Wilhelmus Dortants (1855-1906), een katholieke missionaris in Suriname
Wie missionaris in Suriname wilde worden, riskeerde soms een vroege dood. De katholieke missie in Suriname begon in feite al in 1683 toen de eerste gouverneur van Suriname, Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck, al spoedig werd gevolgd door enkele katholieke geestelijken. Deze priesters stierven echter snel achter elkaar. Het zou tot het einde van de achttiende eeuw duren alvorens er weer een katholieke missie zou worden opgericht, ook wel genoemd ‘Parochie van Paramaribo’.[1] In 1865 kwam de Congregatie van de Allerheiligste Verlosser, wier leden redemptoristen genoemd werden, naar Suriname. De al in Suriname aanwezige priesters, zoals J. Romme en Petrus Donders, sloten zich aan bij deze redemptoristen. Vanaf dat jaar zouden nog 220 andere redemptoristen de oversteek naar Suriname maken.

Wilhelmus Josephus Dortants in Suriname. (Collectie Hub Dortants)
Eén van die redemptoristen was Wilhelmus Josephus Dortants, geboren op 1 januari 1855 te Brunssum. Hij was de zoon van Adam (Daam) Dortants en Catharina Prümper. Adam Dortants was een gezien koopman in Brunssum. Hij vestigde zich met zijn vrouw op 1 juni 1883 op de zuidrand van het dek van het Plateau van Doenrade om er van zijn oude dag te kunnen gaan genieten in de rust en schoonheid van de natuur. De familie Dortants bezat daar de zogenoemde ‘Oude Molen’, die goed kon draaien omdat daar voldoende windvangst was. In de regio staat die molen tot op de dag van heden bekend als de ‘Dortantsmolen’. Hun tweede zoon Joep (H.J.J.) Dortants (*1851) verhuisde mee om als landbouwer en molenaar de bedrijfsvoering ter hand te nemen. Vader Daam Dortants overleed al acht maanden na de verhuizing op 1 februari 1884. Zoon Joep huwde weer zeven maanden verder op 16 september 1884 met Wilhelmina Theresia Quarten en samen stichtten zij de familietak Dortants die al meer dan honderd jaar op het dek van het Plateau van Doenrade woont.[2]
Boven op het plateau hield men deze zoon, broer en pater Wilhelmus Josephus Dortants altijd heel speciaal in ere, evenals de oudste zoon en broer Antonius Hubert Eduard (*1849), die eveneens priester was. Deze werd pastoor te Ohé en Laak. Hij overleed op 21 januari 1900 aan de gevolgen van een ongeluk met koets en paard. Twee priesterzonen uit één familie van zeven kinderen werd in die tijd als een groot voorrecht ervaren. Tegelijk kostte het de familie handenvol geld om haar priesterzonen financieel mede te ondersteunen. Dat was een erezaak voor de familie, die er vanuit haar katholieke geloofsovertuiging heel veel geld op toelegde. De boeren uit de verre omtrek die hun graan lieten malen op de Dortantsmolen, hoorden terloops regelmatig van deze twee heerbroers en kregen zodoende ook het een en ander te horen over de missie in Suriname.
Drie jaar voor de verhuizing van zijn ouders naar het Plateau van Doenrade werd in 1880 Wilhelmus Dortants in Wittem tot priester gewijd door apostolisch vicaris mgr. J.H. Schaap. Enige tijd was pater Dortants onder andere leraar Grieks op het kleinseminarie te Roermond. Hij was kennelijk breed inzetbaar. Dortants was echter klaar om de wijde wereld in te trekken en dat deed hij. Het godsdienstig-staatkundig dagblad De Tijd maakt op 5 september 1890 melding van het vertrek van de eerwaarde paters redemptoristen Van Wijngaarden en Dortants naar de missie van Suriname. Ze vertrokken vanuit de haven van Rotterdam per stoomschip, de ‘Prins Willem III’. Wist Dortants wel wat hem daar in de tropen te wachten stond? Ruim vijftien jaar later is hij al overleden, slechts 51 jaar oud.
Aankomst in Suriname
Als Dortants in Suriname aankomt, ligt de slavernij aldaar nog vers in het geheugen. Tweehonderd jaar daarvoor, in de tweede helft van de zeventiende eeuw, vestigde zich een grote groep joden in de kolonie Suriname. Deze Portugese joden brachten hun kennis van de suikerbouw mee en richtten suikerplantages op. Deze periode vormde het begin van de invoer en handel in slaven uit Afrika. Vanaf die tijd werden ruim 500.000 slaven naar Suriname verscheept. Deze slaven werden ingezet om op de plantages te werken. Nederland was zo nogal laat met het afschaffen van de slavernij in 1863. Engeland was daar al dertig jaar eerder, in 1833, toe overgegaan, Frankrijk volgde in 1848.

De paters en fraters redemptoristen te Paramaribo in 1896 met Wilhelm Dortants op de tweede rij als derde van rechts. Groepsfoto ter gelegenheid van de visitatie door de provinciaal van de congregatie in Nederland, pater J.A. F. Kronenberg (voorste rij, derde van links) en zijn socius, Franciscus ter Haar uit Rome (voorste rij, tweede van rechts). Staand links Pater Rikken?(Collectie Hub Dortants)
Over het leven van Dortants in Suriname is niet veel bekend. In oktober 1890 wordt hij benoemd tot kapelaan bij de rooms-katholieke gemeente in het district Coronie. Felix Lemmens, afkomstig uit Maastricht en een jaar vóór Dortants in Suriname gearriveerd, was pastoor in Coronie. In 1892 werd Dortants in Paramaribo pastoor van de St. Bonifaciusparochie aan de Wanicastraat. Het verblijf in de stad was van korte duur. In 1893 keerde hij terug in Coronie als pastoor. Hij verving Lemmens die melaats was geworden.
Op de katoenplantage Mary’s Hope, gelegen aan de Coroniaanse kust, diende hij in de St. Mariakerk der rooms-katholieke gemeente. Ten tijde van de afschaffing van de slavernij in 1863 werkten hier zo’n 140 slaven. In 1874 schonk de eigenaar van deze plantage, Oldfield, een stuk grond voor de bouw van een school, kerk en pastorie. Tien jaar later was Petrus Donders pastoor op deze plek. Deze beroemde Peerke Donders (1809-1887) is in 1982 zalig verklaard door Paus Johannes Paulus II. Een precair onderwerp is zijn heiligverklaring. Daarvoor zijn bewijzen nodig van een tweede wonder en het valt niet mee om dat te vinden. Misschien is het leven van Peerke wel het grootste wonder. Zowel zijn doorzettingsvermogen, als zijn werk in Suriname en zijn zorg voor de melaatsen zonder zelf ooit ziek te worden.[3]
In de voetsporen van Peerke Donders
Op het moment in 1894 dat Dortants in de voetsporen van Peerke Donders terechtkwam op katoenplantage Mary’s Hope, was Adrianus Bossers daar pastoor. Bossers was de auteur van de Beknopte geschiedenis der katholieke missie in Suriname. Het boek van Bossers uit 1884 geldt nog steeds als een standaardwerk. Dankzij Bossers krijgen we een voorstelling van de situatie waar pater Dortants in terecht kwam. Bossers maakte gebruik van interessant archiefmateriaal zoals brieven van missionarissen. Vele kleine geschiedenissen die in de ‘grote geschiedschrijving’ over Suriname geen plek kregen, heeft hij aan de vergetelheid ontrukt. Zo citeert hij uit een brief van Pater Wennekers:
‘Ik heb gisteren den Directeur der plantage Toledo, waar ik die kinderen en de Creolen-mama gedoopt heb, gesproken. Toen ik hem naar Hanna, de Creolen-mama, vroeg, weidde hij sterk uit in den lof dier oude negerin, en zeide, dat hij zich niet genoeg over haar kon verwonderen ….. Tevoren moest zij schier elke week om leugentaal, dieverij, luiheid enz. geslagen worden. Eertijds ten uiterste onwillig en onbuigzaam, doet zij nu alles gedwee. Dit laatste had ik reeds van de eigenaar zelven en van diens deugdzame dochter gehoord.’[4]
Plantage Toledo was eigendom van een rooms-katholieke Ier, Richard O’Ferrall. In de Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1903 staat Dortants vermeld als dienstdoende geestelijke in de ‘R.K. Kerk van St. Rochus op Groot Chatillon’.[5] In 1897 werd Groot Chatillon aan de Surinamerivier als nieuw etablissement voor leprozen aangewezen. Lepra, vroeger ook wel aangeduid als melaatsheid, is een besmettelijke ziekte die waarschijnlijk via de slaven uit Afrika in Suriname terechtkwam. Vanwege de slechte hygiënische omstandigheden waarin de slaven moesten leven, verspreidde de ziekte zich snel. Uit angst voor besmetting werden de leprozen ver weg van de stad gehouden. Vóór Groot Chatillon, van 1824 tot 1897, was de voormalige plantage Batavia aan de Coppenamerivier de plek waar leprozen werden verpleegd en verzorgd. De bekende pater redemptorist Peerke Donders (1809–1887) werkte bijna 45 jaar onder de leprapatiënten, waarvan een groot deel op Batavia.[6] Plantage Groot Chatillon is waarschijnlijk eind zeventiende eeuw aangelegd door François van Aerssen van Sommelsdijck, een zoon van de in 1688 vermoorde gouverneur van Suriname, die heer van Chatillon was. Beweerd wordt dat deze plantage de eerste was waar cacao verbouwd werd. In 1897 toen de leprozenkolonie er werd gevestigd was de plantage reeds verlaten.
Dagblad De Tijd bracht het nieuws over de verhuizing van de ‘melaatschen’ van Batavia naar Groot Chatillon. Van de 81 verpleegden was er slechts één ontvlucht (die overigens ook weer gevonden werd). Met het stoomschip Curaçao, onder leiding van kapitein Abendanon, vertrokken zij om 5 uur ’s middags van Batavia.
‘In vroolyke stemming, onder het maken van muziek en het wuiven met handen en zakdoeken naar degenen die aan wal stonden, vertrokken de melaatschen van Batavia. Gedurende de zeer voorspoedige reis had geen enkel voorval plaats, dat de goede stemming kwam verstoren’.[7]
Om 7 uur ´s morgens passeerde de boot de stad Paramaribo en rond 12 uur kwam hij aan op Chatillon. De krant vermeldde tevens dat de ´eerwaarde paters De Kuyper en Dortants, die op Batavia de geestelyke bediening waarnamen´ op Chatillon zijn gebleven en in de nog niet voltooide pastorie hun intrek namen. Vanuit Chatillon werden pogingen gedaan om de katholieke gemeente uit te breiden.
In 1900 werkte Dortants als pastoor (invaller) in Albina, in het oosten van Suriname. Maar in 1902 keerde hij weer terug op Chatillon. In de almanak van 1903 wordt Dortants ook genoemd als geestelijke in de ‘R.K. Kerk van St. Jan Baptist’ op Rorac (Roorak). Mogelijk werd hij in 1903 overgeplaatst van Groot Chatilllon naar Rorac. Want in de volgende almanakken van 1904 en 1905 wordt alleen Rorac genoemd als werkgebied van de redemptorist Dortants. De plantage Rorac lag iets noordelijker dan Groot Chatillon. Door de aanwezigheid van de katholieke missie op Groot Chatillon kwamen omliggende plantages ook gedeeltelijk onder de katholieke invloedssfeer.

De rooms-katholieke kerk in Rorac in de jaren (1903-1905) dat pater Dortants daar werkzaam was. (Collectie Buku Bibliotheca Surinamica)
De verlaten plantage Rorac werd bevolkt door de nazaten van weggelopen slaven die zich vóór de afschaffing van de slavernij in de bossen tussen de Surinamerivier en de Commewijne schuilhielden. Na de emancipatie in 1863 besloot deze groep van circa tweehonderd weggelopen slaven niet langer in het moeilijk toegankelijke oerwoud (in het kamp van Broos & Kaliko) te blijven. De groep stond onder leiding van de broers Broos en Kaliko. De twee belangrijkste families uit Rorac waren de families Landveld en Babel (de voetballer Ryan Babel van Ajax is hier een nazaat van). De katholieke missionarissen van Groot Chatillon bezochten regelmatig de zogenaamde Brooskampers. In oktober 1891 werd door apostolisch-vicaris Wulfingh een katholiek kerkje ingewijd. Het was een houten kerkje waarvan het dak bestond uit pinabladeren. In deze kerk van St. Jan Baptist op Rorac werkte pater Dortants. In 1898 openden de paters een schooltje op Rorac. In 1900 werd er een volledig houten kerk gebouwd waarvan een prachtige foto bewaard is gebleven. De paters noteerden trouw het kerkbezoek. De Heilige Mis werd één keer per maand in de kerk van Rorac opgedragen. Gemiddeld werd deze door zo´n 65 mensen bijgewoond waarvan er dertig ter communie gingen.[8]

Wilhelmus Josephus Dortants in Suriname. (Collectie Frans Dortants).
Een brief van Dortants
Gelukkig zijn er in archieven in Nederland nog sporen van pater Dortants te vinden. Zo kwam in het archief van de redemptoristen in het Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven in het klooster St. Agatha bij Cuyk een brief van Dortants boven water.[9] Op 20 maart 1892 schreef hij vanuit Suriname een brief naar Nederland. Hij schrijft dat hij in oktober 1891 in Coronie is gestationeerd om de Negerengelse taal te leren. In korte tijd heeft Dortants zoveel geleerd dat hij kan preken. En de biecht kan afnemen: met Kerstmis heeft hij een ‘goede honderd in het Neger-Engelsch moeten hooren,’ zo schrijft hij. Er zijn wel een kleine 250 communies geweest. Over de bevolking van Coronie schrijft Dortants:
‘De bevolking is hier zwart, zwart. Bijna alles zwart wat u ziet. De bevolking bestaat voor het grootste gedeelte uit afstammelingen van Afrikaansche slaven, ouders van dezen zijn vroeger uit Afrika naar alhier vervoerd. Sommigen dezer leven zelfs nog. Ik heb enige dagen geleden een vrouw gesproken, die vroeger uit Afrika vervoerd is. Het is eene echte type, spijtig dat (!) men geen portret van haar heeft. Haar gezicht gelijkt veel op dat van een aap. Allen, ik moet het echter bekennen, zijn zoo niet. Onder de kinderen en grooteren heeft men soms aardige koppen.’
In Dortants’ tijd bestond politieke correctheid nog niet. In zijn brief schrijft hij onomwonden en uit het hart. Wel geeft hij blijk van zijn afkeuren van de slavernij. Over dezelfde vrouw schrijft hij:
‘Deze vrouw vertelde, dat zij in haar jeugd, toen ze met andere meisjes mangos, een soort vruchten, was aan het plukken, door slavenjagers was opgepakt, in een zak gepakt, naar een schip vervoerd en zoo naar alhier verzonden. Wat een barbaarsche wreedheid toch!’
Voor een koopmanszoon moet het leven van Dortants in Suriname een bijzondere ervaring zijn geweest. Behalve de verschillen in klimaat, de flora en fauna heeft de confrontatie met de nazaten van Afrikaanse slaven grote indruk gemaakt op Dortants. Over hen schrijft hij onder andere in zijn brief:
‘Ze gaan blootvoets, dragen bijna alles op het hoofd, water klabassen, water-bakken, het Evangelie-boek als zij naar de kerk komen, schoenen, een petroleum lamp enz. enz. De vrouwen houden nog al om een pijpje te rooken. Zij hebben nog al veel goede eigenschappen. Zij houden van bidden, hebben die leelijke gewoonte niet van vloeken, zij stelen niet, ten minste geen beduidende zaken.’
Over het waarom Dortants naar Suriname is gekomen, bestaat geen twijfel. Hij ziet de bekering van de bevolking van Suriname tot het katholieke geloof als zijn belangrijkste taak. Bepaalde gebruiken en leefwijzen van de Surinamers staat op gespannen voet met het katholieke geloof. Dortants:
‘Spijtig dat de duivel zoo velen in zijn macht heeft, doordat er velen vijf, tien, ja twintig jaren bij elkaar leven zonder getrouwd te zijn.’
Dortants vraagt allen die dit horen, zo nu en dan eens te bidden zodat ‘dit wat zal verbeteren’.
Dortants schrijft verder over plantage Burnside. Er waren in Coronie, zo schrijft Dortans, twee bijkerkjes, één op Burnside en één op Welgelegen. Op Burnside nam hij daar de biecht af van een man die 18 of 19 jaar geen Pasen had gehouden:
‘Burnside is een goede twee uur van hier verwijderd. Wij gaan er per rijtuig naar toe of soms te paard. Wij hebben een goed paardje. ‘t Heeft wel nu en dan eenige Surinaamsche nukken, doch ‘t is een heel aardig beestje. Wij zijn beiden reeds goede ruiters. Een heerlijk ruim twee uur lange weg aan beide zijden met kokosboomen of soms chinasappelboomen bezet voert u derwaarts. Wij gaan er iederen zondag heen om de H. Mis te zingen, te preeken, catechismus te geven, kinderen te doopen enz. Burnside, zoals men mij zegt, bevatte vroeger wel 1000 bewoners, doordien er eene groote suikerplantage was. Tegenwoordig bestaat dien niet meer, zoodat de bevolki‘Burnside is een goede twee uur van hier verwijderd. Wij gaan er per rijtuig naar toe of soms te paard. Wij hebben een goed paardje. ‘t Heeft wel nu en dan eenige Surinaamsche nukken, doch ‘t is een heel aardig beestje. Wij zijn beiden reeds goede ruiters. Een heerlijk ruim twee uur lange weg aan beide zijden met kokosboomen of soms chinasappelboomen bezet voert u derwaarts. Wij gaan er iederen zondag heen om de H. Mis te zingen, te preeken, catechismus te geven, kinderen te doopen enz. Burnside, zoals men mij zegt, bevatte vroeger wel 1000 bewoners, doordien er eene groote suikerplantage was. Tegenwoordig bestaat dien niet meer, zoodat de bevolking buitengewoon verminderd is.’ Enter a captionng buitengewoon verminderd is.’

Het Bonifaciuscomplex aan de Wanicastraat te Paramaribo met pastorie, kerk, school en weeshuis op een rij. Hier werkte Dortants in 1892 en kort voor zijn dood in 1906. (Collectie: Buku Bibliotheca Surinamica)
Op het moment dat Dortants deze brief schrijft (20 maart 1892), werkt hij in de St. Bonifaciuskerk aan de Wanicastraat in Paramaribo. In het weeshuis zijn er een kleine 60 weesjongens. Het weeshuis wordt geleid door de pater Van Tooren. Op de school te Bonifaas zijn er, inclusief de weesjongens, 250 kinderen, allemaal jongens. Pater Van Tooren, frater Heynen en Kusters geven les op deze school. De brief besluit Dortants met ‘Uw ootmoedige Dienaar en Confrater’.
Hij werkte zijn laatste levensdagen als kapelaan in de St. Bonifaciuskerk in Paramaribo. Kort voor zijn dood verbleef Dortants in het klooster van de paters redemptoristen bij de kathedraal van Paramaribo. Op 13 december 1906 overleed Dortants aan de gevolgen van een ernstige chronische maagkwaal. Na een verblijf van zestien jaar in Suriname werd hij, 51 jaar oud, op rooms-katholieke begraafplaats te Paramaribo begraven.[10]
Carl Haarnack
(Dit artikel werd eerder gepubliceerd in het Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis. Jaargang 20, nr 4, december 2017).
Voetnoten:
[1] [Adrianus Bossers], Beknopte geschiedenis der katholieke missie in Suriname. Door een Pater Redemptorist (Gulpen 1884) 14-30, 35-66, 93.
[2] Dit artikel draag ik op aan Rosemarie Smeets (1947-2016). Van haar ontving ik veel informatie over de familie Dortants, die zij weer kreeg van Frans en Francine Dortants-Boshouwers, nazaten van Adam (Daam Dortants).
[3] Marianne Dagevos, ‘Verslag 1 november 2009. Eerste Peerke Donderslezing. Eerste Peerke Donderslezing: persoonlijk engagement en positief Tilburg-gevoel’, op de website Wereldpodium (wereldpodium.nu/verslag-wereldpodium-1-november-2009, geraadpleegd op 7 november 2017).
[4] [Bossers], Surinaamse missie, 137.
[5] Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1903 (Paramaribo 1902) 173.
[6] Over Batavia schrijft August Kappler: ‘Het is niet alleen het gevaar van zijne gezondheid te verliezen en een offer der melaatschheid te worden, maar vooral het slechte karakter der negers zelve, dat hem het meest bedreigt. In October 1851 werd de priester van het gesticht Batavia, een man die op deze zoo afgezonderde plaats hen onvermoeid en ijverig in hun ligchaams- en zielelijden bijstond, door een dezer ellendigen uit wraak vermoord, omdat hij hem, ten einde dronkenschap voor te komen, eene kruik met dram afgenomen had.’ A. Kappler, Zes jaren in Suriname. Schetsen en tafereelen uit het maatschappelijke en militaire leven in deze kolonie (Utrecht 1854) 60.
[7] Dagblad De Tijd, 6 november 1897.
[8] Wim Hoogbergen, Het kamp van Broos en Kaliko. De geschiedenis van een Afro-Surinaamse familie (Amsterdam 1996) 133.
[9] Met dank aan pater Joop Vernooij (1940-2017). Hij was redemptorist en van 1969 tot 2001 werkzaam als pastor in het bisdom Paramaribo, Suriname. Vijf jaar geleden verscheen zijn boek De regenboog is in ons huis. De kleurrijke geschiedenis van de r.k. kerk in Suriname (Nijmegen 2012). (Kennelijk gaat het hier om het Archief Redemptoristen in het Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven, nr. 11982 Dortants, J.W. (1855-1906).)
[10] Dagblad De Tijd, 9 januari 1907, rubriek Kerknieuws; het bericht is overgenomen uit het dagblad De West. Deze begraafplaats werd in 1921 geruimd. De restanten van Dortants werden overgebracht naar de nieuwe rooms-katholieke begraafplaats in Paramaribo.
zie verder:
Katholieke Missie in Suriname
Een katholieke begrafenis in Suriname
Like this:
Like Loading...