheken zult u tevergeefs naar dit boek zoeken. Alleen de Bibliothèque National in Parijs en een drietal Duitse universiteitsbibliotheken beschikken over een exemplaar. Behalve haar zeldzaamheid is het boek om een aantal redenen bijzonder. Allereerst is de vertelster, Cécile, een vrouw die haar licht laat schijnen over een interraciale liefdesrelatie.

Caraiben_meisje Mia

De vertelster noemt zichzelf een ‘franco-indienne’. De vraag is natuurlijk of het hier werkelijk om een ‘indiaanse’ handelt. In elk geval kiest zij ervoor zich vanuit een autochtone blik de wereld om haar heen te beschrijven. Het merendeel van de 18e eeuwse boeken waarin Surinaamse marrons of inheemsen worden beschreven staan bol van exotiserende retoriek. Dit boek vormt een verademende uitzondering op die regel.

Het verhaal begint met de vraag; “Is het een geluk om mooi te zijn?” Cécile vertelt over haar leven en de gevaren die uiterlijke schoonheid met zich meebrengen. Zo komt zij in aanraking met boeven en de zwarte kanten van het nachtleven in Amsterdam. Maar samen met haar geliefde vluchten zij op een schip naar de kolonie Suriname. Cécile komt op de plantage Alkmaar aan de Commewijne terecht. Daar wordt zij ontvoerd door twee gevluchte slaven. Eén van hen, Sipparipabo,  neemt haar tot zijn vrouw. Hij is de zoon van een Senegalese landheer die zelf in slaven handelde. Toen hij hoorde dat zijn geliefde als slavin naar Amerika getransporteerd te worden gaat hij vrijwillig mee. Maar zij moet achterblijven op St. Eustatius en hij wordt naar Suriname gebracht.

indianenmoeder met kinderen 1905

Cécile en Sipparipabo krijgen samen een zoon die ze Alexis noemen. Maar dan wordt Sipparipabo gevangen genomen door een Europeaan die aan het hoofd van een patrouille staat. Cécile wordt door hem het hof gemaakt. Maar zij weet met man en kind over de Commewijne te vluchten. Zij komen terecht bij een inheemse stam die onder leiding staat van Cacique. Deze wil dat zij zijn opvolgster wordt omdat hij van mening is dat Cécile zijn verloren dochter is. Daarvoor moet zij echter afstand doen van haar kinderen en haar man en krijgt zij de ‘indiaan’ Imolaka als haar man toegewezen. Zij beleeft de meest verschrikkelijke avonturen die eindigen met de opofferingen van haar dochter (die niet van Sipparipabo blijkt te zijn maar van de patrouilleleider). Later doodt Sipparipabo hun zoon Alexis en berooft hij ook zichzelf van het leven.

Stedman_arowak

Nergens is het verhaal saai of ongeloofwaardig. Deze roman is zeer realistisch geschreven en de auteur heeft zich zeer goed verdiept in de 18e eeuwse situatie in Suriname. De complexiteit van de 18e eeuwse slavenmaatschappij komt hier goed naar voren.

Carl Haarnack

Lees verder:

Oratie van prof. Michiel van Kempen gehouden op 8 juni  2007 aan de Universiteit van Amsterdam:  http://dare.uva.nl/document/362264

https://bukubooks.wordpress.com/2009/11/16/franco-indienne/

 

franco_indienne

franco_indienne2

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Die Negerin in Guayana (1841)

30 Sunday Sep 2012

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Children's Books, German books

≈ Comments Off on Die Negerin in Guayana (1841)

Tags

Duits, German, Indianen, katholieken, kinderboek, plantages, Slavery

Die Negerin  in Guayana. Eine Geschichte aus dem nördlichen Südamerica. Der gesammten edleren Lesewelt, besonderes aber der reiferen Jugend. Erzählt  von dem Verfasser der Beatushöhle. Mit einem Stahlstiche. Regensburg, 1841. Verlag von G. Joseph Manz.

In de historische werken uit de Surinaamse bibliotheek kunnen we een onderscheid maken tussen de boeken van schrijvers die Suriname bezocht hebben en zij die hun fantasie hebben uitgeleefd. Die Negerin in Guayana hoort in die laatste categorie thuis. Wilhelm Bauberger (1809– 1883) was behalve arts ook een beroemd schrijver. Op zijn negentiende debuteerde hij met Die Beatushöhle. Daarmee oogstte hij zoveel roem dat bij zijn al latere werken de auteursnaam werd weggelaten en volstaan werd met ‘maker van Die Beatushöhle.’

Frontispiece Die Negerin in Guayana (1841)

Die Negerin in Guayana gaat over Blanca, een slavin op de plantage in Suriname. Het opperhoofd van de indianenstam, de Guaraunos, heeft gezworen wraak te nemen op Blanca. Deze Huaracriou, bijgenaamd De Gele Slang, had geprobeerd Blanca over te halen te vluchten van de plantage. Het lot van de vluchteling is, zo stelt hij, draaglijker dan dat van de gevangene. Hij beloofde haar te beschermen tegen de blanke vijanden die haar uit Afrika hadden geroofd. Maar Blanca antwoordt dat ze liever de ketenen van de slavernij draagt en vertrouwt op God. De god die Huaracriou niet wil kennen. Ze stelt dat haar meester een milde planter is die goed is voor zijn slaven. Huaracriou zweert de smaad die hem is aangedaan te wreken. Hij zal als Blanca ooit een zoon zal baren en wanneer deze zonder de zorg van zijn moeder kan, haar door een giftige pijl doden.

Guaraunos indianen (Venezuela)

Blanca krijgt een zoon met een Albino en als deze zelfstandig wordt komt Huaracriou inderdaad om haar te doden. Maar de aanslag mislukt. In een vergadering met stamoudsten wordt besloten tot een list. Als er op de plantage waar Blanca slavin is een feest wordt gehouden steelt Huaracriou een kostbare ketting en een ebbenhouten kistje van de vrouw van de plantage eigenaar. Dat verbergen ze vervolgens onder de hangmat van Blanca en bedekken het met bladeren. Huaracriou gaat vervolgens bij de gouverneur in Paramaribo langs en vertelt dat hij gezien heeft dat een slavin het kistje heeft gestolen op de plantage. Gerechtsdienaren van de gouverneur doorzoeken slavenhutten. Ze vinden natuurlijk het kistje bij Blanca. Die wordt met de handen op de rug gebonden en naar Paramaribo afgevoerd.

Op diefstal staat de doodstraf. Dan volgt een interessant anti-koloniaal verweer als Blanca zegt: “Waarom bestraffen jullie jezelf niet met de dood? Wij slaven zijn gestolen waar. Men heeft ons geroofd in ons vaderland (“Ihr aber habt uns gekauft, und verdienet darum den Tod nach euren eigenen Gesetzen).”

Die zal worden voltrokken door een beet van de gele slang. De gouverneur stuurt zijn manschappen naar Huaracriou’s stam met het verzoek met een gele slang naar de stad te komen. Blanca’s zoon weet inmiddels dat de bladeren en bast van een bepaalde struik (Bauberger noemt deze struik Quaco!) goed werken tegen de beet van de gele slang. Hij laat haar hier van eten. Als Huaracriou de gele slang op Blanca’s borst plaatst gutst het bloed al snel uit haar. Maar tien minuten later staat ze springlevend weer op. De bevolking is door het dolle heen. Huaracriou knielt voor Blanca neer en zegt: “Nu weet ik dat de God tot wie Blanca bidt de enige is en de ware die bescherming biedt”. Hij bekent de diefstal en biedt Blanca zijn tomahawk aan om hem te doden. Maar geheel in de 19e eeuwse christelijke traditie zegt Blanca: “Der gütige heiland hat gelehrt: Richtet nicht, damit auch ihr nicht gerichtet werdet!”

Blanca krijgt de vrijheid van haar meester die haar een stuk grond geeft met een huis. Daar leeft zij met Huaracriou die een vader wordt voor haar zoon. Zij zorgt als een moeder voor zijn zonen.

Die Negerin in Guayana is een interessant 19e eeuwse roman waarin de christelijke boodschap verbonden wordt met het goede meesterschap. De slaven krijgen christelijk onderricht en belonen de plantage-eigenaar met loyaliteit. Blanca is liever slavin dan vrij onder de heidense indianen. Het staat bol met vooroordelen over de wilde onbeschaafde indianen die wraakzuchtig en trots zijn. Bauberger heeft zijn beeld van de indianen gebaseerd op de literatuur die hem ter beschikking stond. Gezien zijn grote populariteit zal hij op zijn beurt wellicht voor vele generaties het beeld van ‘de indiaan’ en de slavernij in Suriname mede bepaald hebben.

Carl Haarnack

Titelblad Die Negerin in Guayana

Huis van Wilhelm Bauberger in Thannhausen (Duitsland)

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Der Pflanzer von Paramaribo (1833)

18 Sunday Dec 2011

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Children's Books, English books, German books, Parbode

≈ Comments Off on Der Pflanzer von Paramaribo (1833)

Tags

Duits, fiction, German, Illustrated Books, Indianen, plantages, Slavery

Der Pflanzer von Paramaribo. Uit: Aus fernen Welten. Geschichten und Bilder für die Jugend geschrieben. A.H. Fogowitz (1891).

Andrä Heinrich Fogowitz (1858-1909) was auteur van avonturenromans en sprookjes. Het verhaal gaat dat hij ook schreef onder de naam Max Wirth. Maar daar is geen zekerheid over te geven.

Dit verhaal gaat over een man genaamd Jansen Houtwijn (Hatwijn). Arm en zonder enige middelen van bestaan komt hij per schip uit Amsterdam in Suriname aan. Maar twaalf jaar later is hij een rijke planter met plantages aan de Commewijne (Canewine), bezit hij dan 1500 slaven en is hij lid van Hof van Justititie. Op een dag, het is oogsttijd voor het suikerriet, verlaat Jansen Houtwijn Paramaribo om zijn plantages te inspecteren. Een prachtige boot die rijk versierd is met gouden ornamenten, met acht sterke roeiers, trekt veel bekijks. Vier jonge slaven gestoken in de prachtigste livreien zitten bovenop de cabine en blazen op trompetten die tot ver in de bossen te horen zijn.

De volgende morgen zit Jansen Houtwijn op de veranda van zijn plantagehuis. De opzichter stapt naar voren en zegt dat de oogst nog maar net begonnen is en dat een slaaf al begint te klagen dat ze tijdens de oogst twintig uur per dag moeten werken. De opzichter wordt gemaand de opstandige slaaf honderd zweepslagen te geven. Een grote trotse zwarte man verschijnt voor Jansen Houtwijn. “De blanken noemen we Michael, maar in mijn land heet ik Faddalah.” Hij toont geen slaafse nederigheid maar kijkt zijn meester kalm aan. Faddalah zegt dat hij sterk genoeg is om hard te werken en weinig te slapen. Maar hij vraagt om zijn vrouw en kinderen te ontzien en hun iets meer slaap te gunnen. De hardvochtige planter geeft opdracht om de vrouw en kinderen van Faddalah de volgende ochtend in Paramaribo te verkopen. Een lange tijd gaat voorbij. Faddalah is krankzinnig geworden, zo denkt men. Hij werkt nu als visser bij de plantage en niemand slaat acht op hem.

Op een dag is Jansen Houtwijn weer op zijn plantage. Hij neemt zijn favoriet ‘foetoe boi’ mee en geeft aan een willekeurige slaaf opdracht hen in een boot naar een naburige plantage te roeien. Deze slaaf is toevallig Faddalah en op deze kans heeft hij gewacht.  Hij neemt wraak en roeit naar een afgelegen plek. Hier  gooit hij de planter in de rivier waar hij door kaaimannen wordt verslonden. Hij vlucht de bossen in. Maar jaren later komt een indiaan in Paramaribo de uitgeloofde beloning innen. In een zak heeft hij het hoofd van Faddalah meegenomen.

De vraag nu is wie dit verhaal geschreven heeft. Fogowitz kan nooit de echte auteur zijn geweest. In 1833 verscheen het verhaal al in een andere publicatie in Duitsland. In 1842 verscheen dit verhaal ook in ’Der Aufmerksame, ein Unterhaltungsblatt’. Hierin wordt gemeld dat dit gebaseerd is op een waar verhaal uit 1786. Verwezen wordt naar een Engels origineel van G.A. Dorn. Een mij tot nog toe onbekend gebleven auteur. In 1872 duikt het verhaal op in een krant in Nieuw-Zeeland onder de titel: Only a nigger.

Carl Haarnack

Otago Witness , Putanga 1062, 6 Paengawhāwhā 1872, Page 18

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...
logo

Enter your email address to subscribe to this blog and receive notifications of new posts by email.

Join 945 other subscribers

Recent

  • Tooneel des oorlogs. Lambert van den Bos (1675)
  • Kolonisatie van de Portugeesch Joodsche Natie in Suriname. Fred. Oudschans Dentz (1927)
  • Afrikanische Relikte und Indianische Entlehnungen in der Kultur der Buschneger Surinams. Lindblom (1924).
  • Nieu-Nederland versus Guajana. Otto Keye (1659/1672)
  •  Schaduwbeelden uit Suriname. Anna Ampt (1858).
  • Le Mercure historique (1750)
  • De Commandant van de Negerjagers. J.H. van Balen (1890)
  • Stedmans ´Narrative´ in de Buku collectie
  • Surinaamsche mengelpoëzy. P.F. Roos (1804)
  • Kleines Magazin von Reisen. J.G. Stedman (1800)
  • Beschrijving van Suriname. Van Sijpesteijn (1854)
  • Tagebuch einer Reise durch Holland und England. Sophie von La Roche (1788)

Koloniale Wereld Tentoonstelling Amsterdam (1883)

Wilhelmina van Eede

Categories

  • 17th century books
  • 18th century books
  • 19th century books
  • 20th century books
  • Bibliotheca Surinamica
  • Children's Books
  • Dutch books
  • English books
  • French books
  • Genealogie
  • German books
  • Indian diaspora
  • Italian books
  • Latin books
  • Law
  • medical
  • Parbode
  • Sranan Tongo Books

Paginas

  • Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti

buku

abolitionism Add new tag artsenij binnenland boeroes British Guiana democratie Duits Dutch EBG English expedities feest fiction flora & fauna Frans Guyana French genealogie German geschiedenis handel hindu hugenoten Illustrated Books india Indianen jews Judaica jurisdiction katholieken kinderboek Koloniale Staten koloniale tentoonstelling kolonisatie kunst Language manumissie maps marrons medical muziek Onderwijs photos plantages poetry politiek reizen religie religion Slavery Stedman stedmania theater tijdschriften travel West-Indies
  • German books

Blog at WordPress.com.

  • Follow Following
    • Buku - Bibliotheca Surinamica
    • Join 945 other followers
    • Already have a WordPress.com account? Log in now.
    • Buku - Bibliotheca Surinamica
    • Customize
    • Follow Following
    • Sign up
    • Log in
    • Report this content
    • View site in Reader
    • Manage subscriptions
    • Collapse this bar
 

Loading Comments...
 

    %d bloggers like this: