Tags

Onze West, reisschetsen door A.H. Pareau. Den Haag:  W.P. van Stockum en Zoon, 1898.

Antonius Henricus Pareau (1849-1918) was de zoon van een predikant, Antonius Henricus Pareau en Charlotte Maria Christina Dumont. Na zijn studie scheikunde werkte hij als leraar in Den Haag. Ook runde hij een eigen chemisch onderzoekslaboratorium. In 1897 maakte hij een reis naar Suriname waarvan hij in dit boek, Onze West, verslag doet. Het publiek in Nederland weet volgens hem nagenoeg niets af van de kolonie Suriname, die als een stiefmoeder wordt behandeld.

Gezicht op Paramaribo, Johan Antonie Kaldenbach, naar J.H. Hottinger, 1770 – 1818 (detail). Collectie Rijksmuseum

Net zoals in zovele reisverslagen begint de auteur met de lange zeereis en een beschrijving van het land Suriname. Dat gedeelte sla ik hier vanwege ruimtegebrek maar over. Eén ding daaruit wil ik u niet onthouden. Als we reizen en daarom verslag doen dan doen we dat altijd op basis van de bestaande kennis in ons brein. Pareau merkt op dat stenen muren in Suriname tot een zeldzaamheid behoren. Bijna alle huizen zijn uit hout opgetrokken. Daarom doet Paramaribo hem denken aan Zaandam en andere plaatsen in de Zaanstreek. Die vergelijking zijn we in de Surinaamse bibliotheek nog niet eerder tegengekomen.

Pareau geeft ook een uitvoerige en interessante uiteenzetting over de goudvelden in Suriname. Ook al is de goudvoorraad in Suriname groter dan die van Transvaal dan is het toch nog volgens hem niet gezegd dat de goudindustrie hier een even grote ontwikkeling zou doormaken. Het grootste probleem is volgens Pareau van logistieke aard. Wil men vanuit Paramaribo naar een goudplacer in het Lawagebied reizen moet men eerst over zee met een stoomboot of zeilboot naar de monding van de Marowijne varen. Met een zeilboot duurt de reis naar Albina 3 a vier dagen. Vanaf Albina kan men alleen met smalle korjalen verder. Ook trakteert de auteur ons op een aantal bijzondere foto’s van gouddelvers.

Waterkant Paramaribo, ca 1898

Over het leven op de plantages en vooral de kontraktarbeiders uit India en Java lezen we boeiende verhalen. Bij een bezoek aan G. Barnet Lyon, Agent-Generaal voor de immigratie, hoorde Pareau over de verhalen van verschillende ‘koeli-vrouwen’ die zwaar beladen waren met gouden tientjes aan kettingen en andere gouden sieraden. Dit vormde het vermogen dat zij door hard werken bij elkaar gespaard hadden. Ook was er een man die flink gespaard had en na zijn kontrakt Suriname niet wilde verlaten. Wat hem echter dwars zat was dat hij zijn moeder niet terug zou zien. Daarom verzocht hij de Agent-Generaal om zijn moeder, op zijn kosten, naar Suriname over te laten komen. Over de immigratie van Javanen schrijft Pareau positief. Ze zijn weliswaar niet zo sterk als de ‘Brits-Indiërs’ maar zij werken nauwgezetter. De planters, zo gaat hij verder met zijn koloniale retoriek, zijn zeer ingenomen met de Javanen omdat zij niet zo hooghartig zijn als de ‘Brits-Indische koelies’ en volgzaam hun dagelijkse arbeid verrichten.

Pareau bezoekt op zijn reis ook Albina of zoals de Franse buren zeggen, Albine la coquette. De stichter van Albina, August Kappler, is dan al geruime tijd overleden maar, zo beweert hij, zijn weduwe woont er nog steeds. Het is vooral vanwege de goudvelden dat Albina een sterke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Er is een fraaie kerk met een school. Ook is er een grote Chinese toko die de goudzoekers van al wat nodig is voorziet. Bij het tolkantoor kan direct de accijns voor het gewonnen goud betaald worden.

Het boek van Pareau is bij het grote publiek vrijwel onbekend. We vinden het boek slechts bij een handjevol universiteitsbibliotheken en natuurlijk bij de Koninklijke Bibliotheek. Op veilingen en bij antiquaren zult u dit boek niet vaak tegenkomen. Het is een lezenswaardig boek over het Suriname van rond de eeuwwisseling, een periode waarover de literatuur niet dik gezaaid is.

Carl Haarnack