• Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger

Buku – Bibliotheca Surinamica

~ Library, archives & wunderkammer

Buku – Bibliotheca Surinamica

Category Archives: Sranan Tongo Books

Passie foe Hemel (1901)

06 Sunday Feb 2022

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, 20th century books, Bibliotheca Surinamica, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Passie foe Hemel (1901)

Tags

religie

Passie foe Hemel, wan begi boekoe foe den Roomsoe Katholyki Soema. Gulpen: 1901.

In de Surinaamse bibliotheek vinden we boeken uit alle uithoeken van de wereld. Het merendeel van daarvan werd geschreven in het Nederlands. Dat is niet zo vreemd omdat Suriname meer dan 300 jaar onder Nederlands bestuur viel, van 1667 tot 1975. U zult verbaasd zijn over de hoeveelheid boeken over Suriname die in het Frans, Duits of in het Engels zijn verschenen. Dan zijn er nog een aantal boeken in het Zweeds, Italiaans, Spaans of Latijn. Toch is er nóg een belangrijke taal vertegenwoordigd in de Bibliotheca Surinamica namelijk het Sranan Tongo. Al vóór de verovering door Abraham Crijnssen in 1667 had zich in het gebied dat we nu Suriname noemen een creooltaal ontwikkeld. Toen Engelse en Joodse planters zich rond 1650 vanuit het overbevolkte Barbados in Suriname vestigden namen zij hun Afrikaanse slaven mee. De contacttaal waarmee de slaven onderling en de planters met de slaven communiceerden werd vroeger aangeduid als ‘Neger-Engels’ (‘Negro-English’). Die taal ontwikkelde zich tot de huidige lingua franca van Suriname: het Sranan Tongo, ofwel, Sranan.

Plantagekerk in Suriname

Het Sranan was en is misschien nog steeds vooral een spreektaal. De eerste gedrukte bron waarin we deze taal tegenkomen is in 1718 in Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname van J.D. Herlein, mogelijk een Franse Hugenoot, die tussen 1707 en 1715 in Suriname verbleef. De echte boeken die volledig in het Sranan zijn geschreven dateren van de 19e eeuw. Zij komen vrijwel allemaal voor rekening van de missionarissen die in Suriname begonnen, in eerste instantie vooral van de Herrnhutters (Evangelische Broedergemeente) en later ook door de katholieke kerk.

Dit kleine boekje (8.5 x 13 cm)  Passie foe Hemel, wan begi boekoe foe den Roomsie katholyki soema (1901) is zo’n zeldzaam dat volledig in het Sranan is geschreven (op een aantal kleine teksten in het Latijn na). Het werk van de missionarissen bestond hoofdzakelijk uit het verspreiden van het geloof. Alles wat een katholiek moest leren en weten stond in de catechismus. In Suriname werd de catechismus verkort en vertaald in het Sranan. Zo verschenen er kleine boekjes zoals Pikien Katechismus (xxxx) aan de hand waarvan de priesters leerlingen konden zo onderrichten dat zij alles uit het hoofd konden leren en de teksten uit het hoofd konden opzeggen. De meeste mensen in Suriname konden niet lezen of schrijven. Bij de catechese werd uiteraard ook gezongen. Passie foe Hemel is een gezang en gebedenboek dat speciaal voor de missie in Suriname gemaakt werd. Passie foe Hemel betekent zoveel als de weg naar de hemel of de hemelse weg. Het werd gedrukt in Gulpen (Limburg) door de firma M. Alberts, opgericht in 1792. Alberts was de vaste drukkerij van veel Limburgse katholieke instituten zoals het priesterseminariaat Rolduc. Het boekje begint met Wan Lijst foe den Feesti. Dan volgen er gebeden zoals Mamatem Begi of Akte foe Berouw: “Mi Gado, mi Masra! Alla zondoe, disi mi ben doe, de hati mi foetroe….”. Er zijn vertellingen, biechten, missen, psalmen, litaniën en gezangen.

Hoewel het boekje is gemaakt om de ongeletterde bevolking van Suriname het katholieke geloof bij te brengen is het ook direct een rijke historische bron die iets laat zien van de verhoudingen tussen kerk en samenleving. Maar nog belangrijker is het feit dat het boek ons iets leert van het Sranan aan het eind van de 19e eeuw. Voor taalwetenschappers en anderen die geïnteresseerd zijn in het Sranan bevat het een schat aan informatie.

Passie foe Hemel verscheen voor het eerst in 1871 (‘s-Hertogenbosch: Lutkie & Cranenburg), gevolgd door nog een druk in 1896 (Gulpen: Alberts, 1896). Van Passie foe Hemel zijn er maar een paar exemplaren bewaard gebleven en die vinden we voornamelijk in Nederlandse universiteitsbibliotheken. Het exemplaar uit de Buku Bibliotheca Surinamica collectie behoorde ooit toe aan de vermaarde linguist/Surinamist Jan Voorhoeve (1923-1983) die in 1956 naar Suriname kwam om aan een nieuwe bijbelvertaling te werken in het Sranantongo. Hij was de drijvende kracht achter het Surinamenummer van het tijdschrift De Tsjerne (1953) en heeft verschillende publicaties over de Surinaamse taal en -literatuur op zijn naam staan.

Carl Haarnack

literatuur:

  • Arends, Jacques & Perl, Matthias. Early Suriname Creole Texts. A Collection of 18th-century Sranan and Saramaccan Documents. Madrid / Frankfurt, 1995.
  • Margot van den Berg. A grammar of early Sranan. Amsterdam, 2007.

Titelpagina

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Njoe-Jaari-Singi voe Cesaari. Utrecht: Braga (1843)

31 Monday Aug 2020

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Njoe-Jaari-Singi voe Cesaari. Utrecht: Braga (1843)

Tags

Language, muziek

Proeve van Neger-Engelsche poezy. Njoe-Jaari-Singi voe Cesaari. In: Braga, dichterlijke mengelingen, uitgegeven door een dichtlievend gezelschap. Utrecht: Bij van Paddenburg en Comp., 1843.

‘Soema de jompo janna so?
Mi bribi na Cesaari;
Pooti, a no man voe go,
Moffina fa a haari!
Wan soro no hati toe soema, loekkoe fa a mangrie,
Daggoe habi foeloe masra a slibi nanga hangrie…..’

Zo begint het eerste gedicht dat in het Sranan in druk verscheen. Het gedicht bestaat uit tien strofen van zes regels waarbij telkens de laatste twee regels dubbel zo lang zijn als de eerste vier. In de jaren 1836 en 1837 werd het in losse bladen aan de man gebracht in Paramaribo. Mogelijk gebeurde dat door de hoofdfiguur in dit gedicht zelf, de doofstomme Cesar (Cesaari), maar daarover bestaat geen zekerheid. In 1843 werd het gedicht opnieuw afgedrukt maar nu in een Nederlands literair tijdschrift Braga. Dit tijdschrift, waarin alle teksten rijmden, werd in 1842 opgericht door Jan Jakob Lodewijk ten Kate (1819-1889) en Anthony Winkler Prins (1817-1908). Er verschenen slechts twee jaargangen. Cesar is, zo lezen we in Braga, een ‘neger’ van ongeveer 30 jaar oud. Vanwege zijn doofstomheid kan hij niet praten en brengt hij ‘akelige’ geluiden uit om zijn blijdschap, verwondering of droefheid uit te drukken. Hij verstaat echter alles wat men hem zegt uitstekend. Hij trekt sterk met zijn rechterbeen en loopt op zijn tenen. Cesar  woont in een huisje aan de rivieroever. Vanaf die plek kan hij de seinen waarnemen die de schepen uitzenden. Zodra hij een schip de Surinamerivier ziet binnenkomen informeert hij de ingezetenen van de Paramaribo en ontvangt daarvoor een kleine vergoeding.  

In het Nieuwjaarslied vraagt deze bedelaar voorbijgangers in Paramaribo om een aalmoes. Hij belooft dat iedereen die iets geeft het dubbele terug zal ontvangen. Verder wenst Cesaari voor iedereen alle goeds:

‘Mi wensi geluk na ibrie wan
Na inni da jaari dissie
Alla oeman sa venni man
Den jonkman sa venni missie..’

Maar gedicht einidgt met een smeekbede:

‘Ma, mi teeki Gaddo beggi joe,
No forgitti Cesaari!
Awassi mi pooti, tokkoe na troe,
Mi habi mi libbi voe tjaari;
Mi no habi foeloe voe wensi, mi no habi foeloe vo fredde,
Mi no habi noffo foe libbie, ma mi habi toe moessie vo dedde.’

In 1958 analyseerden Ursy M. Lichtveld en Jan Voorhoeve in Suriname: Spiegel der Vaderlandse Kooplieden (Zwolle: Tjeenk Willink, 1958) dit bijzondere gedicht. Zij wijzen Jan Jakob Lodewijk ten Kate, uitgever van Braga, aan als vertaler van het gedicht in het Sranan. In de belangrijke anthologie van de Creoolse literatuur in Suriname, Creole Drum (New Haven and London: Yale University Press, 1975) brengen Lichtveld en Voorhoeve het gedicht opnieuw ter sprake. Voor het eerst wordt melding gemaakt van de mogelijkheid dat de Surinaamse jurist H.C. Focke (1802-1856) de auteur is van het gedicht. Focke publiceerde in 1855 het Neger-Engelsch Woordenboek, een belangrijke bron voor het Sranan en de Surinaamse odo’s. Juist deze odo’s vormen een belangrijk onderdeel van onze Njoe-Jaari-Singi. Zoals bijvoorbeeld deze odo: “Kondre draai, poes-poesi njam slaa”. Deze odo vinden we terug in het woordenboek van Wüllschlägel (1856) onder odo nr. 347 (‘het is de wereld op z’n kop’, ch).

In het exemplaar van het tijdschrift Braga dat zich in de Buku collectie bevindt vinden we een interessante aantekening in potlood: ”Ten Kate ontving dit lied (gedicht en met een schip versierd) ten geschenke van mr. J.I.D. Nepveu te Utrecht en leverde daarvan de hierbij gevoegde vertaling”. Dat maakt de zaak nóg interessanter. Jan Ignatius Daniël Nepveu (1810-1887) was griffier van het provinciaal gerechtshof in Utrecht en hij was actief op letterkundig gebied. Hij was de kleinzoon van Laurens Johannes Nepveu die in 1751 in Paramaribo geboren was. Deze laatste was weer de zoon van Jean Nepveu (1719-1779), gouverneur-generaal van Suriname.

Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Uit mijn verleden: bijdrage tot de kennis van Suriname. Willem Boekhoudt (1874). 

09 Sunday Sep 2018

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Uit mijn verleden: bijdrage tot de kennis van Suriname. Willem Boekhoudt (1874). 

Tags

Dutch, geschiedenis, Slavery, travel

“Uit mijn verleden” : bijdrage tot de kennis van Suriname. Willem Boekhoudt.  Winschoten: J.D. van der Veen, 1874.

De Surinaamse geschiedenis is op vele manieren verbonden met de Nederlandse provincie Groningen. Er zijn nogal wat Groningers in de loop der eeuwen naar Suriname vertrokken. Willem Boekhoudt (Groningen 1822- Winschoten 1894) is misschien één van de minder bekende Groningers die Suriname hebben bezocht. Tussen 1845 en 1849 woonde en werkte hij in Suriname in een ‘privaat-betrekking’ bij een aanzienlijke Nederlandse familie, zoals hij zelf schreef. Hij mocht herhaaldelijk als Evangelie-dienaar optreden in de Hervormde Kerk.

IMG_2969

Frontispies uit ‘Uit mijn Verleden’ (1874)

Omdat Boekhoudt, 25 jaar na zijn terugkeer in Nederland, over zijn ‘Surinaamse jaren’ een boekje publiceerde heeft hij zich een plek verworven in de Surinaamse geschiedenis en in de Surinaamse bibliotheek. Dank zij hem kunnen we nu door de ogen van een 22 jarige Groninger kijken naar het Suriname in de nadagen van de slaventijd. We moeten om zijn verhaal te kunnen lezen wel zijn aanvankelijke xenofobie verstouwen (‘De eerste aanblik van den neger boezemde mij afkeer in. Dat domme dierlijke wat het gelaat van den Afrikaan kenmerkt, is waarlijk niet in staat den Europeeër voor hem in te nemen’).

Boekhoudt vertelt ons over de schoonheid van de plantages en de verrukkelijke aanblik van de ‘schoone stad’ waarvan de straten zijn bedekt met schelpzand en die aan weerszijden zijn beplant met ‘citroen- of oranjebomen’. Maar hij is er ook getuige van hoe twee bastiaans op een plantage aan ‘eene jeugdige negerin, opgehangen aan een boom’ zweepslagen toedienen. Boekhoudt dankte de Hemel toen hij weer in de stad was waar zijn oog voor dergelijke ‘schriktooneelen’ gespaard bleef. Het was niet beslist de bedoeling van Boekhoudt om over alle mistanden, waar hij getuige van was, te schrijven. Dat zou in zijn ogen niet eerlijk zijn ten opzichte van de families die hun slaven ‘zachtzinnig’ bejegenen. Maar hij noemt het voorval van de slavin, die op afschuwelijke wijze zweepslagen krijgt, hier toch. Hij bekritiseert direct Wolter Robert baron van Hoëvell die in 1854 in zijn belangrijke boek Slaven en Vrijen onder de Nederlandsche Wet felle kritiek levert op de behandeling van slaven.

tentboot

Van Boekhoudt leren we dingen die we in archiefstukken doorgaans niet tegenkomen. Zo schrijft hij dat elke voorname familie over tenminste zeven ‘negers’ in de bediening moet beschikken. Enkele families hebben er meer dan twintig in hun huishouden. Het gezin waar hij werkzaam is (helaas weten we nog steeds niet welke familie dit was) had als bedienden twee ‘foetoe-bois’, een ‘naaimeid’, een ‘waschmeid’, een ‘botteleriemeid’, een kokkin, twee ‘palefreniers’ oftewel ‘grasnegers’ (die elke dag met een kano de rivier af gingen om op een andere plantage gras voor de paarden te halen) en een ‘blanken koetsier’.

Boekhoudt is onder de indruk van de ‘onvermoeidheid’ en kracht van de slaven. Hij geeft als voorbeeld dat één van de slaven van plantage Jagtlust van ’s morgens zes uur tot ’s avonds zes uur op het veld werkt. Na zijn werkdag loopt hij, ondanks het verbod van zijn ‘meester’, vier uur om naar een ander plantage te lopen waar zijn meisje woont. Hij moest daarbij door het bos en vaak door het water dat tot aan de knieën rijkt. Omdat hij de volgende ochtend weer vóór zes uur ’s morgens op Jagtlust moest zijn kon hij slechts een paar uurtjes met zijn geliefde doorbrengen. Dergelijke anekdotes maken het boekje van Boekhoudt onderhoudend en interessant.

 

kaartplantagecornelisvriendschap

Gezicht op de plantage Cornelis Vriendschap in Suriname  (collectie Rijksmuseum)

Ook worden er verschillende tochten naar het binnenland ondernomen. Zo gaat Boekhoudt met zijn beschermheer L., commissaris der Inlandsche bevolking, op reis naar de Boven-Cottica om de Aucaners ernstig te onderhouden over hun strooptochten en het feit dat het verboden is om in grote getale naar de stad te komen. De heer Slengarde, assistent van de commissaris, fungeerde als tolk. De tocht bracht hem langs vele plantages en er waren vele interessante ontmoetingen. Voorbij de Barbacoeba-kreek en de Becoe-kreek ontmoetten zij de Posthouder van de ‘Aucaner-Boschnegers’, een Belg die al twintig jaar tussen deze marrons woonde.

Het lijkt alsof hij zijn xenofobie van het moment, toen hij voor het eerst met Afrikaanse slaven werd geconfronteerd, langzaam van zich heeft afgeworpen. In zijn boek neemt hij een lange lijst met odo’s op (‘van welke eenige door mij-zelven uit de mond des negers zijn opgeteekend’) omdat deze het duidelijkst de scherpzinnigheid (‘vernuft’) van ‘den Neger’ verraden. (“Kondre drai, poes-poesi njam sra” (sic) -De wereld draait, de kat eet sla: ’t is de verkeerde wereld). Aan het eind van het boek krijgen we zelfs de preek die Boekhoudt in ‘de Neger-Engelsche taal’ houdt voor de Hervormde gemeente in Paramaribo (op 8 november 1846).

Ik verzamel al meer dan dertig jaar boeken uit de Surinaamse bibliotheek. Toch ben ik dit boek van Willem Boekhoudt in die hele periode slechts één keer tegen gekomen. We vinden het boek bij een klein aantal universiteitsbibliotheken en bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag maar daar houdt het dan ook direct mee op. De Buku Bibliotheca Surinamica beschikt gelukkig over een fraai exemplaar. Verzamelaars moeten veel geduld en vooral veel geluk hebben om een exemplaar te vinden. Dat is jammer want het is eigenlijk één van de leukste 19e eeuwse reisverslagen die we kennen. Voor degenen die belangstelling hebben om de tekst te lezen is er gelukkig een digitale versie op het net te vinden (www.dbnl.nl).

Carl Haarnack

 

IMG_2968

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Basterd of Neger-Engelsch. G.C. Weygandt (1798)

01 Monday Jan 2018

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Basterd of Neger-Engelsch. G.C. Weygandt (1798)

Tags

Language, Onderwijs

Gemeenzaame leerwyze om het Basterd of Neger-Engelsch op een gemakkelyke wyze te leeren verstaan en spreeken. [G.C. Weygandt]. Paramaribo: gedrukt by W.W. Beeldsnyder, 1798.

Dat we vroeger de Sranan Tongo ‘Neger-Engels’ noemden komt omdat, toen deze taal ontstond, Suriname nog een Engelse kolonie was. Voor de Europeanen die in de kolonie kwamen was het noodzakelijk zich deze taal enigszins eigen te maken om met de slavenbevolking te kunnen communiceren. Dat kon men eigenlijk alleen leren in de dagelijkse praktijk. Pas in de tweede helft van de 18e eeuw verschenen er taalboekjes voor Nederlanders, die zich het ‘Neger-Engelsch’ wilden bekwamen.

voorduin weygandt

Rond 1765 verscheen allereerst Nieuwe en nooit bevoorens geziene Onderwyzinge in het Bastert, of Neeger Engels, zoo als het zelve in de Hollandsze Colonien gebruikt word… door Pieter van Dyk. Dit boekje was gedrukt bij de Erven de Weduwe Jacobus van Egmont in Amsterdam. Maar in 1798 verschijnt er een boekje om het ‘Neger-Engelsch’ te leren dat in Paramaribo gedrukt is: Gemeenzaame leerwyze om het Basterd of Neger-Engelsch op een gemakkelyke wyze te leeren verstaan en spreeken. Dit boekje werd gedrukt in de drukkerij van W.W. Beeldsnyder. Wolphert Weijer Beeldsnyder (1764-18??) was ook de uitgever van de Weeklyksche Surinaamsche Courant. Dit taalboekje verscheen met alleen de vermelding van de initialen G.C.W. op het titelblad. Maar er bestaat geen twijfel dat de auteur van het tweede instructieboekje voor het Sranan G.C. Weygandt is.

Weygandt titelpagina 2

Over de auteur weten we weinig. In de Surinaamsche Courant van 20 januari 1821 vinden we een advertentie waarin het publiek wordt geattendeerd op een openbare verkoop van boeken in het huis van wijlen Mr. P.J. Changuion. G.C. Weygandt heeft de advertentie geplaatst en is vermoedelijk dus de ‘vendumeester’. Er zijn ook aanwijzingen dat Weygandt (onmiskenbaar een Duitse familienaam) verbonden was aan de Evangelische Broedergemeente (ook wel Herrnhutters genoemd). Zijn leerboekje voor het Sranan was er op gericht om beter met de slavenbevolking te kunnen communiceren en op Europese handelaren die naar Suriname kwamen om zaken te doen. In het voorwoord stelt Weygandt dat het hem ook te doen is om de taal weer te geven zoals die in Paramaribo wordt gesproken in tegenstelling tot het Sranan van de plantages.

tekening_van_heerendijk_in_suriname_-_paramaribo_-_20419986_-_rce

Duidelijk is dat Weygandt voortborduurde op het boek van Pieter van Dyk dat hij tot zijn beschikking had. Maar hij zal ongetwijfeld ook gebruik hebben gemaakt van de kennis van de  vrije ‘mulattin’ Dressje van Princes van Heel met wie hij samenwoonde en kinderen had.[i] Ook Dressjes moeder, een vrije zwarte vrouw en een slavin maakten deel uit van het huishouden. De Surinaamsche Staatkundige Almanach voor den Jaare 1796 (en ook die van 1798) vinden we ene J.S. Weygand als broodbakker. In 1825 vinden we een verzoek tot manumissie voor ‘den Neger’ Martinus die ooit eigendom was van de ‘vrije Jaba van J.S. Weygandt’. Zou de boekbinder Manheim van Weygandt die voorkomt in de Surinaamsche Almanak van 1828 en 1836 één van de kinderen kunnen zijn van onze G.C. Weygandt? Van deze Manheim wordt het huis en erf gelegen op Combé, aan de Wichersstraat (toevallig ook de straat waar de redactie van de Parbode nu gevestigd is) bij executie publiekelijk verkocht. Dankzij de Volkstelling van 1811 weten we dat deze Manheim Weygandt (ook wel Manheim van Weygandt genoemd) als ‘kleurling’ wordt bestempeld.[ii]

De woordenlijst is bijzonder uitgebreid en interessant. De ‘Samenspraken’ (dialogen) geven een goed beeld hoe gesprekken tussen een plantagedirecteur en een ondergeschikte zou hebben kunnen verlopen. U moet de digitaal beschikbare versie er maar eens op na slaan. Het originele boekje zult u alleen in universiteitsbibliotheken aantreffen. Het is uitermate zeldzaam. Ook de Buku-collectie moet het helaas zonder doen.

Carl Haarnack

 

[i] Met dank aan Natalie Zemon Davis: Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname (https://bukubooks.wordpress.com/davis/creolelanguages/)

[ii] In de Volkstelling van 1811 vinden we een overzicht van de vrije gekleurde en zwarte bevolking van Suriname. Hier in komen we M. Weygandt tegen (volgnr. 781 / folio 762  / inventaris 278/25). Met dank aan Denie Kasan: (https://deniekasan.wordpress.com/familieberichten-suriname/volkstelling-1811-suriname/)

Zie ook:

Boeken over Taal

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Roomsch-Catholijke Catechismus (1847)

12 Saturday Nov 2016

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Roomsch-Catholijke Catechismus (1847)

Tags

Language, Onderwijs, religie

Roomsch-Catholijke Catechismus of Kort Begrip der Christelijke Leering in de Neger-Engelsche Taal voor de Kolonie Suriname met de Gebeden van den Nooddoop de Morgen en Avondgebeden [….] Amsterdam: C.L. van Langenhuysen, Singel, in den Berg Tabor, no. 465, 1847.

In het jaar 1735 kwamen de eerste Moravische Broeders, de Herrnhutters, aan in Suriname. Dat kon gebeuren omdat Graaf Nikolaus von Zinzendorff, de leider van deze piëtistische beweging, bevriende relaties had het bestuur van de Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname. Kort daarna, in 1740, gaf de gereformeerde kerkenraad in Amsterdam toestemming voor de oprichting van een Lutherse gemeente in Paramaribo. Suriname werd door velen gezien als een protestantse kolonie en moest dat vooral blijven. Pas aan het eind van de 18e eeuw kreeg de Rooms-Katholieke kerk in Suriname voet aan de grond. Voorwaarden voor de vestiging van een katholieke gemeente waren dat hun kerk er niet als kerk uit mocht zien, zij uit de buurt van gereformeerden en luthersen moesten blijven én zij zich niet met de slaven mochten bemoeien.[i]

katholieke-kerk-klein

Katholieke Kerk in Paramaribo en een begrafenis processie (1839)

Op 21 november 1817, binnenkort 200 jaar geleden, arriveerde de Amsterdamse priester P. Wennekers in Paramaribo. Hoewel Wennekers al in 1823 in Suriname overleed heeft hij toch in belangrijke mate zijn stempel op de katholieke kerk in Suriname kunnen zetten. Hij richtte in Nederland een liefdefonds op om in Paramaribo een school te stichten en om slaven vrij te kopen. Ook leerde hij Sranan Tongo om met de slavenbevolking te kunnen communiceren. Aan hem hebben we dan ook dit prachtige Sranan Tongo-boekje te danken. Het is in een groen linnen bandje gevat en de bladsneden zijn verguld.

Zoals te verwachten vinden we in het boekje teksten als:

“Mi Gado, mi Masra! Alla ogri disi mi ben doe, dee hatti mi foetroe, bikasi nanga datti mi ben trobbi joe, mi Gado!”

Maar het boekje bevat ook aanwijzingen voor de missionarissen die in het Nederlands zijn opgesteld:

“Indien het een nieuwe Neger is, die de taal nog niet goed verstaat, brengt men hem inde opene lucht, wijst men met hand naar den Hemel, om hem God in zijne groote werken te doen kennen …..”.

Dit maakt het boekje niet alleen interessant voor taalkundigen die het Sranan Tongo bestuderen maar ook voor historici die iets proberen te begrijpen van het leven in de slaventijd.

kankantrie

Kankantrieboom Suriname (Benoit, 1839)

Dat het katholicisme niet altijd door alle slaven met gejuich zal zijn ontvangen mag blijken uit het volgende. Op 24 juli 1821 werd op de plantage La Ressource een Kankantri omgehakt. Deze katoenboom (na Busi Gado) werd door slaven vereerd. Wennekers noemde deze boom een Afgoderij Boom. Op de plek waar de boom stond werd het Heilige Kruis geplant. In zijn boekje publiceerde hij Gezang ter Eere van het H. Kruis (Na Kownu fraga tiki), een vertaling van het Latijnse Vexilla Regis. Hij droeg dit lied op aan Mejufrrouw Anna Martina van Gelderland, eigenares van La Ressource aan de Saramacca.

de-berg-thabor-boekenwinkel-langenhuyzen-hoek-van-singel-434-en-de-beulingstraat-beeldbank-stadsarchief-amsterdam

In den Berg Tabor. De boekwinkel/uitgeverij van C.L. van Langenhuyzen op de hoek van de Singel (nu no. 434) en de Beulingstraat (Beeldbank Stadsarchief Gemeente Amsterdam)

Het boekje werd in 1847 uitgegeven door C.L. van Langenhuysen die gevestigd was aan het Singel 434 in Amsterdam (hoek Beulingstraat). Het is herdruk van het boekje dat Wennekers in 1822 bij Tetroode in Amsterdam liet verschijnen. Dit exemplaar uit de Buku-collectie werd, zo blijkt uit de handgeschreven ex-dono op het titelblad, geschonken door Jacobus Groof (die meer dan twintig jaar in  Suriname werkte) aan frater J. van Vree. Deze laatste was president van het seminarie van Warmond waar Grooff theologie gestudeerd had. Dat is ook direct het geheim hoe het kan dat dit boekje in zo’n goede staat bewaard is gebleven: het is nooit blootgesteld aan de Surinaamse klimatologische omstandigheden. Er zijn maar weinig gedrukte bronnen met teksten die in het Sranan Tongo zijn geschreven. Daar moeten we zuinig op zijn. In Suriname zijn de exemplaren die ooit door katholieke missionarissen zijn meegebracht allang verdwenen. In Nederland beschikken alleen de bibliotheken van de universiteit van Leiden en Maastricht over een exemplaar.

Carl Haarnack

[i] Zie: Joop Vernooij, De regenboog is in ons huis. De kleurrijke geschiedenis van de r.k. kerk in Suriname. p. 14 e.v.

titelblad

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname

26 Sunday Oct 2014

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books, English books, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname

Tags

EBG, Judaica, Language, marrons, plantages, Slavery, West-Indies

by Natalie Zemon Davis

Abstract

This article describes the sources for, and the origins and uses of, the creole languages in the Dutch colony of eighteenth-century Suriname – those created and spoken among slaves on the plantations, among the free black Maroons in the jungle villages and among the mixed population (freed/slave, Christian/Jewish, French/Dutch, etc.) of the town of Paramaribo. The rich sources derive especially from plantation managers and Moravian missionaries, at their best working with black or coloured collaborators. These creoles, both the Englishbased Sranan and the Portuguese-based Saramaccan, allowed generations of Africans and Surinamese-Africans of diverse background to discuss matters of family, health and religion, to tell stories, to establish intimacy and mount quarrels with each other, to consider relations with masters and settlers, to plot resistance and sometimes to construct a past history. The uses of the creole languages by settlers are described, including their limited employment for religious conversion. The article concludes with the Dutch and Sranan poems published in the seventeen-eighties by a Dutch settler married to a mulatto heiress, poems casting in doubt hierarchies of colour.

_____________________________________________________________

Caribbean creole languages are especially instructive for the historical study of communication. These creoles were created by people wrenched from their own language communities and by the children of such uprooted parents; by people eager to have a language in which to conduct their lives amidst a surrounding babel of tongues and in lands far away from those of their progenitors. They illustrate the ingenuity of human populations in difficult straits and the wide range of situations and subjects they wanted to be able to talk about in relatively short order.

Linguists took their time to decide that colonial creoles were not just ‘broken’ or ‘bastard’ or ‘aberrant’ versions of genuine languages, but were new languages in their own right and worthy of study. In that change of view, the Suriname creoles had a role to play. In 1829, when the British and Foreign Bible Society published a New Testament, translated by the Moravian Brethren missionaries into ‘Negro-English’, the Suriname English-based creole, it was immediately assailed by the Edinburgh Christian Instructor for ‘putting the broken English of the Negroes . . . into a written and permanent form . . . embody[ing] their barbarous, mixed, imperfect phrases’. Whereupon in 1830 the philologist William Greenfield, himself a biblical specialist and translator, published an answer showing that the Suriname creole was an autonomous ‘rule-governed’ language, with connections to both English and Dutch, but separate from them. He reminded critics that the origins of the Suriname creole were not that different from the origins of English, once held in contempt as ‘a barbarous jargon, neither good French nor pure Saxon’. And against those claiming that Africans lacked the ability to master the English language, Greenfield wrote, three years before the abolition of slavery in England: ‘The human mind is the same in every clime; and accordingly we find nearly the same process adopted in the formation of language in every country’.1

Hugo Schuchardt (1842-1927)

Suriname creole languages also figured in the abundant work of the Austrian Hugo Schuchardt in the late nineteenth and early twentieth century. Celebrated as ‘the father of creole studies’, Schuchardt continued to undermine Eurocentric judgement of language:

When the [Suriname] Black . . . says ‘go-take-come’ (go teki kom . . . ) for ‘fetch’, we regard it with astonishment as an African peculiarity, though [fetching] is actually a question of three distinct acts. The peculiarity is ours . . . Is it more natural to say ‘I have hunger’ [ j’ai faim] than ‘hunger have me’ ( . . . hangri kisi mi)?2

Louise van Panhuys geboren von Barckhaus-Wiesenhütten (1763-1844). Tanz der Haussklaven vermoedelijk van de plantage Nut en Schadelijk

Schuchardt published eighteenth-century texts in both the Suriname English-based creole, now called Sranan, and the Suriname Portuguese-based creole, called Saramaccan, noting that there was overlap in words between the two and that both creoles were richly endowed with African words. Describing these and other Atlantic creoles, Schuchardt used two modes of explanation: certain practices, such as putting verbs at the front of a phrase or stringing them along in a series, he attributed to precise African practices (what the linguists now call ‘substrate influence’); other features found in all the creoles, such as using infinitives rather than inflected verb forms, he explained by ‘parallelism’, or what linguists now call ‘universal processes of creolization’.3

In the development of creole studies since the nineteen-thirties and their explosion in the last forty years, such modes of describing and explaining have been at the forefront of lively debate. Are the similar forms found in the Atlantic creoles to be explained solely by universal properties of language inborn in all of us (the ‘language bioprogram’, as a leading proponent, Derek Bickford, calls it)? Or are similarities in phonology and syntax to be explained by substrate influences, that is, influences from west African languages? Are creole languages created in a single generation by slave children who are born in the Americas and who take the pidgin of their displaced parents and turn it into a real ‘nativized’ language? Or are they rather created over several generations, with the influx of new speakers from Africa making a difference? The best current wisdom, some of it drawn from the study of the languages and demography of Suriname, combines these alternatives. Both language bioprogramme and west African substrate can play a part in the first emergence of a creole; and though the creole might ‘jell’ in a generation, it could acquire new features afterward from the flood of arrivals from Africa, some of them children, who learned to speak it as a second language, and from other processes of language change.4

Suriname was an English colony from 1650 to 1667.5 The first settler population at its height was about 1,000 people, many of them coming from other English colonies in the Caribbean. The 2,000 slaves who worked their sugar plantations on the Suriname and Commewine rivers included Arawak Indians, but most of them were Africans, transported on Dutch slave boats especially from the Slave Coast and Loango. Purchased at the Paramaribo slave market or in some instances born on the plantations, these men, women and children spoke the Gbe and Bantu Kikongo languages to whatever compatriots they had, and in the early years used an Englishbased pidgin for intra- and inter-plantation communication. By 1667, when the Dutch acquired the colony, the pidgin was expanding into a creole with an English and west African lexicon. During the sixteen-seventies most of the English-owned slaves were taken from Suriname by their departing masters, but not before they had passed on their creole to a new generation of Africans purchased by the Dutch planters. Other recent arrivals from Africa learned the creole directly from those  slaves and the slaves of English proprietors who stayed on. By around 1700 the language was known in Dutch as Neger Engels or Neger Engelsche.6 Not long after, it was also taken into the woods by runaway slaves, and became the language of the Djuka Maroons.

Meanwhile in these same decades, a second, related creole emerged in Suriname. In 1664–5 a group of Portuguese Jews won permission from the English to establish themselves in Suriname with all liberty to practice their religion.7 Families came from Amsterdam, nearby Cayenne and elsewhere, and in a spirit both entrepreneurial and eschatological (these are the years of the proclaimed Messiah Sabbatai Zevi), they set up sugar plantations part way up the Suriname River and established a village nearby, a New Jerusalem of their own. When the colony became Dutch, all their privileges were confirmed by the governor, and by 1680, the Jews of the Portuguese Nation (as they called themselves) owned about thirty plantations. On them, some 1,200 slaves were speaking to compatriots the same range of west African languages (Gbe, Kikongo and others) as on the Christian estates, but had developed for cross-plantation communication a creole with a Portuguese and African lexicon, and with many English words as well. By 1690, the first escapes from the Portuguese-Jewish plantations had occurred, and the Maroons who set themselves up near the Saramacca River carried this creole with them, to be used by other slaves who fled to them in the next decades. The language, when spoken on the plantations, came to be called Dju-tongo, the Jewish tongue, and when spoken in the bush, Saramaccan.8

Groentemarkt

The speakers of these creoles increased in number in Suriname over the course of the eighteenth century. In 1701, some 8,500 people of African origin were slaves on the plantations and perhaps 1,000 more had escaped to the forests. At the same time some 700 people of European origin were living in Paramaribo and on the plantations: Dutch, Portuguese-Jewish and even some German-Jewish families, Huguenots from France or other places of refuge after the revocation of the Edict of Nantes, and English.

By 1774, almost 60,000 people of African origin were living on the plantations, though because of a high mortality the number would soon sink to around 50,000 for the next decades. The majority of these men and women had crossed the Atlantic on a slaver, some still from Loango, many others from the Gold Coast and Windward Coast, bringing with them their Akan languages and other west African tongues. Native-born blacks were a minority among the slaves, but by the seventeen-seventies, if not well before, the word ‘criolo’ appears on the plantation inventories and the word ‘kreól’ or ‘crioolo’ is used in the Neger Engelsche tongue to indicate a person born in Suriname.9

While the slave population multiplied six- or seven-fold across the eighteenth century, the European settler population tripled – estimates in the seventeen-eighties are in the range of 2,000–3,000 people – and European languages increased as well. So prevalent was the French of Huguenots and Swiss soldiers that sermons in the Reformed Church were given regularly in both French and Dutch.10 In the streets of Paramaribo and in the great houses of certain plantations, one heard Swedish, German and English (and English with a Scottish burr). Jewish families made up a third of the settler population in 1787, according to David de Isaac Cohen Nassy, a descendant of one of the earliest Jewish planters: about 830 Jews of the ‘Portuguese nation’, who continued to speak Portuguese among themselves, and nearly 500 of the ‘German nation’, some of them coming from as far away as Poland, and speaking Yiddish to each other.11

Finally, there were free people of African descent or part-African descent: over 5,000 Maroons living in the forest villages and speaking varieties of Neger Engelsche and Saramaccan at the end of the century; and between 650 and 1,000 free blacks, mulattos and other people of colour living in Paramaribo and elsewhere in the years 1787–95, whose languages will be discussed below. Our sources for these creole languages in action in eighteenth-century Suriname are good, especially for Neger Engelsche, which, following the practice of linguists today, I will usually call Sranan. We have two Sranan-Dutch vocabulary or phrase books. One is brief, with only introductory phrases, inserted for ‘the entertainment of the readers’ into an extended description of Suriname by Jan Herlein, a young Dutch Huguenot who lived in the colony for several years until 1704. He reported what he had seen and heard, but also learned much from the governor, from a Paramaribo merchant and from a plantation manager on the Commewine River. Herlein worked over his notes, publishing his book only in 1718, long after his return to The Netherlands.12

Another vocabulary, much fuller, was compiled in 1765–70 by Jean Nepveu as part of an unpublished revision of Herlein’s entire book, which he thought was ‘not up to much’. Nepveu was in good position to judge: a Dutch Huguenot who spent most of his life in Suriname, he had risen through a sequence of colonial offices to become deputy governor in 1756–7 and then governor of Suriname in 1769. The world of the slaves he knew as owner of five coffee plantations and of a sugar plantation with some 150 slaves on the Commewine River; the world of the Maroons from many inquiries into their raids and from sporadic peace negotiations with their leaders. In 1767, as he was writing his Annotations on Herlein’s book, he took as his second wife a widow, herself an heiress to plantations and said to be the daughter of a wealthy free mulatto.13

Planter Suriname

Our most remarkable instruction book in ‘Neeger Engels’ (as its author called it) and Dutch was put together around 1763 by one Pieter van Dyk. He had spent years in Suriname, most likely as a plantation manager or as a ‘white overseer’ on the Commewine River, and published the New and Unprecedented Instruction in Amsterdam after his return to The Netherlands, patiently working with printers who had never set such a text in type before. Van Dyk dedicated the book to his friend Tepper (addressing him before the Dutch boats from Paramaribo had brought van Dyk news of Tepper’s burial in August 1763 by the Lutheran church on the Commewine): with Tepper’s thorough knowledge of Neeger Engels and of the life of a plantation manager, van Dyk hoped he would approve of the book. Writing for merchants and craftsmen in Suriname, and especially for plantation owners and managers so that they could ‘understand the slaves and be understood by them’, van Dyk included extended vocabulary and dialogues and a fascinating play set on a plantation.14

Some years later two missionaries of the Moravian Brethren in Suriname prepared manuscript dictionaries showing word use and grammar for their fellow Herrenhuter there. Christian Ludwig Schumann began the process in 1778 with a dictionary in Saramaccan and German. Born in 1749 to a Moravian missionary in neighbouring Berbice, Schumann spent his boyhood and young adult years in Germany, returned to the Herrenhuter settlements in Suriname in late 1776, and immediately plunged into learning ‘Negersprache’, first in Paramaribo and then at the mission at Bambey, far south on the Suriname River near Saramacca settlements. He could practice his Saramaccan on his two Bambey household slaves, a man and a woman, but especially he worked on his dictionary with the aid of the remarkable Johannes Arrabini, as the Saramacca tribal chief Alabi was called after his baptism in 1771.

Bosnegers in Kolonie Suriname A.M. Coster 1866

Alabi was also a major resource for Brother Johannes Andreas Riemer, who put together a Saramaccan-German dictionary during a brief stay two years later: ‘the baptized Negro captain Johannes Arrabini [was] of invaluable service to me, on a daily even an hourly basis.’ While the inexperienced Riemer found Saramaccan ‘poor in words’, the learned Schumann delighted in ‘the vast quantity of unchanged Latin words’ he found in the language, explaining their presence by the fact that these ‘Free Blacks’ (that is, Maroons) were the descendants of the runaway slaves of the Portuguese Jews. Before Schumann returned to Germany in 1783 he also compiled a Sranan and German dictionary, and included some words with a Portuguese lexicon drawn from Dju-tongo.15

read on: https://bukubooks.wordpress.com/davis/creolelanguages/

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Proeve eener handleiding om het Neger-Engelsch. Helmig van der Vegt (1844)

09 Saturday Aug 2014

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Dutch books, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Proeve eener handleiding om het Neger-Engelsch. Helmig van der Vegt (1844)

Tags

Dutch, Language, plantages

Proeve eener handleiding om het Neger-Engelsch. Helmig van der Vegt. Amsterdam, 1844. Proeve eener handleiding om het Neger-Engelsch, zoo als hetzelve over het algemeen binnen de kolonie Suriname gesproken wordt, gedurende de reis derwaarts te leeren verstaan en spreken; onmisbaar voor elken Nederlander, die zich met der woon aldaar denkt te vestigen, en zamengesteld ten dienste van jonge zeevarenden, kolonisten en van het zendingshuis te Rotterdam. A. Helmig van der Vegt, Amsterdam, P.N. van Kampen, 1844.

Helmig vd Vegtuit: Voyage a Suriname. Benoit, 1839

Gelukkig is er de laatste jaren meer belangstelling ontstaan voor de geschiedenis van het alledaagse in Suriname. Hoe zag het leven van de gewone man (m/v) er uit? Helaas zijn de mogelijkheden om daar meer over te weten te komen beperkt omdat men toen, net als nu, alledaagse dingen niet interessant genoeg vond om ze op te schrijven. Boeken over taal kunnen ons soms interessante inzichten geven in het leven van toen. Vooral de dialogen die in dergelijke publicaties worden opgevoerd kunnen een belangrijke bron voor ons zijn.

Over het leven van Helmig van der Vegt zelf weten we weinig. Naar eigen zeggen had hij gedurende zestien jaar in het onderwijs gewerkt. In 1839 had hij een ander boekje gepubliceerd dat als titel meekreeg: Handleiding ter bevordering der welsprekendheid, ingerigt ten gebruike voor kunst- en letterlievende maatschappijen en instituten. Uit zijn inleiding van het boekje om ‘Neger-Engelsch’ te leren kunnen we in elk geval opmaken dat hij van deze taal in ieder geval geen hoge pet op had. Het is ‘een onbeschaafde taal zonder opgespoorde vaste grondregelen die hoofdzakelijk gesproken wordt door de geringste klasse van menschen, de slaven’. Maar hij voegt daar direct aan toe dat er in de kolonie geen creool te vinden is die geen sterke liefde heeft voor zijn moedertaal en deze met trots spreekt ‘als ware hij een Franschman’. Helmig van der Vegt heeft dit taalboekje in dertig lessen opgedeeld omdat de overtocht van Nederland naar Suriname toen gemiddeld dertig dagen beslag nam. Zo konden ‘jonge zeevarenden, kolonisten, landverhuizers en zendelingen’ door iedere dag een lesje te leren bij aankomst ‘met meer vrucht en vertrouwen onder de Negerbevolking begeven.’

Koffie

Uit de dialogen tussen een ‘heer en zijn knecht’ in les nummer 22 leren ons het één en ander over die relatie: “Gi mi wan krien hempie sondro vo takki so meni” (Geef mij een schoon hemd zonder zo veel praats te maken); “Go na koekroe aksi da oema, iffi koffi no boli Jette” (Ga naar de keuken en vraag aan de meid of de koffij nog niet gereed is). Maar wat moeten we denken als er onder het hoofdstukje theevisite er zulke zinsneden worden gebruikt: “Mi ben hangri vo si joe” (Ik was begeerig u te zien). Vooral als dit gevolgd wordt door: “Mi lobi vo de nanga joe vo troe” (Ik bemin uw gezelschap zeer); en “Meki wi go nanga mi kamra” (Laat ons nu naar mijne kamer gaan); Ga na fesi, mi sa wakka na joe bakka (Ga vooruit, ik zal u volgen). Over de thee wordt met geen enkel woord gerept.

Helmig van der Vegt achtte zichzelf capabel genoeg om een taalinstructie boekje voor het Sranan Tongo te maken. In de moderne wetenschappelijke literatuur wordt hij echter, overigens tezamen met Pieter van Dyk die we hier eerder besproken hebben, ‘linguistically naive’ genoemd en moeten we voorzichtig zijn met zijn gegevens (Substrata versus Universals in Creole Genesis. Papers from the Amsterdam Creole Workshop, April 1985.Edited by Pieter Muysken and Norval Smith. Creole Language Library, 1. 1986).  Maar wie de moeite neemt dit boekje te bestuderen zal zich zonder enige moeite in het 19e eeuws Suriname wanen.

Carl Haarnack

zie ook:

https://bukubooks.wordpress.com/2011/08/15/taal_werken/

 

 

helmig klein

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Vroegste Sranan Tongo boekje. Pieter van Dyk (1765)

05 Sunday Jan 2014

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, Dutch books, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Vroegste Sranan Tongo boekje. Pieter van Dyk (1765)

Tags

Language, plantages, Slavery

Nieuwe en nooit bevoorens geziene Onderwyzinge in het Bastert, of Neeger Engels, zoo als het zelve in de Hollandsze Colonien gebruikt word… Door Pieter van Dyk. Amsterdam: Gedrukt bij de Erven de Weduwe Jacobus van Egmont,  ca. 1765.

In deze rubriek hebben we tot op heden nog weinig ruimte geboden aan een belangrijke categorie boeken uit de Surinaamse bibliotheek; boeken over de taal. Het zal duidelijk zijn dat de officiële taal in de kolonie Suriname ook in de 18e eeuw Nederlands was. Nederlanders, Duitsers, Sefarische Joden, konden op de één of andere wijze wel uit voeten met het Nederlands, Duits of Frans. Maar de overgrote meerderheid van de bevolking, zo’n 50.000 in getal, bestond uit slaven die uit uiteenlopende (taal-)gebieden in Afrika in Suriname waren samengebracht.

Goudkust 1830Goudkust rond 1830

In de 17e eeuw was Suriname niet alleen een multi-etnische- maar ook een veeltalige samenleving waarin verschillende Afrikaanse-, Europese- en Amerindiaanse talen gesproken werden. Vanaf de tweede helft van de 17e eeuw ontwikkelde zich een lingua franca die bestond uit een mengeling van  deze Afrikaanse- en Europese talen. Dat deze ‘contacttaal’ veel meer werd gesproken dat de Europese talen is een logisch gevolg van de getalsverhoudingen van de verschillende bevolkingsgroepen. Zo leefden er in 1787 ongeveer 10.000 mensen in de stad Paramaribo. Hieronder bevonden zich 1350 Europeanen (inclusief 615 Sefardische en 430 Ashkenazische joden), 650 vrije mensen van Afrikaanse komaf en zo’n 7 tot 8 duizend Afrikanen die in slavernij werden gehouden. In verhouding waren er in de stad dus 4 maal zoveel mensen van Afrikaanse komaf dan Europeanen. Op de plantages was deze verhouding zelfs 24:1.

Het boekje van Pieter van Dyk is het vroegste taal-instructie boekje dat voor het Sranan Tongo werd gemaakt. Het bevat in totaal 112 pagina’s. Het titelblad laat er geen misverstand over bestaan waarvoor het boekje bedoeld is: het is “Dienstig voor alle Koop-Luiden,…Eigenaren, Directeuren der Plantagien, Timmer-Luiden, Smits en anderen ….. om in korten Tyd de Slaaven te konnen Verstaan en van dezelven Verstaan te worden.” Behalve uitgebreide woordenlijsten bevat het boek ook twaalf zogenaamde ‘Zaamenspraken’ (conversaties).

Planter SurinameEen Surinaamse planter

Maar voor plantage-directeuren zijn er veelzeggende teksten die schijnbaar van belang waren- de directeur tegen een slavin: “Oeno doe ogeri, mi za zori joe langa wipi boe zanti oenoe doe, da tem mi tan epe koffie no mos tan klari, loese joe wipi bassia.” [Heb je geen kwaad gedaan! Ik zal jou wyzen met de Zweep, wat kwaad je luy gedaan hebt: Als ik opstaa moet de Koffi dan niet klaar zyn: Doed jou zweep los Officier]. De teksten zijn te lezen als een interessant inkijkje in gesprekken tussen directeur of eigenaar en slaven maar ook die tussen de blank-officier en en zwarte Officier. Beangstigend echt zijn conversaties van een plantage-directeur en een slavin: “Filida, jy moet in myn kamer koomen als ik gaa slapen.” Filida zegt daarop dat ze dit niet kan doen want haar man is een ‘Kormantynsze Neeger’, hij zou zich zelf van kant maken. Directeur: “Hoe fassi joe man fa granman vo joe……als hij maar een Mond open doed zal ik hem met de Zweep verleeren en daarom doe zo als ik u zeg, of anders zal het kwaad op u Kop uitvallen, gaa heen.”

Louise van Panhuys geboren von Barckhaus-Wiesenhütten (1763-1844). Tanz der Haussklaven vermoedelijk van de plantage Nut en SchadelijkDansende huisslaven van plantage Nut en Schadelijk (Louise van Panhuys 1763-1844)

Over Pieter van Dyk zelf weten we bijzonder weinig. Er wordt gesuggereerd dat hij een blank-officier was op een plantage in Suriname. Dat hij zelf uit eigen ervaring heeft geput om de dialogen op te schrijven lijkt bijzonder aannemelijk. Het is bijzonder zeldzaam boekje. De Buku- Bibliotheca Surinamica collectie beschikt helaas slechts over een kopie. In Nederland heeft, voor zover bekend, alleen de universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Leiden een exemplaar. Verder heeft de universiteit van Yale er één net als het Surinaams Museum in Paramaribo.

Carl Haarnack

zie ook:  https://bukubooks.wordpress.com/2011/08/15/taal_werken/

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Toe – tron feifitentin na toe. Tori vo da Santa Bybel – boekoe

10 Sunday Mar 2013

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, German books, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Toe – tron feifitentin na toe. Tori vo da Santa Bybel – boekoe

Tags

Duits, German, Language, religie

Toe – tron feifitentin na toe. Tori vo da Santa Bybel – boekoe, vo gebruike dem na hoso en na skolo.  Nanga foeloe pikin printje. Calw: F. Steinkopf, 1852.

Wie Surinamica verzamelt doet er goed aan te beginnen met oude boeken en prenten. Boeken uit de 18e of 19e eeuw die betrekking hebben op Suriname zijn vrijwel onvindbaar geworden. Zo af en toe duikt er iets op bij antiquaren of veilingen maar dit is slechts mondjesmaat. Suriname is, voor wat betreft de totale hoeveelheid boeken die er in de loop der eeuwen over zijn gepubliceerd, natuurlijk een relatief klein gebied. Er is groeiende belangstelling voor boeken uit de Surinaamse bibliotheek. Niet alleen van verzamelaars en bibliotheken in Suriname en Nederland maar ook in de rest van Europa en de VS. De afgelopen jaren is het besef gegroeid dat Suriname een bijzondere plaats inneemt als het gaat om de Europese expansie in de Nieuwe Wereld en de Afrikaanse- en joodse diaspora  bijvoorbeeld.

Toe – tron feifitentin na toe. Tori vo da Santa Bybel – boekoe (1852)

Boeken zijn kwetsbaar en vergankelijk, zeker als ze bloot worden gesteld aan de klimatologische omstandigheden in de tropen. Een goed voorbeeld daarvan is dit bijzondere boekje: Toe-tron feifitentin na toe tori vo da Santa Bybel-boekoe, vo gebruike dem na hoso en na skolo : nanga foeloe pikin printje. Calw: F. Steinkopf, 1852. In 2006 kocht ik dit boek bij Antiquariaat Peter Hassold in Dinkelscherben. Dinkelscherben is een dorpje onder de rook van Augsburg (Beieren) dat ergens tussen Stuttgart en München ligt. Op mijn vraag aan de antiquaar of hij misschien ook boeken over Suriname had antwoordde hij ontkennend. Maar na lang peinzen vertelde hij me dat hij wel iets had in één of andere ‘Afrikanische Sprache’. In de omschrijving in zijn catalogus stond dit boekje als volgt vermeld:

Roter Leinwand der Zeit mit reichem Goldschmuck. Gut erhalten. 2 mal 52 Biblische Geschichten mit vielen Abbildungen in Holzstich. Übersetzung in eine Afrikanische Sprache. Das schöne Buch in sehr gutem Zustand, mit Buchschnitt in Gold. 16,5 x 11 cm. VI, 284 S.

Aspirant-kopers van antieke boeken en prenten doen er goed aan altijd ‘cool’ te blijven om zo de prijs van de te aan te schaffen objecten niet onnodig op te drijven. Maar toen ik dit boekje open sloeg en las ‘tori vo da Santa Bybel-boekoe, vo gebruike dem na hoso en na skolo’ en toen ook nog het jaar 1852 zag staan, moet ik merkbaar even naar adem gehapt hebben. Dit was een bijbel-boekje met 52 vertellingen en afbeeldingen (houtsneden). Deze oorspronkelijke Duitse teksten waren niet vertaald in één of andere Afrikaanse taal maar in het Sranan Tongo. Er zijn sowieso weinig publicaties in het Sranan Tongo van vóór 1900 (vrijwel allemaal gerelateerd aan de Evangelische Broedergemeente) maar zulke vroege teksten hebben eigenlijk allemaal grote museale-, taalwetenschappelijke- en bibliofiele waarde.

Titelblad

In de belangrijke Bibliographie de Négro-Anglais de Surinam (avec une appendice sur les langues creoles parleesa l’interieur du pays)  van Jan Voorhoeve en Antoon Donicie (KITLV Bibliographical Series 6, Martinus Nijhoff, 1963) vinden we een beschrijving van dit boek. De auteurs geven met een asterisk (*) aan dat zij dit boek niet in handen hebben gehad (‘pas eu en mains’). Dat is heel begrijpelijk want als we nu vijftig jaar later naar deze titel zoeken in de bibliotheken over de hele wereld dan blijkt dat we één exemplaar vinden van de 1852 editie in de Staatsbibliotheek in Berlijn. Daar wordt het aangemerkt als ‘Preussischer Kulturbesitz’. In de British Library in Londen vinden alleen een exemplaar van een latere editie uit 1856 (onder vermelding van het trefwoord ‘Negro-English’). Maar in Nederlandse bibliotheken vinden we alleen bij de bibliotheek van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde in Leiden een exemplaar van een nog latere editie uit 1865. Ook de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam heeft alleen één exemplaar van 1865 editie. Zelfs in Suriname konden we geen enkel exemplaar traceren

calwCalw

Het boek was een geschenk van het “Calwer Verlagsverein”. Calw is een mooie kleine stad,  vlakbij Stuttgart. Calw is de geboortestad van Hermann Hesse. Aan het hoofd van de Calwer Verlagsverein stond dr. Barth. De tekst werd in het Sranan Tongo vertaald door de missionaris Cranz. Het boekje verscheen in een oplage van 1000 exemplaren. Wüllschlagel schrijft in het tijdschrift West-Indië (1856) dat ‘de geheele oplage, daar de prijs zeer matig was (25 cents), in veel minder dan een jaar uitverkocht was’. Het boekje was vooral bedoeld voor missionarissen om de Creoolse bevolking van Suriname te onderwijzen in het christendom. Dat betekende dat het papieren boekje regelmatig werd gebruikt voor voorlezing en studie. De exemplaren die aan slijtage door het intensieve gebruik en de geseling door het tropenklimaat wisten te ontsnappen waren die exemplaren die in Europa door bibliofielen werden gekoesterd. Veel van deze boekjes zullen in de loop der jaren ook gewoon zijn weggegooid. In Europa kon vrijwel niemand het lezen.  In Suriname beginnen we nu pas de belangrijke rol te begrijpen die dergelijke teksten in het Sranan Tongo bij de emancipatie van de slaven hebben gespeeld. Het exemplaar uit de Buku – Bibliotheca Surinamica collectie (aangeschaft dus in Dinkelscherben in 2006) is afkomstig uit de bibliotheek van de kroonprins van Hannover. Die zorgde goed voor zijn boeken. Het is gebonden in rood linnen met goudopdruk en goud op snee.

Carl Haarnack

Beautiful contemporary red linen binding with rich gilt decoration. Very good condition. 16,5 x 11 cm. 284 pages. This is one of my favorite books. Partly because it was printed in Calw, not too far from Stuttgart where I spent a few years. Calw is also the birthplace of Hermann Hesse, the German writer and poet. Another reason why this book is special to me is because the antiquarian bookseller recommended it to me saying it was a translation of religious texts translated into ‘some sort of African language’.  But, most importantly, books like this have played a major role in the emancipation of the Afro-Surinamese people.

Clearly this is a very early text (1852!) in Sranan Tongo, the lingua franca of Suriname. It contains 52 biblical stories from the Old Testament and 52 from the New Testament. With many woodcut illustrations. It is very very rare. It was published by F. Steinkopf  a well known bookseller and publisher in Stuttgart which still exists.

Jan Voorhoeve and Antoon Donicie have described this book in their in Bibliographie du Negro-Anglais du Suriname (1963). They stated that this book was made By Cranz. I believe my claim that this is a rare book is also supported by that fact that Voorhoeve and Donicie have marked this book with ‘pas eu en mains’. They haven’t had this book in their hands because it is almost impossible to find.

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Johannes King (1830-1898)

27 Sunday May 2012

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Dutch books, Sranan Tongo Books

≈ Comments Off on Johannes King (1830-1898)

Tags

Duits, EBG, Language, plantages, religie

Wie de geschiedenis van Suriname bestudeert komt al snel tot de ontdekking dat deze voornamelijk gebaseerd is op bronnen die afkomstig zijn van de Europese koloniale elite. Dat geldt voor de archieven maar ook voor de beschrijvingen van natuurvorsers, ontdekkingsreizigers en andere passanten. Met de boeken die geschreven zijn over Suriname door mensen die er zelf nooit zijn geweest kunnen we een hele bibliotheek vullen.

De laatste jaren wordt er vaak geklaagd over het gebrek aan boeken die voortgebracht zijn uit de eigen gewone Surinaamse bevolking. Over het leven van de Marrons bestaan sowieso weinig bronnen en deze zijn vrijwel allemaal van de hand van de koloniale elite en missionarissen. Maar één man vormt de uitzondering op deze regel.

Gedurende de periode 1864 en 1895 schreef Johannes King meer dan duizend pagina’s over de geschiedenis van de Marrons (toen nog bosnegers genoemd), zijn familiegeschiedenis en over zijn ervaringen als  zendeling van de  Evangelische Broedergemeente (EBG). Het ging hierbij om dagboeken, reisverslagen en verhalen over visioenen die King kreeg. Hij leerde zichzelf schrijven, met behulp van Bijbelvertalingen en Singi Buku, toen hij ongeveer 32 jaar oud was. In een visioen was hem door God opgedragen zich bij de missionarissen van de Evangelische Broedergemeente voor de doop aan te melden. Ook kreeg hij visioenen waarin hem werd opgedragen het christelijke geloof uit te dragen. Johannes King (1830-1898) behoorde tot de Matawai (Matoewari) en was de eerste belangrijke schrijver in het Sranan Tongo.

Johannes King (ca. 1870, collectie Buku)

De Matawai was één van de drie groepen Marrons, naast de Djuka en de Saramacca, die in de periode 1761-1762 vredesverdragen sloten met het koloniale bestuur. Door hun aanhoudende aanvallen op plantages vormden de weggelopen slaven en hun nazaten een grote bedreiging voor het voortbestaan van de kolonie. Het koloniaal bestuur zag zich gedwongen om de Marrons te pacificeren. De Marrons zijn de enige nazaten van slaven die hun emancipatie door strijd hebben afgedwongen. De Matawai leefden in het stroomgebied van de Saramacca. De Djuka (ook wel Aucaners genoemd) die leefden aan de Marowijne en de Tapanahony. De Saramacca bewoonden het gebied aan de bovenloop van de Suriname-rivier.

Marrons, Suriname (litho ca. 1865)

King werd geboren als Adiri. Hij was de zoon van Adensi, de dochter van de Matawai chief Josua Kalkoen (die ook wel Kojo of Bojo werd genoemd). Adensi was eerder getrouwd met Akama Jaw. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren. Toen Adensi ernstig ziek werd (door wisi van een familielid) verliet ze haar geboortedorp en trok naar Paramaribo. Daar werd zij genezen door een Europese arts. Zij besloot in de buurt van Paramaribo te blijven wonen en niet terug te keren naar de Matawai. Daar werd zij de vrouw van een Djuka genaamd Kwamina Atjodi. Uit dit tweede huwelijk werd ook drie kinderen geboren, onder wie Noah Adrai. Deze zou later een fervente volgeling worden van Johannes King en vervolgens één van zijn ergste vijanden. King werd geboren uit het derde huwelijk van Adensi. Nadat Kwamina Atjodi aan pokken was overleden  kreeg zij met een ander lid van de Djuka, genaamd Louis, nog acht kinderen. Johannes King groeide op in de buurt van de plantages Haarlem en Maho, niet ver van Paramaribo. Na de dood van Louis zwierf de familie onder leiding van Noah Adrai (die eigenlijk Adam heette) van plantage naar plantage. Uiteindelijk kwamen zij terecht op een verlaten houtgrond Maripaston, onderdeel van de plantage Sonette.

Gedoopte hoofdmannen met links Johannes King (foto: Surinaams Museum) 

In Tori vo Maripaston (verhaal van Maripaston) schrijft King voornamelijk over de strijd met zijn broer Adrai. Noah Adrai werd granman van de Matawai en King, die de zg. Gaan Tata-cultus fel bestreed, botste vaak met zijn halfbroer. In 1973 werd de volledige tekst in het Sranan Tongo (met een samenvatting  in het Engels) uitgegeven door Henny de Ziel als Life at Maripaston.  King probeerde in dit boek de achtergrond van zijn ruzie met zijn broer Noah Adrai uit de doeken te doen. Tegelijkertijd geeft hij ons een bijzonder inzicht in het leven van de Marrons in Suriname in de 19e eeuw. Hij maakte tenslotte verschillende zendingsreizen naar andere Marrongemeenschappen (Djuka en Aluku) maar ook naar de plantage Berlijn in het Paragebied.

Wie gelooft dat de leefwereld van de Marrons in de bossen van Suriname vol idylle en romantiek  was wordt door de geschriften van King hardhandig uit de droom geholpen. Het dorp Maripaston was voordat King zijn zendingswerk begon in de ban van de slangencultus. Hekserij speelde eveneens een grote rol. Vaak werden mensen vergiftigd. En mensen die door de dorpsvergadering van hekserij verdacht werden konden rekenen op een gewelddadige dood, vaak na langdurige folteringen. Ook het gebruik van bakroe en obia feti tierden welig.

Mama-sneki (uit: Voyage a Suriname. Benoit, 1839)

Skrekibuku  (1886) is het verslag van dromen en visioenen die King kreeg. De volledige tekst werd pas in 1995 integraal gepubliceerd door Chris de Beet. Zo leren we over twee broers François en Abena die leefden in het Matawaigebied. François was een slecht mens die vele mensen door middel van hekserij uit de weg had geruimd. Hij was een gifmenger en een tovenaar die veel kwaad op zijn geweten had. François werd door de granman ter dood veroordeeld en levend in het vuur geworpen. Zijn broer Abena hield zich ook bezig met tovenarij. Hij ging regelmatig met anderen op de vuist. Volgens King werd Abena uiteindelijk door God gestraft. Maar King beschreef ook het positieve gebruik van obia. Zo bestond er ook een medicijn tegen hekserij dat hij omschreef als een dresi foe tapoe wisi. Hij schreef in Dresibuku over de werking van medicijnen onder Marrons. Rond 1868 had hij al eerder een kleine verhandeling geschreven over de religie en gebruiken van de Marrons.

Dankzij het werk van Freytag, Voorhoeve, Henny de Ziel (Trefossa) en Chris de Beet is het werk van King voor een groter publiek toegankelijk gemaakt. Het merendeel van de geschriften van Johannes King wordt bewaard in de archieven van de Evangelische Broedergemeente in Zeist en Herrnhut (Duitsland).

Carl Haarnack

Verder lezen:

  • Chris de Beet, Inleiding en vertaling van Johannes King, Berichten uit het Bosland (1864-1870). Utrecht: Rijksuniversiteit Utrecht, Instituut voor Culturele Antropologie, 1981 [Bronnen voor de Studie van Bosneger Samenlevingen, deel 7].
  • Skrekiboekoe : boek der verschrikkingen : visionen en historische overleveringen van Johannes King. Bewerking Chris de Beet. Vakgroep Culturele Antropologie, Universiteit Utrecht, 1995.
  • J. Voorhoeve, “Johannes King 1830-1899: een mens met grote overtuiging.” In: Emancipatie 1863 – 1963: biografieën. Paramaribo: Historische Kring, 1964, pp. 53-66.
  • Hesdie S. Zamuel, Johannes King: profeet en apostel van het Surinaamse binnenland. Zoetermeer: Boekencentrum, 1994. (Diss.)
  • Johannes King, Bushland Prophet. Gottfried Freytag. Verlag der Missionsbuchhandlung, 1927.
  • Bibliographie du Négro-Anglais du Surinam van Jan Voorhoeve en Antoon Donicie (1963). Hierin vinden we een opsomming van de teksten van King en hun verblijfplaats.
  • In the Shadow of the Oracle. Religion as Politics in a Suriname Maroon Society. H.U.E. Thoden van Velzen en W. van Wetering. Waveland Press, 2004.

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...
← Older posts
logo

Enter your email address to subscribe to this blog and receive notifications of new posts by email.

Join 945 other subscribers

Recent

  • Tooneel des oorlogs. Lambert van den Bos (1675)
  • Kolonisatie van de Portugeesch Joodsche Natie in Suriname. Fred. Oudschans Dentz (1927)
  • Afrikanische Relikte und Indianische Entlehnungen in der Kultur der Buschneger Surinams. Lindblom (1924).
  • Nieu-Nederland versus Guajana. Otto Keye (1659/1672)
  •  Schaduwbeelden uit Suriname. Anna Ampt (1858).
  • Le Mercure historique (1750)
  • De Commandant van de Negerjagers. J.H. van Balen (1890)
  • Stedmans ´Narrative´ in de Buku collectie
  • Surinaamsche mengelpoëzy. P.F. Roos (1804)
  • Kleines Magazin von Reisen. J.G. Stedman (1800)
  • Beschrijving van Suriname. Van Sijpesteijn (1854)
  • Tagebuch einer Reise durch Holland und England. Sophie von La Roche (1788)

Koloniale Wereld Tentoonstelling Amsterdam (1883)

Wilhelmina van Eede

Categories

  • 17th century books
  • 18th century books
  • 19th century books
  • 20th century books
  • Bibliotheca Surinamica
  • Children's Books
  • Dutch books
  • English books
  • French books
  • Genealogie
  • German books
  • Indian diaspora
  • Italian books
  • Latin books
  • Law
  • medical
  • Parbode
  • Sranan Tongo Books

Paginas

  • Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti

buku

abolitionism Add new tag artsenij binnenland boeroes British Guiana democratie Duits Dutch EBG English expedities feest fiction flora & fauna Frans Guyana French genealogie German geschiedenis handel hindu hugenoten Illustrated Books india Indianen jews Judaica jurisdiction katholieken kinderboek Koloniale Staten koloniale tentoonstelling kolonisatie kunst Language manumissie maps marrons medical muziek Onderwijs photos plantages poetry politiek reizen religie religion Slavery Stedman stedmania theater tijdschriften travel West-Indies
  • German books

Blog at WordPress.com.

  • Follow Following
    • Buku - Bibliotheca Surinamica
    • Join 945 other followers
    • Already have a WordPress.com account? Log in now.
    • Buku - Bibliotheca Surinamica
    • Customize
    • Follow Following
    • Sign up
    • Log in
    • Report this content
    • View site in Reader
    • Manage subscriptions
    • Collapse this bar
 

Loading Comments...
 

    %d bloggers like this: