Taschenbuch der Reisen; oder, Unterhaltende darstellung der entdeckungen des 18ten jahrhunderts in rücksicht der länder, menschen und productenkunde. Für jede klasse von lesern. Eberhard August Wilhelm von Zimmermann. Leipzig: G. Fleischer d. jueng., 1806.
Bijna vijf jaar geleden schreven we in deze rubriek eerder over E.A.W. Zimmerman (1743-1815). Toen schreven we over een Nederlandse vertaling van één van Zimmermanns belangrijkste boeken: De aarde en hare bewoners, volgens de nieuwste ontdekkingen (Haarlem: Bij de erven François Bohn, 1819). Maar zo’n zeventien jaar eerder, in 1802, begon hij al aan zijn reeks van Taschenbücher die maar liefst twaalf jaargangen zou tellen. In de edities van 1803 en 1806 schrijft hij over Suriname en toont hij de lezer een aantal fraaie gravures.
Eberhard August Wilhelm von Zimmermann was een Duitse filosoof, bioloog en geograaf. Hij studeerde wiskunde en filosofie aan de Universiteit van Leiden en in Halle en Göttingen. In 1766 werd hij aangesteld als professor in de wis- en natuurkunde in Braunschweig. Hij reisde veel door Europa (Estland, Letland, Rusland Zweden, Denemarken, Engeland Frankrijk, Duitsland, Switzerland en Italië). Voor zijn kennis over Suriname maakt hij gebruik van literatuur van o.a. Condamine, Fermin, Hartsinck, Bancroft en Stedman.
De Caraïben vormen de grootste groep oorspronkelijke inwoners van Guyana. Vanaf het vasteland hebben zij de Antillen bevolkt. De andere groep inheemsen wordt gevormd door de Galibis. Deze volkeren, zo schrijft Zimmermann, hebben een aantal zeer vreemde gewoonten. Alle volkeren, die aan de mondingen van de rivieren in het Amazonegebied wonen, vinden een platgezicht en een plat achterhoofd erg mooi. Daarom drukken ze de hoofden van hun kinderen tussen twee plankjes samen. Ook zijn er bepaalde stammen die zich versieren door papegaaienveren te dragen. Zij maken hiervoor gaten in hun wangen.
Paramaribo bestaat uit een langgerekt vierkant. De rechte straten worden versierd door bloeiende en vruchtdragende Citrusbomen (citroenen-, sinasappel- en pompelmoesbomen) en Tamarindebomen. Het plaveisel bestaat uit schelpenzand waardoor ze met de mooiste tuinpaden kunnen wedijveren. De huizen staan op een bakstenen fundament en zijn voor de rest uit hout opgetrokken. De vloeren zijn niet bekleed met tapijt maar met ceder- of mahoniehout. De stad bestaat uit 1400 huizen. Het aantal witte inwoners in de kolonie bedraagt 5000; het aantal ‘Negers’ (of slaven) is we; 75.000. Zimmermann weet verder te melden dat het leven in de stad enorm duur is. Een paar ongemeubileerde kamers kosten per maand 3 tot 4 pond sterling. Een zeer middelmatig huis kost per jaar 100 Guinies. Vlees, boter, eenden en wijn (3 schilling per fles) zijn veel duurder dan in Europa. Alleen vis, sinasappels en ananassen zijn goedkoop. Citroenen en tamarinden kan men gratis oprapen onder de bomen.
Het leven van de planters die op een plantage leven is bijzonder vrolijk en prettig. Als hij zich om zes uur ’s morgen uit de armen van zijn meest favoriete slavin heeft losgerukt, trekt een slaaf (Zimmerman spreekt hier over een ‘Neger’) hem de zijden kousen aan. Een andere slaaf doet hem zijn ochtendmantel aan die van kostbare Indische stof is gemaakt. De mooiste slaven en slavinnen serveren het ontbijt met koffie en tabak op de veranda. De opzichters komen dan op zeer onderdanige wijze verslag doen van de gang van zaken op de plantage. Ook de artsen rapporteren over ziektegevallen onder de slavenbevolking. Dan volgt een inspectie van de plantage.
Hoewel Zimmermann dus nooit in Suriname is geweest roept hij toch een aardig beeld op van de toestand in de kolonie Suriname. Zijn uitermate lezenswaardige boeken werden in Duitsland door een groot publiek gelezen. Mondjesmaat verschijnen de Taschenbücher op de markt. Bij een antiquaar in Nederland wordt er nu een exemplaar aangeboden voor €250,–
Twee Indiaansche bekkens uit de kolonie Suriname, door Isaac van West. Leiden: Jacs. Hazenberg, Corns. Zoon, 1870.
De contacten tussen Surinamers en het moederland waren ook in de 19e eeuw talrijk. Dat gold natuurlijk vooral voor de relatief welgestelden in Paramaribo. Opvallend is dat, wie het zich kon permitteren, zijn kinderen in Nederland liet studeren. In de 19e eeuw promoveerden er in Suriname geboren studenten zelfs al aan Nederlandse universiteiten tot bijvoorbeeld doctor in de geneeskunde of rechtsgeleerdheid. De Buku Bibliotheca Surinamica collectie heeft een aantal van deze proefschriften die in het Nederlands, in het Frans maar soms ook in het Latijn verschenen. Het mooiste exemplaar hier van wil ik hier graag presenteren.
Op maandag 19 september 1870 promoveerde Isaac van West tot doctor in de geneeskunde aan de Hoogeschool te Leiden op het proefschrift Twee Indiaansche Bekkens uit de Kolonie Suriname. Isaac Salomon van West, geboren op 8 november 1845 in Paramaribo, was een zoon van Samuel Isaac van West (1806-1861) en Rebecca Simona Pos (1814-1871). Isaac maakte vooral naam in de kolonie als verloskundig arts. Ook zette hij zich in voor de oprichting van de Geneeskundige School in Suriname. De familie Van West waren Hoog-Duitse Joden. Zo was Coenraad Isaac van West een belangrijke donateur voor de bouw van de Hoogduitse Synagoge waarmee in 1835 werd begonnen. Isaac van West overleed op 65 jarige leeftijd in 1911.
Van West bestudeerde twee bekkens afkomstig van Surinaamse indianen. Aan het einde van de 18e eeuw raakte het in zwang om de schedels van de verschillende ‘rassen’ met elkaar te vergelijken. In de 19e eeuw meenden verschillende wetenschappers conclusies te kunnen trekken uit de vergelijking van skeletten van verschillende volkeren. Het eerste bekken, afkomstig uit de collectie van F.A.C. Dumontier (chef van de Geneeskundige Dienst in Suriname), behoorde toe aan een jonge Warrauwse vrouw van ca. 25 jaar. Het tweede bekken kwam uit de collectie van het Museum Vrolik en was van een Caraïbische vrouw (geschonken door dezelfde Dumontier). Van West geeft nauwkeurig de afmetingen van alle onderdelen van het gebeente. Hij komt tot de conclusie dat voor beide bekkens geldt dat zij gekarakteriseerd worden door de ‘algemeene kleinheid en teerheid der verschillende beenderen’, vooral in vergelijking met Europese exemplaren. Interessant is dat de bewering van dr. Vrolik, dat vrouwen die bevrucht worden door een man van hun eigen ras makkelijker baren dan zij die door een man van ‘eene vreemden volkstam’ worden bevrucht, naar het rijk der fabelen verwijst. Dat geldt ook voor de stelling dat hoe achterlijker een volk is en hoe meer het verwijderd is van de ‘Kaukasiche ras’, hoe meer de bekkens overeenkomsten vertonen met dierlijke varianten. De conclusie van het proefschrift is dat indianen weliswaar ‘zeer achterlijk in beschaving zijn en in de waren zin des woords wilden’, van enige overeenkomst met dierlijke bekkens is geen sprake.
Wij zijn, voor deze rubriek, wat minder geïnteresseerd in de medisch-technische details van deze studie naar de bekkens. Veel meer kijken we naar de bibliofiele kwaliteiten van deze publicatie. Het boekje in gebonden in een prachtig groen linnen bandje met rijkelijke versiering in goud op de rug en het voorplat: Ars Medica met daarbij afgebeeld een hoofd dat verbonden is én een aesculaap. Meegebonden zijn twee uitklapbare steendrukken waarop de twee bekkens zijn afgebeeld. Dit exemplaar lijkt, gezien het handschrift, eigendom te zijn geweest van dr. Dumontier. De uitgever zal op verzoek van de promovendus een paar exemplaren in zo’n fraaie band gestoken hebben. Buku verwierf dit boekje meer dan vijftien jaar geleden op een veiling bij Van Stockum in Den Haag waar de boeken uit de bibliotheek van L. van Panhuys werden geveild.
Het Museum Vrolik bevindt zich nu in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam. Zou het bekken van de Caraïbische dame zich daar nog bevinden? En wat is er met het andere bekken gebeurd?
Hendrik Groothuis, of De rampspoedige gevolgen van speelzucht en losbandigheid : een verhaal voor kinderen der mannelijke sekse van acht tot twaalf jaren [met platen gegraveerd door D. Veelwaard, naar H.P. Oosterhuis]. Amsterdam: M.H. Helmig, 1825.
De Surinaamse bibliotheek is veel groter dan doorgaans wordt aangenomen. Zo zijn er tal van boeken die niet worden geassocieerd met Suriname omdat het land nergens genoemd wordt en het verhaal zich niet in Suriname afspeelt. Vooral bij oude kinderboeken kozen auteurs er regelmatig voor om ´Suriname´ te vervangen door ´Amerika´ of ‘West-Indië’. Dit bijna tweehonderd jaar oude kinderboek, Hendrik Groothuis, is daar een klassiek voorbeeld van.
Hendrik is de zoon van een predikant. Vader en zoon maken een wandeling in het bos vlakbij hun huis ergens in Nederland. Plotseling horen ze iemand huilen. Achter een boom ligt een man op de grond. Het is een zwarte jongeman (de auteur gebruikt de term ‘moor’). Hendrik is bang en zegt tegen zijn vader:
“Ach, vader!” riep Hendrik angstig, “het is een moor, laat ons schielijk onzen weg vervolgen; zulk een man is affschuwelijk, ik ben bang voor hem.” Maar zijn vader spreekt hem bestraffend toe: “Foei, Hendrik!” zeide de vader, op eenen bestraffenden toon, “is dan een moor niet even zoowel een mensch van God geschapen, als gij en ik? En offschoon de kleur van zijn vel van de onze onderscheiden en zwart is, draagt hij misschien eene blankere ziel in zijn binnenste, dan menig een onzer blanke medemenschen.”
Hij leert zijn zoon dat hij nooit iemand, of hij nou een Jood of heiden is, ‘beminnaar der deugd’ of juist een ‘najager van ondeugd’, hulpeloos mag laten liggen wanneer hij kan helpen zijn verdriet te verlichten. Het is belangrijk, zo stelt zijn vader, je naaste lief te hebben en geen uitzondering te maken naar stand, geslacht of kleur. De jongeman, nauwelijks zestien jaar oud, wordt tegen een boom gezet. Zijn voorhoofd bloedt. Hij heet Hector en hij vertelt dat hij in een vreemd land is en door iedereen is verlaten. Hector is geboren in Afrika (zijn ouders behoorden tot een ‘wilde horde’). Hun dorp werd door wrede gewapende ‘blanken’ overvallen, zijn vader en broers werden doodgeschoten. Hector wordt met moeder en zussen als slaven naar ‘West-Indië’ (lees: Suriname, ch) gebracht. Hier wordt hij op een slavenmarkt aan een boosaardige Engelman verkocht. Na een aantal jaar neemt zijn ‘meester’ hem mee naar Nederland. Ze brengen de nacht door in de stad N. (Nijmegen?). Tijdens een wandeling raakt Hector verdwaald en wordt hij meegenomen door een bende dieven die hem gevangen houden. Uiteindelijk ontsnapt hij maar zijn ‘meester’ is allang op weg naar Suriname.
Hector wordt liefdevol in huis genomen door de predikant en zijn gezin. Hij groeit op tot een voorbeeldige jongeman. Later gaat hij theologie studeren met als doel zijn ‘landgenoten’ in Afrika het christelijk geloof te brengen. Hendrik wordt in Amsterdam klaargestoomd tot koopman. Daar komt hij in zg. koffiehuizen met de verkeerde mensen in aanraking en raakt, door almaar groter wordende gokschulden, aan lager wal. Door een toeval ontmoet Hector zijn moeder die ook naar Nederland is gereisd. Hector gaat naar Afrika en zijn moeder blijft bij de predikant en zijn vrouw wonen. Als de predikant en zijn vrouw overleden zijn erft Hector hun bezittingen en huis.
De morele vorming van kinderen, braafheid en zedelijkheid, staan in dit boekje centraal. Dat is kenmerkend voor veel Europese literatuur aan het einde van de 18e en begin 19e eeuw. Waarin dit boekje zich onderscheidt is dat hier de deugdzaamheid opgehangen wordt aan een zwarte man. We zouden kunnen beargumenteren dat dit verhaal in de verte ook een abolitionistische boodschap in zich draagt. We vinden het boek in een tiental Nederlandse bibliotheken. Er zijn ook drie exemplaren te vinden in twee particuliere collecties, de Buku Bbibliotheca Surinamica collectie (één in zwart-wit en één in kleur) en in een belangrijke West-Indië verzameling in België.
Anna, Schaduwbeelden uit Suriname. Gebroeders Binger, Amsterdam 1858.
Als er één vrouw is die een belangrijke rol heeft gespeeld in de strijd voor de afschaffing van de slavernij in Amerika, is het wel Harriet Beecher Stowe (1811-1896). In 1852 publiceerde zij Uncle Tom’s Cabin; or, Life Among the Lowly (De Hut van oom Tom of het leven onder de nederigen). Het boek was een groot succes in Amerika maar ook in Engeland en de rest van Europa verscheen druk na druk. In Suriname was het boek al in 1853 beschikbaar. Er wordt wel gezegd dat het boek het meest gedrukte boek is na de bijbel. Of dat echt op waarheid berust is nooit goed onderzocht. Wat wel vaststaat is dat Beecher-Stowe met haar roman de publieke opinie over de slavernij heeft beïnvloed en de geesten rijp heeft gemaakt voor de afschaffing er van.
Anna Ampt
Er zijn meer vrouwen die getracht hebben een steentje bij te dragen aan de afschaffing van de slavernij, ook in de Nederlandse koloniën. Adriana Everdina Henrietta Ampt (1832 -1885) werd geboren in Nijmegen. Haar vader was kapitein-luitenant ter Zee bij de Nederlandse marine. Zij trouwde in 1854 met een rijke steenfabrikant. Zij kregen maar liefst acht dochters en vier zoons. Onder het pseudoniem Anna schreef zij verschillende gedichten. In 1858 verscheen Schaduwbeelden uit Suriname. Hier liet zij een kritisch geluid horen over de behandeling van slaven in de kolonie Suriname. Misschien zou het wat veel zijn om haar een abolitionist te noemen maar zij drong wel aan op een rechtvaardige behandeling van de slavenbevolking. In 1862, één jaar vóór de afschaffing van de slavernij in Suriname, werd het boek nog eens herdrukt. Ampt heeft de publieke opinie over de slavernij in Suriname in ieder geval beïnvloed.
Schaduwbeelden (1862)
Schaduwbeelden uit Suriname staat niet op zich maar past haarfijn in een rijtje boeken die een zeer kritische houding innamen tegen de barbaarse behandeling van slaven in Suriname. Ampt noemt in haar voorwoord het boek Slaven en Vrijen onder de Nederlandsche Wet van Wolter Robert van Hoëvell (1854) dat haar heeft aangespoord om haar boek te schrijven. Van Hoëvell was één van de felste tegenstanders van de slavernij in de Nederlandse koloniën. Hij noemde de slavernij een schandvlek voor Nederland en hij vond dat christendom en slavernij onverenigbaar zijn. Schaduwbeelden uit Suriname bestaat uit drie gedichten: Blanco, Moeder en Christin – een dramatisch gedicht, Leila – het bloemenmeisje. Het tweede gedicht is overduidelijk gebaseerd op het verhaal van Van Hoëvell dat de titel draagt Moeder en Kind. Hierin schetst Van Hoëvell dat de wet weliswaar gescheiden verkoop van moeder en kinderen verbiedt maar dat er in de praktijk heel veel mis is. Een vrije zwarte vrouw bezoekt mevrouw Eliza in Paramaribo en smeekt haar of zij haar dochter Sylvia, die dertien jaar oud is wil kopen van haar eigenaar. De vrouw belooft hard te werken en haar geld te sparen zodat zij later haar eigen dochter van mevrouw Eliza kan kopen. Als de moeder na lang sparen, eindelijk genoeg geld bij elkaar heeft om haar dochter vrij te kopen, heeft mevrouw Eliza zich bedacht. Zij is jaloers en vermoed dat haar echtgenoot een oogje op de knappe Sylvia heeft en het geld voor de koop aan de moeder heeft gegeven. In plaats van de vrijheid krijgt Sylvia voortdurend zweepslagen en wordt ze uiteindelijk naar een verafgelegen plantage verbannen.
Illustratie uit Schaduwbeelden
Anna Ampt overleed op 5 maart 1885 in Nijmegen. Zij ligt begraven op de begraafplaats van het Witte Kerkje te Ubbergen. Schaduwbeelden uit Suriname is een uitermate zeldzaam boek. De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag is niet in het bezit van een exemplaar. Naast het exemplaar uit de Buku Bibliotheca Surinamica collectie heeft alleen de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam een exemplaar.
‘The Narrative’ van John G. Stedman in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie
Al zo’n 35 jaar verzamel ik boeken die te maken hebben met de voormalige Nederlandse kolonie Suriname. Ik noem mijn verzameling Buku Bibliotheca Surinamica. Eén van de belangrijkste boeken in mijn collectie (en tegelijkertijd hét belangrijkste achttiende eeuwse boek over Suriname) is de Narrative of a five years’ expedition against the revolted negroes of Surinam, in Guiana, on the wild coast of South America; from the year 1772, to 1777: elucidating the history of that country, and describing its productions [….] London: J. Johnson & J. Edwards, 1796. Dit boek werd geschreven door Nederlands-Schotse John Gabriel Stedman (1744–1797). Stedman, geboren in Dendermonde, had een Schotse vader en een Nederlandse moeder. In 1772 vertrok hij als soldaat in de troepen van kolonel Fourgeoud naar Suriname. Hier zou hij bijna vijf jaar strijden tegen de van de plantages weggelopen slaven. Hij hield een dagboek bij dat de basis zou vormen van zijn boek. Het boek van Stedman vormt een belangrijk onderdeel van mijn verzameling die meer dan 10.000 titels telt. Deze collectie omvat meer dan vijftig verschillende edities, bewerkingen en vertalingen van de ´Narrative´, waaronder een aantal belangrijke eerste drukken.
Uiteraard is de 1e Engelse editie uit 1796 aanwezig in twee prachtige halfleren banden en in een slipcase. De eerste editie is bijzonder zeldzaam omdat Stedman, vanwege zijn woede over de tekstuele ingrepen van zijn uitgever, een groot aantal exemplaren verbrandde. Ook omvat de collectie een 1e Engelse editie, een ‘large paper copy’, waarvan de platen (gravures) in de tijd met de hand zijn ingekleurd. Een aantal platen is met goud opgehoogd. Dat zien we bijvoorbeeld bij de plaat van Johanna (T. Holloway), Female Quadroon Slave of Surinam (Perry) en Europe Supported by Africa and Asia (William Blake). Iedere gravure is een kunstwerk op zich. In november 2021 werd een handgekleurde q1e editie bij Bubb Kuyper in Haarlem geveild. Recentelijk verwierf de Buku Bibliotheca Collectie een tweede editie van de Narrative (1806) die met de hand is ingekleurd. Dit exemplaar maakte meer dan vijftig jaar deel uit van The Peter and Pat Croft Collection (Wisbech, UK).
Band 1806 editie met handgekleurde platen
In 1806, tien jaar na de eerste, verscheen een tweede editie. Stedman was kort na het verschijnen van de eerste druk al overleden. Deze tekst voor deze ‘Second edition corrected’ was opnieuw gezet en werden enkele typografische verbetering aangebracht. De Buku-collectie bezit verschillende exemplaren van deze druk, met platen in zwart-wit en met handgekleurde platen. Bij de editie uit 1813 heeft de uitgever alleen een nieuwe titelpagina toegevoegd aan de onverkochte exemplaren van de tweede druk. Van de 1813 editie is er een exemplaar in de Buku-collectie waarvan de platen kort na publicatie met de hand zijn ingekleurd. In 2022 werd de band van dit exemplaar vakkundig onder handen genomen door meester-boekrestaurateur Erik Schots in Krommenie (hij heeft de afgelopen twintig jaar vele boeken uit mijn bibliotheek opgeknapt of van een nieuwe band voorzien. In de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw verschenen er tientallen edities, soms bewerkt en verkort.
Het dunste boekje dat gebaseerd is op het relaas van Stedman verscheen in 1809 (mogelijk 1810). Het is zonder twijfel de zeldzaamste Stedman-editie: Curious Adventures of Captain Stedman, during An Expedition to Surinam, in 1773, including the Struggles of the Negroes and the Barbarities of the Planters, Dreadful Executions, the Manner of Selling Slaves, Mutiny of Sailors, Soldiers, &c. […] London: Printed for Thomas Tegg, III, Cheapside. Waarschijnlijk is dit exemplaar het enige dat zich in een Nederlandse collectie bevindt (het werd verkregen in 2012 op een veiling van Swann Galleries in New York).
Een ander bijzondere bewerking is: Joanna, or, The Female slave : a West Indian tale. London: Printed for L. Relfe, 1824. Tien jaar later verscheen The Oasis(Boston: Benjamin C. Bacon, 1834) door Lydia Maria Child (1802-1880) waarin “Joanna” opgenomen is. In deze publicaties stond de geliefde van Stedman, Joanna, centraal. Child was een Amerikaanse abolitionist, streed voor vrouwenrechten maar ook een schrijfster en journalist. Zij wordt gerekend tot de meest invloedrijke 19e eeuwse Amerikaanse schrijfsters. In tal van Europese 19e eeuwse publicaties vinden we beschrijvingen én afbeeldingen van Joanna. Ik denk bijvoorbeeld aan het toneelstuk Die Slavin, ein Schauspiel in fünf Aufzügen van Franz Kratter (zowel de editie van 1804 als die van 1805 in de Buku-collectie). Ook komen we haar tegen in Taschenbuch der Reisen, oder unterhaltende Darstellung der Entdeckungen des 18ten Jahrhunderts, in Rücksicht der Länder-, Menschen- und Productenkunde: für jede Klasse von Lesern. E.A.W. von Zimmermann. Leipsig: Gerhard Fleischer, 1803. Het liefdesverhaal tussen de slavin Joanna en Stedman, de eerste gemengde relatie in de wereldliteratuur, droeg ook bij aan het enorme succes van Stedmans boek.
Joanna from Stedman´s first edition (1796)
In mijn bibliotheek bevinden zich twee Duitse edities die in 1797 gedrukt werden: Stedman’s Nachrichten von Surinam und von seiner Expedition gegen die rebellischen Neger in dieser Koloniein den Jahren 1772 bis 1777 (Hamburg: bei Benjamin Gottlob Hoffmann,1797) en Stedmans Nachrichten von Suriname, dem letzten Aufruhr der dortigen Negersclaven und ihrer Bezwingung in den Jahren 1772 bis 1777 (Halle: in der Rengerschen Buchhandlung, 1797). In 1803 volgde een vrijwel onbekende derde Duitse editie met 19 kopergravures: Süd-Amerikanisches Journal oder authentische Nachricht eines holländischen Officiers von dem letzern fünfjährigen Aufruhr der Negersclaven in Surinam und deren Bezwingung. Zittau: 1803. In Worldcat worden er slechts twee plekken genoemd waar dit boek te vinden is: in de universiteitsbibliotheken van Frankfurt en Dresden.
Editie voor de Duitse jeugd (1800)
In 1800 verschenen er twee edities ‘für die Jugend bearbeitet’: Stedmann’s Reisen in Surinam für die Jugend bearbeitet. Berlin: in der Schüppelschen Buchhandlung en Kleines Magazin von Reisen zur angenehmen und belehrung der Jugend. Berlin: Oehmigke der Jüngere, 1800. Bij beide werken gaat het om een bewerking van M. Schulz. Deze bevatten kopergravures, gebaseerd op die uit de Engelse editie, die met de hand zijn ingekleurd.
Ook in het Frans verscheen er een editie die voor ‘de jeugd’ bewerkt was: Voyage de Stedman (Voyage à Surinam et dans l’intérieur de la Guyane). Bibliothèque géographique et instructive des jeunes gens.Paris & Amsterdam: J.E. Gabriel Dufour, 1806. Eerder was al in 1799 de eerste Franse vertaling verschenen van het Engels origineel: Voyage a Surinam et dans l’interieur de la Guyane, contenant la relation de cinq années de courses et d’observations faites dans cette contrée intéressante et peu connue. Paris: F. Buisson, 1799. Deze bestaat uit drie tekstdelen en een aparte Atlas met 44 gravures door Tardieu. Er volgden nog vele Franse edities. De grote 19e eeuwse Franse romanschrijver Eugène Sue (1804-1857) bewerkte Stedmans verhaal tot een roman Aventures d’Hercule Hardi ou la Guyane en 1772. Bruxelles: Societè Belge de Librairire, 1840.
Er bestaan twee vroege Nederlandse Stedman-edities. Reize in de binnenlanden van Suriname werd in 1799 uitgegeven door A. en J. Honkoop in Leiden. Deze uitgave bestond uit twee delen en was vertaald uit de eerste Duitse editie. Reize naar Surinamen, en door de binnenste gedeelten van Guiana, een uitgave in vier delen, verscheen bij Johannes Allart in Amsterdam (1799-1800). Dit was een vertaling van de eerste Franse editie en telde 42 gravures. Het zou tot 1974 duren voordat er een Nederlandse heruitgave verscheen. Dit was een facsimile uitgave van de Johannes Allart editie die werd uitgegeven door de Amsterdamse antiquaar Simon Emmering.
Frontispiece en titelpaginaItaliaanse Stedman editie (1818)
Twee zeldzame uitgaven van Stedman uit de Buku-collectie mogen hier zeker niet ontbreken. Dat is de eerste en enige Zweedse uitgave Captain Johan Stedmans dagbok öfwer sina fälttåg i Surinam; jämte beskrifning om detta nybygges inwånare och öfriga märkwärdigheter (Stockholm: Johan Pfeiffer, 1800). Deze editie heeft één plaat en wel die van de reuzenslang (Aboma) die aan een boom wordt opgeknoopt. Het exemplaar in mijn collectie is met de hand ingekleurd. Er bestaat ook slechts één Italiaanse editie die in 1818 in Milaan werd uitgegeven door Giambattista Sonzogno: Viaggio al Surinam e nell’interno della Guiana. Alle 16 platen in deze vierdelige Italiaanse editie zijn doorgaans met de hand gekleurd.
De ruimte hier is beperkt en het is onmogelijk om alle topstukken uit de collectie te bespreken. Hoewel ik een grote liefde heb voor oude drukken gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat er één editie van het boek van Stedman is die in geen enkele Suriname- of Stedmanverzameling mag ontbreken: Narrative of a Five Years expedition [..] Transcribed for the First Time from the orginal 1790 manuscript. Baltimore & London, The Johns Hopkins University Press, 1988. Deze uitgave werd verzorgd door Richard en Sally Price *). Voor het eerst lezen we de tekst zoals Stedman hem bedoeld heeft, zonder de grote redactionele ingrepen van zijn uitgever. Zo ontstaat er een heel ander beeld van de seksuele omgang tussen Europese mannen en slavinnen.
De vele edities, vertalingen en bewerkingen geven ons een goed beeld hoe belangrijk en invloedrijk ‘the Narrative’ was in Europa en Amerika. Het inspireerde schrijvers en kunstenaars (m/v) tot het maken van toneelstukken, romans, poëzie en gravures. Stedman was uitermate kritisch over de manier waarop slaven in Suriname behandeld werden. Hij was geen abolitionist maar pleitte wel voor een betere behandeling van slaven. De abolitionistische beweging in Engeland, onder leiding van William Wilberforce, maakten dankbaar gebruik van de gravures uit het boek van Stedman. Voor het eerst zag men in Europa afbeeldingen van de barbaarse straffen die slaven in Suriname ten deel vielen. Grote kunstenaars zoals William Blake (1757-1827) en Francesco Bartolozzi (1727– 1815) zetten de tekeningen uit Stedmans dagboek om in meeslepende gravures.
Carl Haarnack
*) When John Gabriel Stedman’s Narrative was first published in 1796 — a bowdlerized edition “full of lies and nonsense” — Stedman claimed to have burned two thousand copies. It nevertheless became an immediate popular success. A first-hand account of an eighteenth-century slave society, including graphic accounts of the worlds of both masters and slaves, it also contained vivid descriptions of exotic plants and animals, of military campaigns, and of romantic adventures. Illustrated by William Blake, Francesco Bartolozzi, and others, Stedman’s work was quickly translated into a half-dozen languages and was eventually published in over twenty-five different editions.
Kleines Magazin von Reisen zur angenehmenund belehrenden Unterhaltung der Jugend nach den neuesten deutschen und ausländischen Originalwerken. Erstes Bändchen mit V Kupfertafeln. Berlin: Oehmigke dem jüngern, 1800.
Eén van de oudste kinderboeken waarin Suriname centraal staat is waarschijnlijk deze bewerking van de Narrative van John Gabriël Stedman (1796): Kleines Magazin von Reisen. Deze vroege Duitse tekst is een bewerking van Christian Schulz, een natuurkundige en schrijver die afkomstig was uit Hamburg. Het voorwoord werd al in 1799 geschreven maar het boek verscheen in 1800 bij Willem Oehmigke der Jüngere. Oehmigke was boekhandelaar en uitgever in Berlijn.
Titelpagina Kleines Magazin (1800)
In het voorwoord schrijft Schulz dat hij de ´lieve jonge lezer´ door vreemde landen wil voeren en kennis wil laten maken met oorden die, met het oog op de geschiedenis, de activiteiten die daar ontplooid worden, de producten die er verbouwd worden, voor jullie nieuwsgierigheid veel te bieden heeft. Eerst wordt uitvoerig de ligging van Suriname beschreven. Veel ruimte geeft de auteur aan beschrijving van de natuur: deze lezer maakt kennis alle mogelijke dieren, vruchten en planten. Ook de vroegste geschiedenis en de ´ontdekking´ van de Nieuwe Wereld door Bascos Nunez, Columbus en Ojeda en de verovering door de Zeeuwen in 1667. Paramaribo heette toen kortstondig Nieuw-Middelburg. Ook het vredesakkoord dat gouverneur met Mauricius sloot met de leider van de marrons, kapitein Adu, ontbreekt niet. Andere marronleiders zoals ZamZam en Boston worden uitvoerig besproken. Niets is onderhoudender en leerzamer dan geschiedenis volgens Schulz.
De Europese bevolking kleedt zich in de mooiste zijden stoffen en dragen diamanten, goud en zilver. Het diner wordt geserveerd op porseleinen of zilveren schalen van de fijnste makelij. De zucht om alle pracht en praal te etaleren grenst aan spilzucht. Dat komt vooral tot uiting in het aantal slaven dat men in de huishouding heeft. Soms vindt men wel twintig tot dertig slaven bij één familie. Witte bedienden, zo schrijft Schulz, vindt men in de kolonie hoogstzelden. Aan de beschrijving van het leven van de planters worden vijf pagina’s besteed. Over de slavenbevolking wordt ook één en ander medegedeeld. Zo schrijft de auteur dat de slavinnen nauwelijks pijn bij de geboorte van hun kind kennen. Zo verrichten zij tot vlak voor de bevalling zware arbeid op het veld. Uiteraard is alle informatie in het boek ontleend aan Stedmans verhaal over zijn vijfjarig verblijf in Suriname. Toch heeft Schulz de keuzes gemaakt waarover hij wel en waarover hij niet schrijft. Van de meer dan 800 pagina’s die Stedman volschreef heeft hij gecomprimeerd tot slechts 180 pagina’s.
Joanna uit de Italiaanse editie van Stedman (1818)
Opvallend is bijvoorbeeld dat er met geen woord wordt gerept over de relatie tussen Stedman en Joanna. Het succes van Stedmans Narrative is toch voor minstens de helft toe te schrijven aan dit ‘liefdesverhaal’? Schulz heeft in zijn voorwoord wel alvast gemeld dat hij zaken die betrekking hebben op gevoelige en morele kwesties buiten beschouwing heeft gelaten. Zulke zaken horen kinderen volgens hem liever uit de mond van hun vader of leraar (dus niet de moeder!).
Er bestaan twee identieke publicaties van deze Stedmanbewerking, alleen de titelpagina is anders. De andere editie verscheen in hetzelfde jaar met de titel: Stedmann’s Reisen in Surinam für die Jugend bearbeitet (Berlin, in der Schüppelschen Buchhandlung). Beide uitgaven zijn uitermate zeldzaam (vele malen zeldzamer dan de eerste Engelse editie uit 1796). Het boek is in Nederland is alleen bij de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam (thans Allard Pierson) en in de collectie van Naturalis in Leiden én in drie particuliere collecties (de Buku Bibliotheca Surinamica collectie bezit beide exemplaren). Jaren geleden bood een Utrechts antiquariaat een exemplaar aan voor maar liefst €1200,–. De kans dat u voor de eigen collectie een exemplaar vindt is niet heel groot; op dit moment is er wereldwijd niet één exemplaar te koop.
Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet. W.R. van Hoëvell. Zaltbommel: Joh. Noman en Zoon, 1854.
Wolter Robert baron van Hoëvell werd geboren in Deventer in 1812. Hij overleed in 1879 in Den Haag. Tussen 1837 en 1848 was hij predikant in Batavia, het huidige Jakarta in Indonesië. Van 1849 tot 1862 was hij lid van de Tweede Kamer. Na deze periode bleef hij tot zijn dood lid van de Raad van State, adviesorgaan van de regering en de hoogste bestuursrechter van Nederland.
Litho uit Slaven en Vrijen (1854)
In 1854 verscheen zijn boek Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet. Dit is één van de belangrijkste boeken uit de Surinaamse bibliotheek. Samen met de Max Havelaar (1860) vormt het de belangrijkste 19e eeuwse aanklacht tegen het Nederlandse beleid in de koloniën. Met zijn publicatie beïnvloedde Hoëvell in belangrijke mate het debat over de afschaffing van de slavernij in Suriname. Hij is zelf nooit in Suriname geweest maar heeft op basis van koloniale verslagen en informanten een boek samengesteld over de erbarmelijke levensomstandigheden van de slaven in Suriname (bijna 40.000 in aantal) en de marrons die zich in de binnenlanden ophouden. Die informanten worden niet bij naam genoemd omdat, zo geeft Hoëvell aan, de kans bestaat dat zij gevaar lopen door de acties van de tegenstanders van de afschaffing van de slavernij. Het boek biedt volgens de auteur ‘alléén waarheid en niets dan waarheid voor; dat wil zeggen: van den toestand der maatschappij in Suriname, voor zooveel de slavernij betreft, heb ik een waarachtig en getrouw tafereel trachten op te hangen’.
Plantage directeur met Creolenmama en slavenkinderen
Slavernij hoort volgens hem niet thuis in een land dat zegt christelijk te zijn. Zijn boek is doorspekt met verhalen over hoe slaven soms wreed gestraft werden om kleinigheden en vaak zonder enige reden. Op de vaak ver van Paramaribo afgelegen plantages is er nauwelijks toezicht door het koloniaal bestuur en spelen zich afschuwelijke taferelen af. Zo vertelt Hoëvell over een plantage waar een kalfje dood wordt geboren. De directeur is woedend en laat de slaaf Herman straffen. Hij wordt zonder eten en drinken op de zolder van de koffieloods opgesloten. De volgende dag wordt hij gedwongen toe te zien hoe de ‘creolen-mama’, en de kinderen die aan haar toevertrouwd zijn, spijzen nuttigen en water drinken. Als de vrouw en de dochter van Herman de plantage-directeur om vergiffenis vragen probeert deze zich aan de dochter te vergrijpen. De moeder smeekt hem dat niet te doen omdat zij te jong is. De directeur neemt wraak en laat Herman een zoute haring brengen. Hongerig als hij is verslindt Herman de haring. Maar het zout brandt in zijn mond en maag. “En zijne foltering werd heviger met ieder oogenblik; en al het bloed scheen zich in zijn hoofd te verzamelen; en zijne oogen puilden hem uit het hoofd; en zijn borst hijgde van benaauwdheid en angst…” Uiteindelijk verkiest Herman uit wanhoop de dood en springt uit het zolderraam.
Herman op de zolder van de koffieloods (zie links onder de graat van de haring)
Het is eigenlijk een wonder dat dit boek bij het grote publiek vrijwel onbekend is. Het boek is uitermate zeldzaam en is alleen in de 19e eeuw herdrukt. De litho’s in dit boek zijn van een zeldzame schoonheid. Alleen daarom al zou iedere Surinamica-verzamelaar, iedere bibliotheek, het Nationaal Archief in Suriname en ook het Ninsee in Amsterdam, een exemplaar van dit iconische boek moeten bezitten. In alle jaren dat ik boeken over Suriname verzamel ben ik het slechts twee keer tegengekomen. Zelfs de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag beschikt niet over een eerste druk.
Carl Haarnack
Originele uitgeversomslag van de eerste druk van Slaven en Vrijen onder de Nederlandsche Wet (1854)
Vier maanden in Suriname. H. Weiss. Nijkerk: G.F. Callenbach, 1915
Het is dit jaar precies honderd jaar geleden dat het boek Vier maanden in Suriname, van de Herrnhutter zendeling H. Weiss verscheen. Weiss, een Duitser, werkte gedurende lange tijd, vanaf 1896, in Suriname. Daarna werkte hij in Nederland als secretaris van de Evangelische Broedergemeente (EBG) in Zeist. Maar in maart 1914, slechts een paar maanden voor het begin van de Eerste Wereldoorlog, bezoekt hij Suriname.
Vier maanden in Suriname, cover (1915)
Dit boek is een verslag van zijn verblijf in Suriname. Het boek is in de eerste plaats een eye-opener als het gaat om de hoeveelheid activiteiten van de EBG in Suriname. Er zijn, zo schrijft Weiss, 31 hoofd- en 25 bijposten in Suriname. Dan zijn er maar liefst 33 plaatsen waar een leraar gevestigd is. Er zijn 43 Europese zendelingen in het land, plus 40 vrouwen van zendelingen. Het aantal ‘inlandsche leeraars’ bedraagt 18; er zijn 52 evangelisten en 320 ‘inlandse’ helpers. Er is een veelheid aan kerken: De grote Stadskerk, de Zuiderstadskerk, en de Noorderstadskerk, om nog maar te zwijgen van het grote aantal kerken en kerkjes in het binnenland. Onder leiding van de EBG zijn er ook talloze scholen en schooltjes opgericht. Zo is er Klein Welka, genoemd naar de Duitse gemeente die nu onderdeel uitmaakt van Bautzen, een internaat voor de kinderen van ‘inlandsche zendelingen’.
Kindertehuis Saron is er speciaal voor verwaarloosde kinderen. In een groot gebouw op de hoek van de Dominee- en de Steenbakkerijschool was de bewaarschool. De Zinzendorfschool telde een enorme hoeveelheid kinderen. Veel kleiner was de Theologische School in de Heerenstraat. In totaal bezat de EBG in Suriname 32 scholen die door 3088 kinderen werden bezocht en waar 115 onderwijzers (m/v) les gaven. Ten slotte waren er nog talloze plekken waar zieken verzorgd en verpleegd werden zoals het Melaatsengesticht Bethesda.
Kerstfeest in kindertehuis Saron
Maar Vier maanden in Suriname is veel meer dan alleen een boek over het uitgebreide netwerk van de EBG. Wat het boek voor ons zo bijzonder maakt is dat Weiss ook naar de ‘binnenlanden’ van Suriname reist. De Surinaamse Bibliotheek kent maar weinig ooggetuigenverslagen uit de vooroorlogse periode, zeker als het gaat om het leven op de voormalige plantages en marrondorpen. Zo reist hij bijvoorbeeld richting de Commewijne waar hij o.a. een bezoek brengt aan plantage Leliëndaal, een belangrijk centrum in de zending onder de Javanen, en het plantage-hospitaal op plantage Mariënburg. De reis gaat verder naar Portribo aan de Boven-Commewijne, waar ‘broeder’ Sprang predikant is. Het einddoel van de reis is zendingsdorp Wanhatti. Op die post zijn de ´inlandse missionaris´ Helstone en zijn vrouw werkzaam. In de buurt liggen een paar marrondorpen die ook worden bezocht zoals Agitiondro, Langahoekoe en Lantive.
Een volgende trip behelst een bezoek aan Bethesda, de instelling waar melaatsen worden verpleegt. Een groot aantal foto´s geven een aardig beeld van het leven op Bethesda. Zo zien we een paar zieke meisjes die poseren met hun poppen. Andere reizen die Weiss maakt hebben als bestemming Wanika, Albina, Nickerie, de bovenloop van de Surinamerivier, Domburg, Coronie en de nederzettingen aan de Saramacca. Veel van de dorpen aan de Surinamerivier die Weiss bezocht zijn verdwenen door de aanleg van het stuwmeer.
Nene Jette
Vier maanden in Suriname is één van de vroegste fotoboeken is waarin we het Surinaamse leven van honderd jaar geleden terugvinden. Gewone mensen, zoals Weiss’ dienstbode nenne Jetta, zijn vereeuwigd.
Broeder Blijd, Domburg
Ook van de predikant van de gemeente Domburg, broeder Blijd, is een prachtige foto opgenomen. Blijd maakte in 1913 een reis door Nederland en Denemarken. De foto´s van Surinamers waarvan de naam helaas niet wordt vermeld zijn net zo goed indrukwekkend. We zien roeiers op de Saramacca bij het dorpje Groningen, brandweermannen van de Herrnhutter firma Kersten & Co en niet te vergeten de foto’s van kinderen van het kindertehuis Saron. Daarmee is Vier maanden in Suriname een belangrijke bron waarin een deel van ons erfgoed is vastgelegd.
Ein Bericht aus Surinam. Briefwechsel meist historischen un politischen Inhalts.
August Ludwig Schlözer (1735–1809) werd geboren in Baden-Württemberg (Duitsland). Hij studeerde theologie in Wittenberg, daarna in Göttingen. In 1769 werd hij benoemd tot hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Göttingen. In 1776 richtte hij een tijdschrift op: August Ludwig Schlözer’s Briefwechsel meist historischen und politischen Inhalts. Dit tijdschrift verscheen van 1776 tot 1793. In dit blad schreef Schlözer artikelen over de meest uiteenlopende onderwerpen zoals de politieke situatie in de verschillende Europese landen maar ook over de ontwikkelingen in de Nieuwe Wereld.
August Ludwig Schlözer (1735–1809)
Centrale thema in dit stuk is Schlözers waarschuwing aan zijn landgenoten zich niet te laten misbruiken door die Hollandse kooplieden. Sinds de introductie van slavernij in Suriname was er sprake van verzet van slaven. Dit verzet bestond voornamelijk uit het weglopen van de plantages. In de 18e eeuw liepen naar schatting jaarlijks 300 slaven weg.In het moeilijk toegankelijke oerwoud van Suriname vormden de weggelopen slaven, marrons, leefgemeenschappen. Op zoek naar voedsel, munitie, kleding en vrouwen werden plantages overvallen. Vaak maakten plantage-slaven van de gelegenheid gebruik met de marrons mee te vluchten. In de tweede helft van de 18e eeuw bereikten de marronage en de overvallen rebellerende marrons op de plantages een hoogtepunt. Het voortbestaan van de kolonie was in gevaar en de behoefte aan soldaten nam sterk toe. Vanuit Nederland werden ook extra troepen gestuurd om jacht te maken op de marrons.Deze troepen bestonden uit huurlingen uit geheel Europa maar een aanzienlijk deel was Duitser: Pruisen, Schwaben, Pfalzers en Saksen.
Marrons, uit Benoit’s Voyage a Suriname (1839)
Schlözers oproep is gericht aan Duitsers die overwegen zich als huurling naar Suriname te laten inschepen. De briefschrijver toont zijn afschuw van de straffen die aan de slaven worden uitgedeeld. Ook klinkt hier enig begrip door voor gestraften die hun meester uit wraak zouden willen doden. Schlözer laat hier duidelijk zijn empathie met de slaven blijken. Hij is er van overtuigd dat Afrikanen slechts vanwege de werking van de zon een andere huidskleur hebben. In zijn kinderboek Neujahrsgeschenk aus Jamaica für ein Kind in Europa (1780) beschrijft hij twee Duitsers die beide een zwarte vrouw hebben: “Menschen sind ja doch, so gut wie die aus Europa. Was kommt dann auf die Farbe an?“ En ook hier geeft hij blijk van grote empathie met de slaven. Het treft hem in de ziel, zo schrijft hij, om te zien hoe “mijn zwarte broeders” dagelijks door blanke kerels als honden behandeld worden.
Schlözers invloed op studenten en tijdgenoten was enorm. Op het hoogtepunt van zijn roem woonden zo’n vierhonderd van de zeven- tot negenhonderd studenten in Göttingen zijn colleges bij. Hier onder waren vele (toekomstige) hoge ambtenaren, politici en wetenschappers
De planter van Paramaribo, in: Agathos, of de wapenrusting Gods. E. Gerdes. Utrecht: J.H. van Peursem, 1891.
De lezers die deze blog al langer volgen herinneren zich misschien nog het stuk over Der pflanzer von Paramaribo (18 december 2011). Dit verhaal vond ik in een verhalenbundel voor de jeugd Aus fernen Welten. Geschichten und Bilder für die Jugend geschrieben (1891). De samensteller van deze bundel was A.H. Fogowitz maar het is zeker dat hij niet de auteur van dit verhaal was. Uit onderzoek weten we dat dit verhaal in ieder geval teruggaat tot 1833. Toen verscheen het in Bohemia: oder Unterhaltungsblätter für gebildete Stände (Nummer 1; no. 76; 25 juni 1833). In 1842 verscheen dit verhaal ook in ’Der Aufmerksame, ein Unterhaltungsblatt’. Hierin wordt gemeld dat dit gebaseerd is op een waar verhaal uit 1786. Verwezen wordt naar een Engels origineel van G.A. Dorn. En in 1872 duikt het verhaal op in een krant in Nieuw-Zeeland onder de titel: Only a nigger. In mijn promotie-onderzoek naar de representatie van Suriname in Duitse literatuur zal ik verder ingaan op de ontstaansgeschiedenis en achtergrond van dit merkwaardige verhaal.
Maar ik kan mij niet bedwingen nu alvast een bijzondere vondst met u te delen. Afgelopen vrijdag kreeg ik op de boekenmarkt op Het Spui in Amsterdam bij de kraam van Antiquariaat De Klikspaan (uit Leiden) een klein papieren boekje met gele omslag in mijn handen gedrukt: Agathos of de Wapenrusting Gods. De antiquaren van De Klikspaan, sinds jaar en dag belangrijke leveranciers van de collectie Buku Bibliotheca Surinamica, kennen mijn interessegebied en ik vermoedde direct iets bijzonders in handen te hebben. Toen ik de auteursnaam E. Gerdes zag staan wist ik dat er een link met Suriname moest zijn. Eduard Gerdes (1821-1898) was geboren in het Duitse Kleef en verhuisde op jonge leeftijd naar Amsterdam. Hij werd opgeleid tot predikant en werkte onder de arme arbeidersgezinnen op Kattenburg en Wittenburg. Dat ligt op een steenworp afstand van de plek waar de Buku collectie zich bevindt. Gerdes behoorde samen met P.J. Andriessen tot de belangrijkste kinderboekenschrijvers van de 19e eeuw. In 1867 verscheen van zijn hand De kanten Zakdoek. Een verhaal uit den ouden tijd. Dit kinderboek dat deels in Suriname speelt is vele malen herdrukt en moet bijzonder beeldbepalend zijn geweest voor vele generaties Nederlandse jeugdigen.
De eerste bladzijde van het kwetsbare gele papieren boekje was meteen raak: De planter van Paramaribo. In het zelfde jaar, 1891 dus, waarin het bundeltje van Fogowitz verscheen publiceerde hetzelfde verhaal onder zijn eigen naam. Nu komen we in de Europese literatuur, en dus ook in de Surinaamse bibliotheek, vaker plagiaat tegen. In de 19e eeuw was het niet vanzelfsprekend om bij vertalingen de naam van de oorspronkelijke auteur van het vertaalde werk te vermelden. Duitstalige literatuur was voor Nederlandse auteurs en uitgevers een enorme rijke bron waar gratis uit gegraaid kon worden.[i] Gerdes was mogelijk de vertaler van dit oorspronkelijk Duitse verhaal. Maar hij ging zelfs nog een stap verder. Net als Fogowitz veranderde hij zonder problemen de namen van de personages. Heette de wrede plantagedirecteur in 1833 nog Jansen Houtwyn, in 1891 maakte Fogowitz daarvan Jansen Hatwijn. Gerdes maakte daar weer van Jansen Hartwijn. De slaaf die Houtwyn uiteindelijk om het leven bracht gaf Gerdes de naam Tadlalak mee maar oorspronkelijk heette hij Fadlalah. Andere kleine feitjes worden ook aangepast. Heeft nu Gerdes de tekst van Fogowitz vertaald of baseerde hij zijn verhaal op de in 1833 gepubliceerde tekst? Er is reden om aan te nemen dat Gerdes zich baseerde op de tekst uit 1833 of 1842. Bij Fogowitz krijgt Fadlalah eerst 50 dan 100 en uiteindelijk 150 zweepslagen. Bij Gerdes lopen de zweepslagen op van 100 naar 200 en uiteindelijk tot maar liefst 300 zweepslagen, gelijk aan de 1833 tekst (hoewel er daar 250 ipv 200 worden genoemd).
De Duitse tekst uit 1833 verwijst in een voetnoot naar het in 1833 opgerichte Franse literaire tijdschrift L’Europe littéraire. Tochlaat deze kwestie van de Planter van Paramaribo zien dat de beeldvorming over Suriname en de slavernij in de Nederlandse literatuur sterk beïnvloed is door de Duitse.
Carl Haarnack
[i] Dubbel Verlies. De eerste vertaling van Heinrich Heine’s Deutschland. Ein Wintermärchen in Nederland, in: Nederlandse literatuur in de romantiek 1820-1880. Marita Mathijssen. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2004.