• Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger

Buku – Bibliotheca Surinamica

~ Library, archives & wunderkammer

Buku – Bibliotheca Surinamica

Tag Archives: German

Nederlandsch-Guyana. August Kappler (1883)

29 Saturday Jan 2022

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, German books

≈ Comments Off on Nederlandsch-Guyana. August Kappler (1883)

Tags

Duits, German, plantages, travel

Nederlandsch-Guyana. August Kappler. Winterswijk: G.J. Albrecht, 1883.

In deze rubriek schreven we eerder over August Kappler (1815-1887) en zijn  boek Zes jaren in Suriname : Schetsen en tafereelen uit het maatschappelijke en militaire leven in deze Kolonie (1854). Deze uit Baden-Württemberg (Duitsland) afkomstige huursoldaat arriveerde in 1836 in Suriname. Kappler zou maar liefst 43 jaar (!) in zijn geliefde Suriname doorbrengen. In 1879 keerde hij terug naar Duitsland waar hij in 1887 in Stuttgart overleed. Zou Kappler gedurende zijn verblijf geen dagboekaantekeningen hebben gemaakt en verschillende boeken hebben gepubliceerd dan hadden we hoogstwaarschijnlijk nooit van hem gehoord. Twee jaar na zijn terugkeer in Duitsland publiceerde Kappler Holländisch-Guiana : Erlebnisse und Erfahrungen während eines 43jährigen Aufenthalts in der Kolonie Surinam (Stuttgart: Kohlhammer, 1881). Dankzij Frans Leonard Postel (1842-1925), schoolhoofd te Winterswijk, verscheen in 1883 een bewerkte Nederlandse vertaling van Kappler’s omvangrijkste boek. Volgens Postel is er bij de Nederlandse bevolking weinig kennis over de kolonie Suriname en heeft hij het boek vertaald om zijn landgenoten een dienst te bewijzen.

Paramaribo aan het begin van de 20e eeuw

Het boek geeft een goed overzicht van het échte leven in Suriname in de periode  1836-1879. Zo schrijft Kappler over het leven van een directeur van de plantage Osembo waar 130 slaven aan het werk waren. Hij noemt hem de heer B. Uit onderzoek weten we dat het hier Hendrik Willem Buillab (1798-1849) betreft. Buillab was waarschijnlijk door Francois Buillab verwekt bij de ‘negerin’ Cecilia en door hem in 1817 gemanimuteerd. Kappler omschreef  heer B. als  een stevige mulat door wie hij vriendelijk en gastvrij ontvangen werd. Buillab was al om zeven uur ’s morgens gekleed en gebruikte onder de galerij koffie met vers cassavebrood, geroosterde bananen, kaas en boter. Daarna besprak hij het één en ander met de blankofficier of controleerde hij het werk van de timmerlieden en reed vervolgens op zijn paard naar de akkers. Om tien uur kwam hij weer thuis en dronk hij een glaasje jenever en gebruikte hij de lunch waarbij het wild niet ontbrak. Daarna deed hij een dutje ‘waarbij een lief slavinnetje hem zoolang over hoofd moest wrijven, tot hij in slaap viel’.

August Kappler

Dankzij Kappler leren we iets van het leven op de plantage maar omdat hij als soldaat veel door de kolonie reisden horen we ook iets over het leven van de marrons en de inheemsen. Die laatsten hebben, zo schrijft Kappler, een grote lust om rond te trekken zonder dat daar enige reden toe is. Ze zijn gek op brandewijn. Wie iets van hun wilt moet een goed gevulde fles meenemen. Hun voornaamste voedingsmiddel is de maniokwortel. Daar wordt het dagelijks brood van gemaakt en vormt het hoofdbestanddeel van hun hoofddrank, de tapana of paiwari. Ook schrijft Kappler over de weduwe van de piaiman Thomas. Een jaar na zijn dood gaf zij een feest. Toen de nacht aanbrak en iedereen in zijn hangmat ging slapen hoorde Kappler plotseling een geschreeuw uit de hut van de weduwe. Hij rende er naar toe en bescheen haar met een brandende stuk hout. Zij stond onbeweeglijk in de hoek van de hut met in haar ene hand de pijlen en boog van haar man en in de andere zijn oude strohoed. Huilend zong zij gedurende een half uur een klaagzang die zoveel betekende als: “Het is niet goed, dat je ons hebt verlaten. Uw knaap is nog te jong om voor mij te vissen en te jagen”. Daarna klonk het gezang van de zuster van de overledene nog hartverscheurender. Daarna begon een dans waarbij iedereen de armen om elkaars hals sloeg en een zwaarmoedig lied werd aangeheven.

Niemand heeft over een langere periode het leven in Suriname beschreven dan August Kappler. Daarmee is deze ooggetuige van grote waarde voor de Surinaamse geschiedschrijving.

Carl Haarnack

lees ook:

Zes jaren in Suriname. August Kappler (1854)

Cover Nederlandsch-Guyana (1883)

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Welt-Fahrten. Wilhelm Joest (1895)

14 Sunday Nov 2021

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, German books

≈ Comments Off on Welt-Fahrten. Wilhelm Joest (1895)

Tags

Duits, German, travel, West-Indies

Welt-Fahrten. Beiträge zur Länder- und Völkerkunde. Wilhelm Joest. Berlin: Verlag von A. Asher & Co., 1895.  

Wilhelm Joest (1852-1897)

Wilhelm Joest (1852-1897) was een wereldreiziger en etnograaf. Hij studeerde aan verschillende Duitse universiteiten. Na zijn studie reisde hij door Afrika, India, Ceylon, huidige Indonesië, Japan, Mongolië, Siberië en Zuid-Amerika. Dat hij ook in Suriname geweest is weten eigenlijk alleen een handje vol specialisten die bekend zijn met de boeken die hij publiceerde. In 1893 verscheen Ethnographisches und verwandtes aus Guayana. In dit zeer zeldzame en prachtig geïllustreerde werk doet hij verslag van zijn reis in 1889 naar de ‘Guayana’s’, het hele gebied tussen de Orinoco en de Marowijne. De etnografie van de oorspronkelijke inwoners, de inheemsen, en de marrons staan hier in centraal. In 1895 publiceerde hij een omvangrijk driedelig werk, Welt-Fahrten (wereldreizen, ch), waarin al zijn reizen beschreven zijn. U zult het ons niet kwalijk nemen dat wij, gezien de beperkte ruimte die ons ter beschikking staat, alleen oog hebben voor hetgeen Joest over Suriname te melden heeft. Maar de andere reisverslagen zijn zeker ook de moeite waard.

Onze wereldreiziger bezocht de Guyana’s (zelf heeft hij het steevast over de Guayana’s) in 1890. Zijn doel was om de oorspronkelijk inwoners te leren kennen en de ‘migranten’ die in de loop der eeuwen Suriname tot hun woongebied hebben gemaakt. Guayana bestaat, zo schrijft hij, uit een Spaans- (Venezuela), Engels- (Guiana), Nederlands- (Suriname), Frans- (Frans Guyana) en Portugees deel (Brazilië). In Suriname hebben vooral de Joden zijn belangstelling. De Joden zijn voor hem de meesters (‘Herren’) van de kolonie Suriname. Het land behoort niet toe aan de Hollanders maar aan de Joden. Om zijn bewering te staven herinnert Joest de lezer er aan dat de Koloniale Staten (opgericht in 1866) in 1889 uit vijftien leden bestond waarvan er dertien Jood waren. Slechts een klein deel van deze Joden kwamen uit Nederland, Duitsland en Polen. De meeste Joden, zo schrijft Joest, zijn nakomelingen van Portugees-Amerikaanse Joden. Hij neemt de lezer mee op reis door de geschiedenis en vergeet daarbij niet te vermelden dat David Nassy met een grote groep Joodse planters Brazilië verliet en via Amsterdam en Cayenne in Suriname terecht kwam. In 1694 telde Suriname 40 Joodse plantages. Rond 1750 waren er maar liefst 115 plantages die in Joodse handen waren. Er waren maar liefst 9000 slaven te werk gesteld. Volgens Joest waren de Joden vanwege de barbaarse behandeling van de slaven niet erg geliefd. Ten tijde van het bezoek van Joest is Jodensavanne allang verlaten. De ruïne van wat ooit een synagoge was is overwoekerd en bijna niet meer te herkennen. Interessant is dat hij opmerkt dat er nog steeds strenggelovige Joden zijn die zich aan de oevers van de bovenloop van de Surinamerivier, op Jodensavanne, laten begraven. Bij iedere begrafenis moet er opnieuw een pad open gekapt worden naar het oude kerkhof.

Jodensavanne

In de vergelijkingen die Joest maakt tussen Barbados of andere Engelse koloniën en Suriname komt de laatste er zeer bekaaid vanaf. Suriname is voor hem de Assepoester onder de Nederlandse koloniën maar ook Doornroosje. De kolonie wacht alleen nog op een ridder die haar uit een lange slaap zal wakker kussen. In Demerara (Brits-Guiana) zijn er in 1890 115 suikerfabrieken in bedrijf. In Suriname waren er in 1830 nog 188 suikerfabrieken maar daar zijn er op het moment dat Joest het land bezoekt nog maar acht van over. Drie daarvan zijn in Engelse handen en twee worden door geld uit Duitsland gefinancierd.

Nogmaals worden de Joden opgevoerd en in een kwaad daglicht gesteld. Zij hadden namelijk, volgens onze wereldreiziger, verlaten plantages voor een appel en een ei gekocht. Die werden vervolgens opgesplitst in kleine kostgrondjes en verpacht aan de arme zwarte bevolking (Joest spreekt van ‘negers’). Deze laatste leefden een lui, pover en meestal armzalig maar toch vrij leven. Joest geeft nog een ander voorbeeld van de luiheid van de zwarte bevolking van Suriname. Zo stelt hij dat er mannen lui aan de Waterkant hangen en geeuwen. Als er dan een stoom- of zeilschip de stad nadert zal het, zo schampert Joest, niet bij deze mannen opkomen om naar de schepen te roeien om de passagiers aan wal te brengen. Ze wachten tot het schip aanlegt en maken dan slechte grappen over de passagiers. Ze zijn te lui om te werken zolang ze niet door de honger daar toe gedreven worden.

Joest schrijft nog boeiende verhalen over tal van andere facetten van Suriname. Ondanks zijn krypto-antisemitisme en zijn vooroordelen over de zwarte bevolking van Suriname is zijn boek een interessante toevoeging aan de Surinaamse geschiedschrijving. Allereerst zijn er niet zoveel reisverslagen uit die periode. Het boek is, voor zover ik weet, slechts in één Nederlandse universiteitsbibliotheek (UB Leiden) te vinden én in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie.

Carl Haarnack

Cover Welt-Fahrten
Titelpagina Joest

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Surinam und seine Bewohner. J.D. Kunitz (1805)

19 Sunday Sep 2021

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, 19th century books, German books

≈ Comments Off on Surinam und seine Bewohner. J.D. Kunitz (1805)

Tags

Duits, German, plantages, Slavery

Surinam und seine Bewohner oder Nachrichten über die geographischen, physischen, statistischen, moralischen und politischen Verhältnisse dieser Insel während eines zwanzigjährigen Aufenthalts daselbst, gesammelt.  J.D. Kunitz. Erfurt, Beyer un Maring, 1805.

Wie deze rubriek al langer volgt weet dat we een speciale belangstelling hebben voor Duitse reisbeschrijvingen over Suriname. Duitsers die een lange tijd in Suriname hadden doorgebracht en, na terugkeer in Duitsland, hun memoires op papier zetten, schreven vaak veel openlijker en directer over hun ervaringen in deze Nederlandse kolonie. Zij hadden in Duitsland minder last van een overheid die liever niet had dat er teveel uit de school geklapt werd over wat er in Suriname gebeurde. Zeker niet waar het ging om slavernij of de seksuele relaties tussen Europese mannen en vrouwen die in slavernij leefden.

Gezicht op veld met suikerriet plantage Visserszorg
Jacob Marius Adriaan Martini van Geffen (1859). Collectie Rijksmuseum.

Kunitz verbleef twintig jaar in Suriname. In deze periode namen de overvallen op plantages door van de plantages weggevluchte slaven, marrons, in aantal maar ook in hevigheid toe. John Gabriel Stedman zou in 1773 onder leiding van kolonel Fourgeoud in Suriname arriveren. Ook Kunitz kwam als soldaat naar Suriname om jacht te maken op marrons. In 1774 was hij secretaris op de suikerplantage Slootwijk. De toenmalige directeur heette Schmidt. Kunitz omschreef hem als een heftige, eigenzinnige, trotse, wellustige en tyrannieke man. Deze directeur had, zo schrijft Kunitz, een haat tegen een zwarte familie ontwikkeld, waarom wist hij niet. Hij behandelde ieder lid van deze familie op de meest schandelijke manier. Het beeld dat we in Duitse literatuur vaker tegen komen van de goede zachtaardige ‘meester’ wordt door dit relaas ruw verstoord. Later vond hij een betrekking op de koffieplantage La Bonheur aan de Commewijnerivier. Zijn carriére verliep voorspoedig want al snel heeft hij zich opgewerkt tot directeur van plantage Fauquemberg en Knoppomombo (ook wel Knopomonbo or Knopomoribo).

Kunitz schrijft uitvoerig over het land, de architectuur en de verschillende volkeren in Suriname en hun gebruiken en levenswijzen. Hij veroordeelt de slavernij niet (er is nauwelijks een kritische noot als het gaat om de behandeling van slaven). Directeuren van plantages waren niet alleen ooggetuigen van de behandeling van slaven en hun manier van leven, maar ook rechtstreeks betrokken bij het vormgeven van die omstandigheden. Kunitz rechtvaardigt de bestraffing van slaven en verwijst naar de wetten van de land alsof zijn rol beperkt is tot het naleven van deze wetten: “Als een mannelijke of vrouwelijke slaaf een misdrijf heeft gepleegd, wordt hij of zij uitgekleed naakt en vastgebonden met een touw en naar twee negers gebracht die zijn voorzien van zwepen. Hij of zij krijgt 80 zweepslagen, in lijn met de wetten van het land. Het komt regelmatig voor dat slaven, vooral Cormantijn negers zelfmoord plegen door hun tong af te bijten, of als ze hun straf hebben overleefd, op een andere manier hun leven beëindigen.”

Titelblad Surinam und seine Bewhoner (1805)

Kunitz is als ooggetuige natuurlijk een bijzonder interessante bron om iets te weten te komen over het. Zijn rol als plantagedirecteur dwingt ons om zijn visie op het instituut slavernij kritisch te bekijken. Onze plantagedirecteur heeft ook praktische tips voor collega-directeuren. Zo schrijft hij dat slaven met zingen de tijd proberen te doden en het werk te verlichten. Hij is klaarblijkelijk geen groot bewonderaar van het gezang want hij adviseert om de gebouwen waar de suiker wordt geproduceerd niet te dicht bij de woonhuizen te plaatsen. Dit vanwege de overlast die het zingen te weeg brengt.

In de zomer van 1788 vertrok Kunitz weer naar Duitsland. In de krant plaatste hij een advertentie, zoals te doen gebruikelijk bij vertrek uit de kolonie, waarin hij mensen opriep die hem nog geld schuldig waren om die te komen voldoen en voor degenen die nog geld van hem te goed hadden om het geld af te halen. Zij moesten zich melden bij het huis van J.G. Fellmann. Zijn boekt wordt pas in 1805 gepubliceerd. In Nederlandse bibliotheken vinden we slechts vijf exemplaren. Bij particuliere verzamelaars zijn mij slechts twee exemplaren bekend.

Carl Haarnack

volg ons nu ook op instagram:

https://www.instagram.com/buku_surinamica/

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Julius Hille, arts op Fort Nieuw Amsterdam (1831-1839)

14 Thursday May 2020

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, German books

≈ Comments Off on Julius Hille, arts op Fort Nieuw Amsterdam (1831-1839)

Tags

German, medical, Slavery

Medicinische Bemerkungen aus West-Indien. Julius Hille, militair arts op Fort Nieuw Amsterdam, Suriname. Berlin, 1839-1843.

Soms komt men op de meest onverwachte plekken een stukje Surinaamse geschiedenis tegen. Al bijna twintig jaar bevinden zich in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie een aantal exemplaren van het Wochenschrift für die gesammte Heilkunde. Dit medische tijdschrift werd in Berlijn uitgegeven in de jaren 1833 tot en met 1851. In de jaren 1839-1843 verschenen in deze uitgave artikelen van Julius Hille, militair-arts op Fort-Nieuw Amsterdam. Hille was geboren in Marburg en sinds 1831 in Nederlandse dienst in Suriname.

Wochenblatt Hille

In zijn verslagen worden getrakteerd op een lange lijst van aandoeningen zoals bijvoorbeeld navelbreuken, elephantiasis, tyfus, rode hond, koorts en lepra. Hille gelooft dat ‘der Neger’ minder vatbaar is voor ontstekingen. Zo schrijft hij over een patrouille die ondernomen werd op jacht naar van de plantages weggelopen slaven (marrons). Een marron werd op de vlucht in de rug geschoten. Een ‘Negersoldat’ van de Koloniale Guides die hem neergeschoten had hakte hem de rechterhand af om de beloning van fl. 15,– te kunnen innen en liet het lichaam voor dood achter. Dezelfde marron meldde zich vijf of zes weken later op een plantage, bereid zijn straf te ondergaan, als men hem maar van de ongelooflijke pijnen in zijn rug zou kunnen verlossen. Enkele kleine geweerkogels waren in zijn schouderblad doorgedrongen. Tot grote verbazing van Hille was de wond waar zijn hand was afgehakt keurig genezen zonder enig verband behalve groene bladeren. De kogels werden verwijderd en de man genas snel en goed. Om vervolgens, zo schrijft Hille niet zonder cynisme, nieuwe wonden te ontvangen op zijn achterste door de onbarmhartige zweepslagen.

Ook verhaalt Hille over een man (‘ein Neger’) die trompetblazer bij de Koloniale Guides was. In een staat van ‘melancholische waanzin’ had hij zich met een scheermes zijn hals doorgesneden. Hille verbond zijn verwonding en gaf hem een ‘Laxans’, Binnen een tijdsbestek van drie weken genas de man radicaal. Eén maand na de zelfverwonding blies hij weer als vanouds op zijn trompet.

Over de gebruiken bij de inheemsen schrijft Hille bijvoorbeeld dat wanneer er een tweeling geboren wordt, de vader van mening is dat één kind niet van hem kan zijn. Daarom gooit hij ze in het diepe water en de eerste die weer bovenkomt erkent hij als zijn kind, de andere laat hij verdrinken. Als inheemse vrouwen menstrueren dan moeten zij zich van de dorpsgemeenschap verwijderen en alleen in een afgelegen hut wonen, tot dat de maandelijkse reiniging voorbij is.

ziek bray

Litho: Theodore Bray, ziekenboeg op een plantage (1850)

Volgens onze Duitse arts bestaat er geen bijgeloviger volk als ´de Negers´. Het bereiden van vergif en het vergiftigen van mensen speelt daarbij een grote rol. De ´Wischis Wischis man´ (wisi-man) is een zeer gevreesde man omdat een meester is in de gifmengerij. Uit planten maakt hij een giftig mengsel maar eerst maakt hij gebruikt van het bijgeloof van het beoogde slachtoffer, aangezien niet iedereen gevoelig is voor dit gif. Daarom legt hij eieren, een kalebas, een mes, een fles of enig ander object op een plek die het slachtoffer passeren moet. Uit de veranderingen in het gedrag van het slachtoffer meent hij op te maken óf deze persoon gevoelig is voor het gif en hoe en op welk moment het moet worden toegediend.

Zonder de schrijfsels van dr. Julius Hille zou veel informatie voor ons verborgen blijven. We weten nu bijvoorbeeld dat op de suikerplantage Sinabo een slaaf werkte die zeer kundig was in zijn werk als metselaar. Hij was een albino van tussen de 40 en 50 jaar oud. Zijn haren waren kroes en hoogblond, zijn huid was als die van een witte Europeaan en zelfs zijn wangen hadden een rode blos. Zijn ogen zijn lichtbruin en zo gevoelig voor het licht dat hij zijn oogleden niet graag open slaat en niet ver voor zich uit kijkt. Het geeft, zo schrijft Hille, zijn gezicht een afschuwelijke maar een meelijwekkende aanblik. Door de andere ´negers´ wordt hij spottend ´masra ne(n)gre´ genoemd (´Mijnheer Neger´) maar hij wordt niet gehaat of gemeden maar ook niet hoger geacht dan de anderen.

nieuw_amsterdam3

Fort Nieuw-Amsterdam, Suriname. Woning van de districtscommissaris (bron: Wikipedia)

Zeer opmerkelijk is het verhaal dat Hille in 1843 schrijft om zijn overtuiging dat overbevruchting (´superfoetatio´) bestaat, kracht bij te zetten. Hij verhaalt ons over een ´Negerin´ die van een tweeling bevallen was. Eén van de tweeling, het meisje, was zwart (Hille spreekt van ´ein reiner Neger´), de ander, een jongen, was een mulat. De moeder verklaarde eerst in de nacht sexuele omgang met een zwarte man te hebben gehad en daarna met een witte man. Hill weet ook te melden dat het meisje veel groter en sterker was dan de mulattenjongen. Toen de moeder overleed wees sectie uit dat zij heel normaal was gebouwd en geen dubbele baarmoeder of vagina had. Beide kinderen werden zonder complicaties en snel achter elkaar geboren. De kinderen waren in januari 1842 beide nog gezond en in goeden doen. Ze waren toen ongeveer acht jaar oud. Het meisje was ca. 5 centimeter (´zwei Zoll´) groter dan de jongen en veel beter ontwikkeld.

Uit Hille´s vertellingen klinkt zo af en toe een empathisch geluid door. Hij neemt sowieso een unieke positie in vanwege het feit dat hij zijn medische behandelingen van de slavenbevolking van Suriname uitvoerig beschreven heeft. Toch moeten we concluderen dat Hille een zeer Eurocentrisch en racistisch wereldbeeld heeft. `Ik ben er van overtuigd’, schrijft hij, ´dat de ´Neger´ te nooit en te nimmer de cultuur van het Kaukasische mensenras bereiken kan.´ Volgens Hille blijkt uit de structuur van het lichaam van de zwarte mens, zijn vooruitstekende gezicht (die meer ruimte inneemt als de schedel) en bijvoorbeeld zijn sterk ontwikkelde tanden en kaken dat het dierlijke het geestelijke overheerst. Ook vraagt hij zich af dat als de zwarte mens in staat zou zijn een hogere geestelijke cultuur te bereiken waarom hij dat dan niet in Afrika gedaan heeft? Het geven van de vrijheid aan de ´Negers´ staat volgens hem gelijk aan morele moord. Ze weten niet met deze vrijheid om te gaan behalve dan om zich gelukkig te voelen in het nietsdoen en om zich door bedrog of geweld luxe artikelen te verwerven.

De artikelen van dr. Julius Hille zijn zeer lezenswaardig en geven ons, naast medische informatie, ook een interessant ooggetuigenverslag van het leven in Suriname rond 1840. Zijn neerbuigende kijk op inheemsen en mensen van Afrikaanse komaf in Suriname zijn sterke verbonden met het in de 19e eeuw opkomende racisme en eurocentrisme. Toch moeten we daar ´omheen´ proberen te lezen omdat Hille ons tegelijkertijd ook trakteert op interessante anekdotes zoals die over de melancholische waanzin van de trompetblazer van de Koloniale Guides of de ´Herr Masra´, de albino van plantage Sinabo. Daar zouden we anders nooit over gehoord hebben.

Het Wochenschrift für die gesammte Heilkunde toont maar weer eens aan dat Surinamica zich op de meest onverwachte plekken kan verbergen. Het tijdschrift bestaat uit kleine papieren boekjes zonder grote financiële waarde. De historische waarde echter is voor iedereen die iets meer wil proberen te begrijpen van de geschiedenis van Suriname onbetaalbaar.

Carl Haarnack

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Friedrich Voltz (1828-1855) in Suriname

06 Wednesday May 2020

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Dutch books

≈ Comments Off on Friedrich Voltz (1828-1855) in Suriname

Tags

German

Een togt door de savanne van Suriname. Friedrich Voltz. In: Praktisch Volksboek. Museum voor Natuur, Kunst en Wetenschap. Een maandschrift. 2e serie, derde deel. Sneek: Van Druten & Bleeker, 1863.

In 1853 kwam dr. Friedrich Voltz in Suriname aan. Samen met prof. Duttenhofer, agrarische wetenschapper Schunk en ene Noack maakte Voltz deel uit van een commissie die de mogelijkheden moest onderzoeken voor de kolonisatie van Duitse immigranten in Suriname. Van de hand van Friedrich Voltz bevindt zich in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie een tekst die in 1863 in het Nederlands vertaald werd voor het tijdschrift Praktisch Volksboek. Museum voor Natuur, Kunst en Wetenschap. Hier in beschrijft hij een reis die hij maakt door de savanne van Suriname.

fort nieuw amsterdam (2)

De reis begint om zeven uur ´s morgens bij Rosevalley aan de Saramacca (de redacteur van het tijdschrift is vast onbekend met Suriname want telkens lezen we Samaracca). Op de reis wordt Voltz vergezeld door drie ´indianen´, drie ´negers´ en een Europeaan. Na een uur varen voeren zij de Topie-kreek op. Aan weerskanten van het water, zo schrijft Voltz, verheffen zich Purperhart, IJzerhart, Groenhart, Bolletrie, Wama en Peto (Mora Excelsa). In het water ziet hij cecropia peltata, de waterabilihoetoe, de fungohoet die ook wel trompetboom of boschpapaya genoemd wordt. Na vele uren varen ging de tocht verder over land. Eén voor één liepen zij achter elkaar door de dichtbegroeide jungle. De bodem bestond uit een blauwe dichte klei. Er volgde een ontmoeting met enige Carïbische vrouwen die de groep naar het dorp begeleiden. Dat dorp bestond uit vijftien huizen die op een witte zandvlakte gebouwd waren. De groep werd verwelkomd door Master Cami, de hoofdman, die bescheiden vroeg of zij misschien ook wat ‘snaps’ voor hem hadden meegebracht. Iedereen kreeg een glaasje sterke drank. De gidsen werden door de vrouwen van kallebassen met casiri voorzien. De ‘indianen’ dronken ‘comu’, een drank die op chocolade lijkt en uit de vruchten van de comu (of combu) palm (oenocarpus bacaba) bereid wordt, en cassave. De Europeanen kregen een beker water en cassavebrood. Na deze versnaperingen ging de reis verder richting een moeras, een zg. trompetten-swamp. Een uitgebreide vlakte was met koffiekleurig water bedekt. Duizende exemplaren van de giftige tonkin (dieffenbachia seguina), kleine steekpalmen en vele moerasplanten groeiden tussen de hoge bomen.

indianen

De groep vond een beek die uitliep in de Wisiwirimbokreek. Zij moesten door het water waden om de kreek te bereiken. Opnieuw werd een dorp bereikt, dit keer Poika. De mannen schenen zich, aldus Voltz, in hun hangmat te vervelen en sloegen geen acht op de bezoekers. De vrouwen echter brachten water, cassavebrood en gerookte haimara. Voltz kon ‘deze goede menschen’ helaas niets aanbieden want de brandewijn was reeds in de eerder bezochte dorpen opgegaan. Hij beleefde hier een kleine cultuurschok omdat hij verbaasd is dat dat de inheemsen helemaal niets uitmaakt: “hun gedrag onderging niet de geringste verandering”, schrijft hij. Sterker nog, zij kregen waterkruiken en schotels als geschenk.

Onder de bewoners van het dorp bevonden zich een familie van ‘Karboeger-indianen’ (‘karboeker’, sic), afstammelingen van inheemsen en nazaten van Afrikanen. Voltz noemde dit ‘ras’ de mooiste soort mensen die hij ooit had gezien: zij waren donkerder van kleur dan de Caraïben maar hun lichaam was evenrediger gebouwd. Het hoofdhaar is kort en kroes maar niet zo sterk als bij ‘de negers’. De ogen zijn donker en vol vuur, schrijft Voltz. De prijs der schoonheid zou voor hem zeker naar een ‘karboeger-indiaans’ meisje gaan.

Voltz is misschien wel de beroemdste geoloog in de Surinaamse geschiedenis. De Voltzberg is naar hem genoemd. Op 6 augustus 1855 overleed dr Friedrich Voltz in Suriname aan gele koorts.

Carl Haarnack

 

 

 

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Tagebuch meiner Reise. M. Hufnagel (1822)

10 Sunday Feb 2019

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, German books

≈ Comments Off on Tagebuch meiner Reise. M. Hufnagel (1822)

Tags

German, kunst, religion, travel, West-Indies

Tagebuch meiner Reise von Heidelberg über Kiel, Koppenhagen, nach Schweden, England und Westindien, so wie in das Innere des holländischen Guyana, und von da zurück nach Paramaribo. In den Jahren 1812 bis 1821. Michael Hufnagel. Ansbach, W.G. Gassert, 1822.

Regelmatige lezers van deze rubriek weten dat ik een zekere voorliefde heb voor Duitse auteurs die zich met Suriname hebben beziggehouden. Eén van de redenen daarvoor is dat deze teksten in Suriname of Nederland vaak onbekend zijn. Nog belangrijker is dat de meeste Duitse schrijvers niet of nauwelijks last hadden van de ‘censuur’ die in Nederland en Suriname vaak gevoeld werd. De meeste Duitsers die in Suriname geleefd hebben schreven namelijk vaak pas ná terugkeer in hun moederland hun memoires. Zo ook Michael Hufnagel die in 1812 zijn geboortedorp Möckenau (vlakbij Ansbach in Beieren) verliet om via Denemarken, Zweden en Engeland naar Suriname te reizen. Möckenau mag eigenlijk niet eens een dorp genoemd worden. Het bestaat eigenlijk (nog steeds) uit een paar boerenhoeves (er woont nu nog iemand die ook Hufnagel heet!). Hufnagel, zoon van een arme boer, werd missionaris.

moeckenau_ansicht

Gruss aus Moekenau, ansichtkaart (collectie Buku BS)

In een advertentie in een Duits tijdschrift in 1822 lezen we hoe Hufnagel zijn te verschijnen boek aanprijst: “Door interessante gebeurtenissen en waarheidsgetrouwe weergave van de merkwaardige natuur ter zee en op land, hoop ik mijn lezers in dit werk aangenaam en nuttig te onderhouden”.

Het boekje leest ook vlot weg en auteur geeft ook een aardig beeld van de ontberingen die met zo’n reis gepaard gaan. Steeds is er de angst voor Engelse oorlogsschepen en voor de woeste zeeën. Maar het overgrote deel van het boekje is gewijd aan Suriname. Hij geeft de lezers veel informatie over de inwoners, hun gebruiken, de taal, flora en fauna, het klimaat en de koffie- en suikerplantages. Ook gaat hij uitvoerig in op de oorspronkelijke inwoners van Suriname (vooral de Arrowakken) en de uit Afrika overgebrachte slaven.

Maria Sibylla Merian, Flamingo

Rode flamingo. Maria Sibylla Merian (1705)

Zijn bewondering steekt hij niet onder stoelen of banken. Aan beide zijden van de rivier, zo schrijft hij, zijn vele suiker- en koffieplantages te zien. Hij ziet ook citroenbomen, tamarinde- en ‘kokosbomen’, duizenden papegaaien en rode flamingo’s. In de stad beschrijft hij de houten kerk met een ronde koepel, gemaakt van bruinhart, die negen jaar eerder gebouwd is. In de kerk een grafzerk voor gouverneur Bentinck. Deze hervormde kerk brandde in 1821 af en stond op dezelfde plek waar de Hervormde Kerk zich nu bevindt. Er zijn slechts een paar afbeeldingen van deze ‘koepelkerk’.

Als het gaat om de beschrijving van de slavenbevolking wordt duidelijk dat Hufnagel niet zomaar een ooggetuige is maar een heel bijzondere. Als missionaris kiest hij toch een andere invalshoek dan bijvoorbeeld een plantagedirecteur of iemand die deel uit maakte van de koloniale elite. Hoewel niet duidelijk is of hijzelf een Herrnhutter is schrijft hij uitvoerig over de missie van de Moravische Broeders. Hij stelt dat God een eeuwige vriend is van het ‘morele goede’. En dat staat op gespannen voet met de behandeling van de slaven. Indirect bekritiseert hij de slechte behandeling die zij ondervinden: “Die Sclaven werden von gütigen Herren gelind, von unbarmhezigen oft wie Thiere behandelt; denn wie jede böse Einrichtung, so musste auch dieses nothwendig sich selbst strafen” (De slaven worden goed behandeld door welwillende meesters, door onbarmhartige meesters worden ze als beesten behandeld. Maar zoals met ieder slecht systeem zal dit uiteindelijk afgestraft worden).

Slaven en straf

Litho uit Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet – Wolter Robert baron van Hoëvell, 1854 (collectie Buku Bibliotheca Surinamica)

Wat het reisverslag van de missionaris uit Möckenau helemaal aardig maakt is dat Hufnagel de grootste 19e eeuwse Surinaamse kunstenaar Gerrit Schouten in Paramaribo heeft ontmoet. We kennen bij mijn weten nauwelijks publicaties van reizigers die schrijven over Schouten. Hij schrijft dat Schouten een zeer kunstzinnige boom heeft vervaardigd met 125 van de meest merkwaardige Surinaamse vogels. Hufnagel schrijft dat hij zal proberen dit kunstwerk voor het museum in München aan te schaffen. Of dat ooit ook daadwerkelijk gebeurd is weet ik niet. Het lijkt me toch zeker de moeite waard eens in de kelder en archieven van dat museum rond te gaan snuffelen.

Schouten diorama Zeezigt

Diorama van plantage Zeezigt, Suriname, door Gerrit Schouten (collectie Rijksmuseum)

Hunagel werkte na terugkeer in Duitsland als tolk/vertaler Nederlands en Engels in München. Hij overleed daar later op 54 jarige leeftijd. Dit in, vele opzichten bijzondere boek van Hufnagel, is zeer zeldzaam. Van de acht exemplaren die ik kon traceren bevonden zich er zes in Duitsland (o.a. de universiteitsbibliotheek van München en Staatsbiblioteek in Berlijn). De andere in de Deense Nationale Bibliotheek en in de universiteitsbibliotheek van Bern. In Nederlandse bibliotheken kon ik geen exemplaren vinden, buiten het exemplaar dat zich in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie bevindt. Voor de bibliofiele verzamelaars met smaak (én een gevulde beurs): er is één antiquariaat in Stockholm dat een exemplaar aanbiedt voor €600,–.

Carl Haarnack

 

hufnagel_titelblad

Titelblad boek van Michael Hufnagel (collectie Buku Bibliotheca Surinamica)

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Eduard en Tony. Moritz Thieme (1830)

05 Saturday May 2018

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, Children's Books, Dutch books, German books

≈ Comments Off on Eduard en Tony. Moritz Thieme (1830)

Tags

Dutch, fiction, German, Slavery, West-Indies

Eduard en Tony, of de De Kleine speelgenooten: een onderhoudend leesboekje voor kinderen van beiderlei sekse. door Moritz Thieme. Amsterdam: Hendrik Frijlink, 1830.

Kinderboeken zijn rijkelijk vertegenwoordigd in de Surinaamse bibliotheek. Vooral vanaf het begin van de 19e eeuw komt er een behoorlijke stroom kinderboeken opgang waarin vaak historische- en aardrijkskundige onderwerpen een belangrijke rol spelen. Door de verbeterde technische drukmogelijkheden konden boeken goedkoper gemaakt worden en van mooiere illustraties voorzien worden.

Dit kinderboekje van Moritz Thieme is één van best bewaarde geheimen uit de Surinaamse boekenkast. Dat kan er ook mee te maken hebben dat men hier tevergeefs zoekt naar de naam Suriname in de tekst. Toch is het niet moeilijk om tussen de regels door te lezen en te zien dat Thieme uit verhalen over Suriname heeft geput.

suikerriet tony en eduard

Illustratie uit Eduard en Tony: Suikerriet 

Moritz Thieme (1799-1849) werd geboren in Löbau, precies in de driehoek Bautzen, Herrnhut en Görlitz. Trouwe en oplettende lezers van deze rubriek zullen deze plaatsnamen bekend voor komen. In dit gebied zagen vele Suriname-publicaties het licht. Zo werd in 1856 in Löbau het Deutsch-Negerenglisches Wörterbuch van Wullschlägel gepubliceerd. In Bautzen zag de Kurzgefasste Neger-Englische Grammatik van dezelfde auteur in 1854 het licht. En in Görlitz had de Duitse missionaris Christlieb Quandt, die tussen 1768 en 1780 in Suriname verbleef, zijn Nachricht von Suriname und seine Einwohnern in 1807 uitgegeven. En iedereen weet dat Herrnhut de bakermat is van de Evangelische Broedergemeente (EBG) die al vanaf 1735 actief is in Suriname. Thieme studeerde rechten in Berlijn en Leipzig maar werkte als boekhandelaar en auteur van kinderboeken. In 1818, hij was toen 19 jaar, debuteerde hij met Dramatische Spiele für die Jugend bei festlichen Gelegenheiten. Ein Weihnachtsgeschenk. Daarna volgde een lange lijst met kinderboeken, theaterstukken en ‘Bilderbücher’. In 1829 verscheen Edmund und Tony, die treuen Spielgefährten dat een jaar later in het Nederlands vertaald werd als Eduard en Tony, of de De Kleine speelgenooten.

aapje

Illustratie uit Eduard en Tony

In dit verhaal ontmoet de kleine Eduard, hij is twaalf jaar, Tony, de dochter de heer Brinken. Deze is onlangs teruggekeerd uit ‘Amerika’. Hij heeft daar een groot fortuin vergaard. Hij heeft ook zijn ‘zwarte knecht’ meegenomen, een aapje en een papagaai. Tony is een lief en klein meisje van tien jaar oud, schrijft Thieme, en zij is ‘een weinig bruin van gelaatskleur’. Misschien is ze niet alleen maar lief want als zij Eduard haar aapje wilt laten zien trekt zij aan het schelkoord om een bediende te roepen. Zij sprak ‘ernsthaftig’ tot de bediende, dat Jacques (de bejaarde ‘neger’) moet komen met het aapje Dupp, alsof zij tot één van haar slaven sprak in Amerika. Deze Jacques had ooit eens het leven gered van Tony toen ‘eenige weggeloopene en in het wild levende negers’ hun huis overvielen en ‘moorden en plunderen wilden’.

Dat waren de zg. ‘Maroni-negers’ wist Eduard (Maroni is de Franse benaming voor Marowijne). De heer Brinken vertelt aan Eduard en Tony dat de wreedheden waaraan de slaven worden blootgesteld niet de schuld is van de plantage-eigenaren want die zijn eigenlijk nooit aanwezig.[i] Het zijn de opzichters die zich hier aan schuldig maken. Tony’s vader vertelt de kinderen vervolgens vele verhalen over uiteenlopende plekken op de wereld. Het hele boekje heeft een duidelijke agenda om kinderen iets van de wereld bij te brengen. Over Suriname zelf leren we eigenlijk weinig. Maar het is natuurlijk interessant om te zien dat de schuldvraag over de slechte behandeling van slaven uitsluitend bij de opzichters wordt gelegd. En misschien is de grootste verdienste nog om te zien dat een tienjarig meisje met een ‘bruine gelaatskleur’ bedienden commandeert alsof ze haar slaven in West-Indië toespreekt. Is dat niet een beetje het mysterie van die bizarre geschiedenis van Suriname?

Carl Haarnack

 

20180215_001454

Titelpagina Eduard en Tony 

 

[i] “Niet de eigenaars der plantaadjen zijn gewoonlijk aan de wreedheid, welke daar gepleegd wordt, schuldig: deze zijn den meesten tij in ‘t geheel niet op hunne plantaadjen; en bovendien zijn dezelven zoo uitgebreid, dat zij onmogelijk met de slechte behandeling, waaraan hunne negers zijn blootgesteld, bekend kunnen worden: maar de opzigters zijn het, die zoo onbarmhartig met de slaven omgaan.”

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Johann Clemen: Der glückliche Tuchmacher (1859)

11 Sunday Feb 2018

Posted by Carl Haarnack in 18th century books, 19th century books, Bibliotheca Surinamica, German books

≈ Comments Off on Johann Clemen: Der glückliche Tuchmacher (1859)

Tags

German, geschiedenis, travel

Der glückliche Tuchmacher oder Von Döbeln bis nach Surinam. Theodor Drobisch. In: Ameisen-Kalender aus das Schaltjahr 1860. Nebst Deutschem Disteli-Kalender. Gotha: Verlag Comptoir (Storch & Klett), 1859.

Suriname komen we in de 18e – en 19e eeuw op de meest onverwachte plekken tegen. Enige tijd terug kocht ik in een antiquariaat in Duitsland een kalender uit 1860. Deze Ameisen-Kalender was nogal vlekkig en de rug was half vergaan. Ondanks de slechte staat waar in het verkeerde was het toch een object van grote waarde voor de Surinaamse bibliotheek. Ik vond in deze kalender namelijk een stuk over een belangrijke Surinaamse geschiedenis: Der glückliche Tuchmacher oder von Döbeln nach Surinam (De gelukkige textielfabrikant of van Döbeln naar Suriname).

Johann Gottfried Clemen (1727 Döbeln-1785 Paramaribo)

Johann Gottfried Clemen (1727 Döbeln-1785 Paramaribo).  Privé collectie (zie voor meer informatie onderstaand stuk van  Ralph Gundram in “Neues Archiv für sächsische Geschichte”).

Het verhaal is geschreven door Gustav Theodor Drobisch (1811-1882). Drobisch was een Duitse schrijver, journalist en toneelspeler in Dresden. Gedurende achtentwintig jaar schreef hij de Ameisenkalender vol met onderhoudende teksten en humoristische kwesties.

Het verhaal begint rond het jaar 1745 waarin een doekmaker (‘Tuchmacher’) genaamd Clemen zich het hoofd brak over de vraag hoe hij zijn gezin moest onderhouden. De zaken gingen slecht en er was een voortdurende dreiging van oorlog. Clemen had zeven kinderen. De oudste zoon was Johann Clemen die heel graag had willen doorleren maar, vanwege geldgebrek, zich in het vak van zijn vader en opa moest bekwamen: het maken van doek. Toch droomde hij er van de wijde wereld in te trekken en iets meer van zijn leven te maken. En toen Johann 19 was besloot hij op pad te gaan. Hij ging te voet eerst richting Leipzig maar besloot als gauw zijn geluk in Amsterdam te zoeken. Maar hij kon nergens werk vinden. In een café ontmoette hij mannen die op zoek waren naar rekruten. Johann was een makkelijke prooi: zijn tenen staken uit zijn kapotte schoeisel, hij had nauwelijks kleding om het lijf en hij had honger. Nu kreeg hij een soldatenuniform en een behoorlijke zak met handgeld. In 1749 brak er in Suriname een opstand uit onder de slavenbevolking. Er werd een expeditie op touw gezet en Johann Clemen meldde zich vrijwillig om naar Suriname te gaan. Na zijn dienstverband werd hij door een rijke planter als opzichter ingehuurd. Johann was sterk en kon ook nog lezen en schrijven. Hij was niet meedogenloos en onmenselijk als zijn voorgangers en had zodoende een ‘goede band’ met de slaven op de plantage, zo schrijft de auteur.

Kaart uf

“Caerte van de rivieren van Suriname en Commowine met derselver uytstroomende Creecken met alle de landen soo verre deselve bewoonde worden. Verschillende mijlschalen.” – ca. 1730.  Collectie Nationaal Archief.

Toen zijn ouders in Döbeln na al die jaren er eigenlijk van uit gingen dat Johann al was overleden, stuurde hij fl. 200,– naar zijn familie. Toen de rijke planter overleed trad Johann in het huwelijk met de weduwe. Zo werd hij eigenaar van vier plantages en ca. vierhonderd slaven. In 1771 bezocht Johann Clemen met zijn gevolg, waaronder één van zijn slaven, zijn ouderlijk huis in Döbeln. Zijn ouders waren allang de tachtig jaar gepasseerd. De hele stad was uitgelopen. In heel Saksen heerste hongersnood. Johann Clemen gaf veel geld uit om zijn familie, vrienden en oud-stadsgenoten te ondersteunen. Uiteindelijk keerde hij weer terug naar zijn nieuwe vaderland Suriname.

Anna Julien (5 april 1705 te Paramaribo gedoopt - overleden 9 oktober 1779 te Paramaribo

Anna Julien (5 april 1705 te Paramaribo gedoopt – overleden 9 oktober 1779 te Paramaribo). Privé collectie (zie voor meer informatie onderstaand stuk van  Ralph Gundram in “Neues Archiv für sächsische Geschichte”).

Clemen trouwde op 4 februari 1763 huwde met Anna Julien. Zij was een mulattin en dochter van de uit Italië afkomstige Bartholomeus Julien en de Surinaamse kleurlinge Elisabeth Dobinson. Het was haar derde huwelijk. Zij was meer dan 20 jaar ouder dan hij. Het verhaal over het leven van Johann Clemen (1727-1785) vinden we in een groot aantal boeken terug. Daar over een andere keer meer. Dit is het klassieke verhaal over de arme soldaat die met een paar stuivers in Suriname aankomt maar zich uiteindelijk een zeer aanzienlijke positie en grote rijkdommen verwierf.

Carl Haarnack

 

*) met dank aan Ralph Gundram en Bernd Katt

verder lezen:

Ralph Gundram Sächsische Kolonialherren in Übersee? Eine Spurensuche am Beispiel des Johann Gottfried Clemen aus Döbeln

Joachim Nettelbeck

Clemen Schokolade

 

 

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Suriname in Wolfenbüttel

17 Wednesday Feb 2016

Posted by Carl Haarnack in Bibliotheca Surinamica, German books

≈ Comments Off on Suriname in Wolfenbüttel

Tags

Duits, German

In augustus 2015 bezocht ik het stadje Wolfenbüttel in Duitsland. Het doel van dit bezoek was tweeledig. Allereerst stond de 39e International Wolfenbüttel Summer School op het programma. Dit jaar was het thema van de Summer School: Early Modern European Black Studies. Daar mocht ik aan PhD-studenten een college geven met de titel Trans-Atlantic slavery in Early German Literature (1673-1797). Ten tweede wilde ik van de gelegenheid gebruik maken om in de Herzog August Bibliothek (HAB) te zoeken naar Duitse teksten waarin Suriname een rol speelt. Dit in het kader van mijn onderzoek naar de representatie van Suriname in vroege Duitse literatuur (1673-1893).

HAB buku

Herzog August Bibliothek (Wolfenbüttel)

Wolfenbüttel is een klein stadje in Neder-Saksen, vlak onder Braunschweig, en telt ca. 50.000 inwoners. Als je met de auto vanuit Amsterdam naar Berlijn rijdt (over Hengelo, Osnabrück, Hannover) kun je het eigenlijk niet missen. Niemand zou het toch kunnen verzinnen?: Wolfenbüttel ligt aan het riviertje de Oker. In zijn Over de geheimen van de liefde schrijft Edgar Cairo, één van de grootste Surinaamse schrijvers, hoe zeer Suriname en de oker met elkaar verbonden zijn (De Gids, Volume 153, 1990). Maar voor wie geïnteresseerd is in de link tussen Suriname en dit kleine stadje aan de Oker (en haar omgeving) hoeft niet lang te zoeken naar aanknopingspunten.

Wolfenbüttel

Wolfenbüttel

In de wijde omtrek van Wolfenbüttel vinden we veel plaatsnamen die direct of indirect verbonden zijn met Suriname. Zo ligt in het zuiden van Neder-Saksen het plaatsje Goslar. Het Duitse koopvaardijschip dat in 1940 tot zinken werd gebracht in de Surinamerivier, op de rede van Paramaribo (en er nog steeds ligt) ontleent haar naam aan deze stad. Maar er zijn ook Duitse gemeenten die een directe historische verbinding hebben met Suriname die teruggaat tot in de 18e eeuw.

In 1739 kreeg Nicolaas Horstmann de opdracht om, met vier ‘vrije Creoolen’, de binnenlanden te verkennen van Essequibo, een Nederlandse kolonie in Zuid-Amerika. Deze kolonie vormde tezamen met Suriname, Demerara en Berbice Nederlands Guyana. Horstmann ondernam een expeditie op de rivier de Essequibo en zakte de rivier de Branco af, tot aan de Rio Negro.[i] Hortsman was een Duitse chirurgijn die afkomstig was uit de stad Hildesheim. Hildesheim ligt op zo’n 40 kilometer ten westen van Wolfenbüttel.

Hildesheim_1729

Hoe de familieband er precies uitzag tussen deze Nicolaas Horstmann en de geneesheer Friedrich Wilhelm Rudolf Horstmann die zich in 1818 in Paramaribo vestigde, moet verder onderzoek nog aantonen. Dr. F.W.R. Horstmann was in 1794 geboren in Hildesheim en had ik Göttingen geneeskunde gestudeerd. In Suriname had hij een aanzienlijk fortuin verdiend door zijn medische praktijk.[ii] In 1836 trad hij op 41 jarige leeftijd in het huwelijk met Johanna Catharina Heidweiler die toen 19 jaar oud was (zij was een dochter van de weduwe Stuger).[iii] Het echtpaar woonde in de Heerenstraat A.72 tegenover de apotheek Van Amson. De plantage Hannover, genoemd naar de gelijknamige hoofdstad van Nedersaksen (niet ver van Wolfenbüttel) was eigendom van F.W.R. Horstmann.[iv]

Schloss_Salzdahlum

Schloss Salzdahlum

Een andere Surinaamse plantage die haar naam te danken heeft aan de directe omgeving van Wolfenbüttel is de plantage Saltzhalen. Deze koffieplantage, gelegen aan de Commetewanekreek, was eigendom van Frederick Coenraad Bossé. Hij was afkomstig uit Braunschweig. Interessant genoeg is dat Bossé door zijn huwelijk met de mulattin Maria Janz. in 1727 aan zijn rijkdom kwam. Zij was geboren op St. Christoper (het huidige St. Kitts) en was een slavin van Jan van Susteren die waarschijnlijk ook haar vader was. Hij nam haar mee naar Suriname waar zij in 1713 werd gemanimutteerd.[v] Elisabeth Samson, de beroemde rijkste vrije zwarte vrouw van Suriname uit de 18e eeuw, was een (half)zus van de kinderloos gebleven Maria Janz. Plantage Saltzhalen werd genoemd naar het het Lusthaus Salzthalen dat precies tussen Wolfenbüttel en Braunschweig lag. Op die plek werd later het Schloss Salzdahlum gebouwd.

Suriname kent ook een plantage met de naam Hildesheim (vernoemd naar de Duitse stad). Deze is gelegen aan de Saramaccarivier. In de Surinaamsche Almanak van 1825 vinden we Plantage Hildesheim als katoenplantage. De plantage is 1000 akkers groot. Uit een advertentie in de Geprivilegeerde Surinaamse Courant van 14 febrauri 1825 weten we dat er op deze plantage 91 slaven werkten. De eigenaar is Johan Julius Gottlieb Spilker, een kleurling. Hij was getrouwd met Anna Jacoba Helena Francina von Jeckel des Borgnes. Maar uit de Almanak van 1834 blijkt dat de plantage, nog steeds in handen van J.J.G. Spilker nog maar 500 akkers beslaat en men is overgestapt naar de verbouw van koffie. Datzelfde jaar verkoopt Spilker Hildesheim, zonder slaven, aan Jacoba Wilhelmina de Bye. In 1842 werken er nog 26 slaven op de koffieplantage Hildesheim.

Gepriv Sur Courant 14 feb 1825

Gepriviligeerde Surinaamsche Courant  14 februari 1825

Dankzij historisch onderzoek (vaak ook genealogisch onderzoek) weten we iets over de Duitsers die in de loop der eeuwen naar Nederland zijn gekomen. Veel van deze immigranten gingen een militair dienstverband aan voor uitzending overzee. Zo kwamen grote aantallen Duitse militairen terecht in het voormalige Nederlands-Indië en in Suriname. Veel van hen bleven na hun dienstverband hangen. In Suriname konden velen van hen aan de slag op de plantages. Eerst als blankofficier, waarna een aanstelling als directeur of zelfs administrateur tot de mogelijkheden behoorden.

Zo vinden we aan het einde van de 18e eeuw Suriname bijvoorbeeld Johann Heinrich Dietzel. Ergens tussen 1789 en 1799 verliet hij zijn geboorteplaats Gross-Schwülper. Schwülper maakt nu deel uit van de gemeente Papenteich, gelegen ten noorden van de stad Braunschweig. Dietzel ging via Amsterdam naar Suriname. Daar werd hij ingezet in de strijd tegen de weggelopen slaven, de marrons. Hij schopte het tot posthouder van Nickerie. Onlangs doken er brieven op die hij vanuit Suriname naar zijn familie in Duitsland stuurde. Naar deze brieven wordt op dit moment onderzoek gedaan. Meer informatie daarover volgt.

Maar niet alleen vinden we de ‘gewone man’ die dienst nam er naar Suriname vertrok. Ook op hoog adelijk/koninklijk niveau was er sprake van een directe band tussen het vorstendom Wolfenbüttel en Suriname. Op 23 februari 1763 begonnen slaven in Berbice een opstand die tot het voorjaar van 1764 duurde. Er was sprake van honger onder de slavenbevolking en de straffen waren bijzonder wreed. Berbice was toen een Nederlandse kolonie (nu Brits-Guyana) en telde 3833 Afrikaanse slaven, 244 indiaanse slaven en slechts 346 blanke Europeanen. De opstandige slaven, zo’n 3000 in getal, staken plantagehuizen in brand en namen bezit van het zuidelijk deel van de kolonie. De blanken vluchtten naar het noordelijke deel van Berbice. De hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbüttel speelde een belangrijke rol bij de strijd tegen de rebellerende slaven.

Ludwig_Ernst_(1718-1788)_Herzog_zu_Braunschweig_-_Wolfenbüttel_-_Bevern

Lodewijk  Ernst Hertog van Braunschweig-Wolfenbüttel (1718-1788)

Hij was veldmaarschalk en commandant van de militie der Verenigde Nederlanden. Ook was hij voogd van stadhouder Willem V. Door de Staten-Generaal werd de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel gevraagd een onderzoek in te stellen en met een plan van aanpak te komen. Dat plan bestond uit het sturen van zo’n 650 soldaten naar de Berbice. Met behulp van Franse- en Engelse troepen en de versterkingen uit Nederland werd de rebellie de kop ingedrukt. Bijna tweeduizend slaven en veertig blanke Europeanen werden gedood.

Wolfenbuttel Suriname

Nieuwe special kaart van de colonie Suriname met de tot culture gebragt zyn de landen en plantagien eerbiedigst opgedragen aan alle geinteresseerden op en ingezetenen der gemelde colonie (detail, 1801)

De meest in het oog springende band tussen Suriname en Wolfenbüttel in Duitsland is natuurlijk de plantage Wolfenbuttel. In 1737 werd voor het eerst melding gemaakt van de ‘coffiegrond Wolffenbuttel, gelegen aan het reypad’. Volgens de Surinaamsche Almanak van 1798 stond de boedel Hatterman als eigenaar van deze grond geregistreerd. De Administrateur was den Boedel Wiltens Andree. Ene Swenke was er op dat moment directeur.

Wasvrouwen op de plantage Wolfenbutel bij Paramaribo (KIT)

Wasvrouwen op plantage Wolfenbuttel bij Paramaribo (Foto: collectie KIT)

Op deze, vlakbij Paramaribo gelegen, plantage werd in 1895 een inrichting gebouwd voor psychiatrische patiënten. In de volksmond werd Wolfenbuttel ook wel ‘Colera’ genoemd. In vroeger tijden werden de psychiatrische patiënten opgesloten in barakken waar eerder cholerapatiënten in quarantaine werden gehouden. In 1953 werd de officiële naam ’s Lands Psychiatrische Inrichting (LPI).

Wolfenbüttel is een prachtig klein stadje. De kruidenlikeur Jägermeister komt hier vandaan. Maar de stad is natuurlijk veel belangrijker vanwege het feit dat de Herzog August Bibliotheek (HAB) er gevestigd is. Deze bibliotheek, gesticht in 1572, behoort tot één van de belangrijkste in Europa. De HAB kwam voort uit de hofbibliotheek van de hertog Julius von Braunschweig-Lüneburg (1528-1589).  De HAB bezit een grote hoeveelheid incunabelen en bijzondere handschriften, waaronder bijvoorbeeld de Codex Carolinus, met een fragment uit een vermoedelijke vijfde-eeuwse Gotische Bijbeltekst. Ook beschikt zij over twee Griekse handschriften van de Bijbel uit de vijfde en zesde eeuw. De HAB omvat naar schatting ca. 900.000 boeken.

WP_20150805_008

Eén van de vele zalen van de Herzog August Bibliotheek in Wolfenbüttel

Maar één van de redenen voor mij om af te reizen naar Wolfenbüttel was nu juist om te kijken welke Surinamica er in de HAB te vinden is. Het onderzoek ter plaatse is niet voor niets geweest. De HAB beschikt over een schat aan boeken over Suriname, koloniale geschiedenis en slavernij waar menige bibliotheek in Nederland jaloers op zou zijn. Zo bezit zij één van de vroegste en zeldzaamste teksten in het Duits over Suriname: Aussführliche beschreibung der insul Surinam (1763). Van dit bijzonder zeldzame boekwerkje zijn slechts een paar bewaard gebleven (naast HAB beschikt ook de Harvard College Library over een exemplaar).

Een andere vroege beschrijving van Suriname die we in Wolfenbüttel vinden is: Otto Keyens kurtzer Entwurff von Neu-Niederland Und Guajana : Einander entgegen gesetzt/ Umb den Un Mohren-Tauf…. (Leipzig, 1672). Maar natuurlijk ontbreekt ook Maria Sybilla Merian niet. Zij vertrok in 1699 samen met haar dochter naar Suriname om er planten en dieren te tekenen. Een kostbaar exemplaar van haar Dissertatio de generatione et metamorphosibus insectorum Surinamensium (Gosse, 1726) vinden we in de bibliotheek.

Merian banaan

Maria Sybilla Merian: bananenplant

Ook de eerste Duitse vertaling van Aphra Behn, de eerste roman die in Suriname speelt, behoort tot de HAB-collectie: Lebens- und Liebes-Geschichte des Königlichen Sclaven Oroonoko in West-Indien : Mit ihren wahrhafften und merckwürdigen Umständen (Hamburg,  1709). Voor de Surinamica-kenners noem ik verder Albert von Sack’s Beschreibung einer Reise nach Surinam und des Aufenthaltes daselbst in den Jahren 1805, 1806, 1807 (Berlin, 1818), verschillende titels van Philipp Fermin, de uit Berlijn afkomstige arts, die vele jaren in Suriname leefde.

Fermin detail titelvignet

Illustratie uit Fermin’s Histoire naturelle de la Hollande Equinoxale (1765)

Dit zijn slechts een paar Surinamica-titels die de HAB rijk is. De boeken en geschriften die over de Trans-Atlantische slavernij gaan, laat ik hier maar even buiten beschouwing. In dit artikel heb een indruk willen geven hoe rijk en divers het aandeel van dit stukje van Duitsland in de geschiedenis van Suriname is. Dat er een Surinaamse plantage Wolffenbuttel was is daar slechts één voorbeeld van. Het echte bewijs van die gedeelde geschiedenis blijkt uit het feit dat we in de Herzog August Bibliotheek belangrijke 17e en 18e eeuwse teksten vinden over Suriname. Voor wie iets wil leren over de geschiedenis van Suriname: op naar Wolfenbüttel!

Carl Haarnack

 

Noten:

[i] The Guiana Travels of Robert Schomburgk, 1835-1844: Explorations on behalf ..p. 274 en Hartsinck p. 266 + 267.

[ii] http://booksandjournals.brillonline.com/content/journals/10.1163/22134360-90000543?crawler=true  (zie artikel Oudschans Dentz  & Encyclopedie Nederlandsch West Indië.

[iii] idem

[iv] idem

[v] Deze informatie heb ik ontleend aan de De koffieplantage Salzhalen aan de Commetewanekreek. Philip Dikland, 2005

 

Zie ook:  Duitsers in Suriname

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...

Kurzgefasste Neger-Englische Grammatik (1854)

19 Saturday Dec 2015

Posted by Carl Haarnack in 19th century books, Bibliotheca Surinamica, German books

≈ Comments Off on Kurzgefasste Neger-Englische Grammatik (1854)

Tags

Duits, EBG, German, Language, religie

Kurzgefasste Neger-Englische Grammatik. H.R. Wullschlägel. Bautzen: Ernst Moritz Monse, 1854.

Heinrich Rudolf Wullschlägel (1805-1864) werd uit Duitse ouders geboren in Sarepta, nu onderdeel van Volgograd in Rusland. De Moravische Broeders (Evangelische Broedergemeente of Herrnhutters) hadden Sarepta in 1765 opgericht. Wullschlägel werd opgeleid aan de opleidingsinstituten van de Evangelische Broedergemeente in Niesky (Saksen) en Gnadenfeld (Silezië). In 1844 vertrok hij als missionaris naar het Caraïbisch gebied. Eerst werkte hij van 1844 tot 1847 in Antiqua en vervolgens in Jamaica. Maar vanaf 1849 werkte hij in Paramaribo waar hij het hoofd werd van de Evangelische Broedergemeente (EBG) in Suriname.

Missie gebouw Paramaribo

Gebouwen van de Missie in Paramaribo (ansichtkaart ca. 1910)

Wullschlägel was behalve missionaris ook botanicus en taalkundige. Voor ons is vooral dat laatste interessant omdat we twee belangrijke Sranan Tongo taalboeken aan hem te danken hebben. In 1854 schreef hij Kurzgefasste Neger-Englische Grammatik, waarin hij een overzicht geeft van de grammatica van het Sranan Tongo. Hij vergelijkt de regels van de taal met die van zijn eigen moedertaal het Duits. Het werd in 1965 door de Amsterdamse antiquaar Simon Emmering opnieuw in facsimile uitgegeven. Slechts twee jaar later publiceerde Wullschlägel een Duits-Sranan Tongo woordenboek: Deutsch-Negerenglisches Wörterbuch. In dit woordenboek neemt hij een lijst op met maar liefst 707 odo’s. Van deze lijst hebben latere odo-boeken dankbaar gebruik gemaakt.

Kurzgefasste

Titelblad Kurzgefasste Neger-Englische Grammatik  (Bautzen: 1854)

De Surinaamse taal is, zo schrijft Wullschlägel, een mengeling van Engels, Nederlands, Portugees, Frans, Duits en enkele ‘Negerworten’. De taal leert men het beste door deze te spreken. Maar voor diegenen die hiervoor niet in de gelegenheid zijn (zoals missionarissen die zich in Duitsland voorbereiden op een verblijf in Suriname, ch) heeft hij dit boekje gemaakt. De R en de L worden, volgens Wullschlägel, voortdurend door elkaar gehaald en het is bijna onmogelijk het onderscheid in uitspraak tussen deze twee letters aan de bevolking van Suriname (‘Die Neger’) uit te leggen. Misschien dat we uit de zinnetjes die Wullschlägel gebruikt om de grammatiek uit te leggen iets kunnen leren uit het dagelijks leven in 1854?: ‘Da boi, disi no wan soema kan poeloe da stoutoe na hem hede’. Wat moeten we bijvoorbeeld denken van: ‘Da oema no de da soema, disi joe denke’?

Saron (meisjes in de bloementuin)

Meisjes in kindertehuis Saron van de Evangelische Broedergemeente Paramaribo (ca. 1920)

Kurzgefasste Neger-Englische Grammatik is niet geschreven voor Surinaamse schoolkinderen. Het was echt bedoeld voor Duitsers die zich het Sranan Tongo eigen willen maken. Het ging hier natuurlijk niet om 19e eeuwse toeristen die naar Suriname gingen. Want dan zou een beetje kennis van het Nederlands of Engels ruim voldoende zijn om je in Suriname te redden. Het belang van de Duitse missionarissen om het Sranan Tongo te leren zat ‘m in het communiceren met de slavenbevolking van Suriname. De Herrnhutters, die al vanaf 1735 in Suriname actief waren, kregen pas aan het begin van de 19e eeuw mondjesmaat toestemming om de slavenbevolking van Suriname te kerstenen. Het onderwijs vormde natuurlijk een belangrijke stap in het emancipatieproces. Het begon met het vertellen van Bijbelverhalen in het Sranan Tongo. Daarna volgden de vertalingen van Bijbelteksten die de bevolking van Suriname zelf kon gaan lezen. Dit eenvoudige grammaticaboekje is uiterst zeldzaam. Het heeft een belangrijke rol gespeeld in het emancipatieproces van de slavenbevolking van Suriname.

Carl Haarnack

zie ook:

Boeken over taal

Tori vo da Santa Bybel

Tori vo wi Masra en Helpiman

Da tori vo Pina-Wiki

Tori vo wi Masra

Share this:

  • Email
  • Facebook
  • Twitter
  • Print

Like this:

Like Loading...
← Older posts
logo

Enter your email address to subscribe to this blog and receive notifications of new posts by email.

Join 924 other followers

Recent

  • Schets van de Marowijne. Johan Spalburg (1899)
  • Passie foe Hemel (1901)
  • Nederlandsch-Guyana. August Kappler (1883)
  • Welt-Fahrten. Wilhelm Joest (1895)
  • Surinaamse herinneringen van Boer Thomas (1965).
  • Surinam und seine Bewohner. J.D. Kunitz (1805)
  • Korte en Zakelyke Beschryvinge van de Colonie van Zuriname. Thomas Pistorius (1763)
  • Onze West. A.H. Pareau (1898)
  • West Indisch Plakaatboek (1667-1816). Dr. J.A. Schiltkamp en Dr. J.Th. de Smidt (1973)
  • Florentin van Fahlendorn. Jung Stilling (1790).
  • 25 jarig jubilé Koloniale Staten Suriname, 1866-1891.
  • Niederländisch- Ost- Und Westindien. S. Friedman (1860)

Koloniale Wereld Tentoonstelling Amsterdam (1883)

Wilhelmina van Eede

Categories

  • 17th century books
  • 18th century books
  • 19th century books
  • 20th century books
  • Bibliotheca Surinamica
  • Children's Books
  • Dutch books
  • English books
  • French books
  • Genealogie
  • German books
  • Indian diaspora
  • Italian books
  • Latin books
  • Law
  • medical
  • Parbode
  • Sranan Tongo Books

Paginas

  • Postcards from Suriname
    • Black in postcards
  • Albert Helman
  • Antiquariaat Buku
  • Bibliotheca Surinamica
    • Buku logo
    • Onzichtbaar erfgoed
    • OSO, tijdschrift voor Surinamistiek
  • Brand in Paramaribo
  • Chinezen in Suriname
  • De negerhut
    • Illustraties in vroege edities van Oom Tom
    • Oom Tom in andere talen
  • Duitsers in Suriname
  • Ebony in Suriname
  • Edgar Cairo
  • Een begrafenis
  • Ellen Ombre
  • Galerie Buku
  • Indianen in Suriname
    • In de schaduw van de tijger
  • Indiase diaspora
  • Joanna & Stedman
  • Joden in Suriname
    • David Nassy’s “Furlough” and the Slave Mattheus
  • Klassieke muziek
  • Les Habitants de Suriname
    • Les Indiens
    • Les Négres de Bois
    • Les Négres Sédentaires
  • Natalie Zemon Davis
    • Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
    • Origins and uses of the creole languages in 18th century Suriname
  • Silvia de Groot
  • Slaven aan het woord
  • Slavernij Verbeeld
  • Stereotype kinderboeken
  • Surinaamsche Mengel-poëzy
    • Annette de Vries
  • Suriname in Wolfenbüttel
  • Surinamica verzamelen
  • Swart in Nederland
  • Voedsel
  • Vrouwen van Suriname
  • Welkom bij Buku
  • Wilhelmus Dortants (1855-1906)
  • Winti

buku

abolitionism Add new tag artsenij binnenland boeroes British Guiana democratie Duits Dutch EBG English expedities feest fiction flora & fauna Frans Guyana French genealogie German geschiedenis handel hindu hugenoten Illustrated Books india Indianen Judaica jurisdiction katholieken kinderboek Koloniale Staten koloniale tentoonstelling kolonisatie kunst Language manumissie marrons medical muziek Onderwijs photos plantages politiek reizen religie religion Slavery Stedman theater tijdschriften travel West-Indies
  • German books

Blog at WordPress.com.

  • Follow Following
    • Buku - Bibliotheca Surinamica
    • Join 924 other followers
    • Already have a WordPress.com account? Log in now.
    • Buku - Bibliotheca Surinamica
    • Customize
    • Follow Following
    • Sign up
    • Log in
    • Report this content
    • View site in Reader
    • Manage subscriptions
    • Collapse this bar
 

Loading Comments...
 

    loading Cancel
    Post was not sent - check your email addresses!
    Email check failed, please try again
    Sorry, your blog cannot share posts by email.
    %d bloggers like this: