Tags

, ,

J. Herman de Ridder, Een levensteeken op een doodenveld. Schoonhoven: Van Nooten,  1857.

Het is opmerkelijk hoeveel theologen zich in de 19e eeuw beziggehouden hebben met Suriname, in het bijzonder met het thema slavernij. Jan Herman de Ridder (1816-1902) studeerde theologie in Leiden. Hij was predikant in Boskoop, Waddinksveen, Gouda en ’s-Gravenhage. Hij schreef vele kerkelijke teksten zoals Wandel met God (1851) maar ook verschillende literaire teksten. In deze rubriek kijken we natuurlijk naar wat De Ridder over Suriname te melden heeft. Een levensteeken op een doodenveld verscheen in 1857, zes jaar vóór de afschaffing van de slavernij in Suriname.  De Ridder heeft zelf een reis gemaakt door Suriname maar helaas hebben we nog niet kunnen achterhalen wanneer dat precies is geweest. De lezer wordt getrakteerd op literaire vertellingen, afgewisseld met reisverhalen, geschiedenislessen en morele bespiegelingen.

Portret van kolonel Louis Henry Fourgeoud. Theodoor Koning / F. Lentfrinck. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.

In het eerste hoofdstuk wordt kolonel Fourgeoud ten tonele gevoerd. Deze Zwitser werd in 1772 met honderden soldaten naar Suriname gestuurd om de aanvallen van de marrons de kop in te drukken. Ook maken we kennis met Baron, Bonni en Jolicoeur, de aanvoerders van de van de plantages weggevluchte slaven. De Ridder herinnert de lezer aan een diner dat in februari 1777 in Paramaribo werd gegeven door de planter Andries Reynsdorp. Aanwezig waren Gustav Dahlberg, een Zweed, en de ons bekende kapitein Stedman. Dahlberg bood Stedman een ‘snuifje’ uit een gouden met diamant ingelegde snuifdoos. Stedman bekeek de weelderige doos en vertelde Dahlberg dat dit hem herinnerde aan het voorval dat Dahlberg Baron mee had genomen naar Europa, hem daar de vrijheid had beloofd maar hij hem na terugkeer in Suriname verkocht aan een Joodse planter.

De schrijver wil de lezer er van overtuigen dat hij met eigen ogen het leven in Suriname heeft kunnen aanschouwen. Zo schrijft hij over zijn ontmoeting met de posthouder van Albina, August Kappler. We lezen verder een interessante verhandeling over het werk van de Herrnhutter zendelingen (EBG). Zo wordt de reis van de Duitse zendeling Rasmus Schmidt en zijn echtgenote Margaretha Lassen naar de Saramaccaners beschreven.

Wie het boek van De Ridder vandaag de dag leest moet zich wel even schrap zetten om zich door de denigrerende, typisch 19e eeuwse, beschrijvingen van slaven, marrons en inheemsen heen te worstelen. De marrons worden ‘benden’ genoemd, ze doen aan veelwijverij en geven zich over aan dronkenschap en bandeloosheid. De inheemse mannen zijn traag en loom en hebben uren nodig voor hun zonderling ‘feesttoilet’. Als de lezer om dergelijke taalgebruik heen kan lezen en het boek vooral in de historische context kan plaatsen, zal deze zich realiseren dat we hier met een bijzonder interessant en leerrijk boek te maken hebben. De Ridder, die zelf ooggetuige is geweest van het leven in Suriname vóór de slavernij, schaart zich onder de theologen die zich uitdrukkelijk verzetten tegen de slavernij. Hij behoort tot de groep abolitionisten die duidelijk stellen dat Christendom en slavernij onmogelijk samen kunnen gaan. Het grote voorbeeld en inspirator voor De Ridder was niemand anders dan Wolter Robert baron Van Hoëvell, de auteur van Slaven en Vrijen onder de Nederlandsche Wet (1854). In zijn slotwoord merkt De Ridder op dat hij vaak hoorde dat Suriname een lastpost werd genoemd. De Ridder zegt daarover: “Zoo mag toch het moederland niet over zijn vroeger geliefde kolonie denken”. Verder schrijft hij dat Christenen moeten weten hoeveel kwaad er in de 18e eeuw werd bedreven en hoeveel goeds de ‘boschnegers’ onthouden werd door de Nederlanders.

Een levensteeken op een doodenveld is een boek dat maar zelden te koop wordt aangeboden. Het is te vinden in tien universiteitsbibliotheken, in de Koninklijke bibliotheek, in de British Library én natuurlijk in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie.

Carl Haarnack