Tags

, ,

Gegevens over land en volk van Suriname. Door C. van Coll, Missionaris in West-Indië. In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië. KITLV. ‘s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1903

De auteur van dit boekje bracht zo’n vijftig jaar van zijn leven in Suriname door. Cornelius van Coll werd in 1842 in het Noord-Brabantse Nuenen geboren. Hij volgde een opleiding aan het Seminarie in Den Bosch. In 1869 trad hij toe tot Congregatie des Allerheiligsten Verlossers (Redemptoristen) te St. Truiden (België). In 1871 werd hij als missionaris naar Paramaribo uitgezonden. Daar werd hij in december 1871 tot priester gewijd. Van Coll was de auteur van Beknopte Geschiedenis der Katholieke Missie in Suriname die in 1884 verscheen. Dat deed hij op basis van niet gepubliceerde aantekeningen van Adrianus Bossers. Twee jaar later schreef hij Zeden en Gewoonten der Indianen in onze Nederlandsche Kolonie Suriname (1886). Ook verschenen er in kranten en tijdschriften artikelen van zijn hand.

Katholieke Missie

Kaart met katholieke kerken in Suriname. Uit: Beknopte Geschiedenis der Katholieke Missie in Suriname. Gulpen, 1884.

Van Coll werkte jarenlang onder de Inheemsen en de Marrons in de binnenlanden van Suriname. Dit in 1903 verschenen boek bestaat uit drie delen: ‘Suriname’s oorspronkelijke bewoners, De Boschnegers en Guiana en omwonende Bevolking. De auteur onderscheidt zich al direct van andere auteurs door de term ‘Indianen’ af te wijzen. De inheemsen beschouwen zichzelf helemaal niet als wilden en noemen zichzelf in het Caraïbisch eenvoudig Kalienja of in het Arrowaks Loekoenoe wat zoveel betekent als ‘mensen’. De Europeanen heeten paranokili wat zoveel betekent als ‘mannen van over het water.’

We leren van Van Coll dingen die we in andere publicaties over de oorspronkelijke bewoners van Suriname nauwelijks tegenkomen. Zo schrijft hij dat er onder de ´Indiaansche mannen´ er maar weinigen zijn die het ´Negerengelsch´ niet beheersen. Zij hebben die taal nodig om met de andere bevolkingsgroepen te communiceren maar ook om zich met de ´Indianen´ van andere stammen te onderhouden. De ´indiaanse´ talen verschillen onderling soms zoveel als het Nederlands van het Hebreeuws, stelt de auteur. We lezen verder interessante wederwaardigheden over de dorpen, huizen, huisraad, voeding, kleding en jacht. Er is ook aandacht voor de rol van de ´indiaanse´ vrouw.

Indiaansche kamp in de boven Para

Indiaansche kamp in de Boven Para. Ansichtkaart ca. 1902

Van Coll ondersteunt zijn beweringen door telkens te verwijzen naar literatuur. Auteurs zoals Kappler, Focke, Creveaux en zelfs Bonaparte worden aangehaald. Maar we zijn natuurlijk vooral geïnteresseerd in de daadwerkelijke interactie tussen onze missionaris en de bevolking van Suriname. De auteur verhaalt over een bezoek aan een Arrowakkendorp. Hoe doodeenvoudig deze goede mensen leven. Een 70 jaar oude vrouw zingt dan voor wat door een koor herhaald wordt. Het is 12 oktober 1892, herdenkingsjaar van de ontdekking van Amerika door Columbus. De meeste ‘indianen’ zijn bekeerd tot het Christendom. Zij brachten God dank voor die ontdekking! Hoe zeer wij Van Coll ook dankbaar moeten zijn voor alle informatie die hij voor ons heeft opgetekend, de dankbaarheid van de ‘indiaan’ door de Europeanen ontdekt te zijn is toch een gotspe van de buitencategorie?

Marrons voor 1900 (1)

Marrons in Suriname (ca. 1895)

Over de nazaten van de marrons leren we ook veel informatie uit eerste hand en uit de door Van Coll aangehaalde literatuur. Als het bijvoorbeeld gaat over het bijgeloof dan schroomt hij er niet voor terug om bijna vier pagina’s integraal over te nemen in het Engels uit ‘Sketches of African and Indian Life in Britisch Guiana (1885) van Ignatius Scoles (1834-1896), een Engelse priester die lange tijd in Suriname’s buurland doorbracht. Wij leren bij Van Coll veel over de geschiedenis en het leven van de marrons. Zo beschrijft hij het ‘negerdorp’, het Kamp van Broos. Dit dorp werd gesticht door Tata Koekoedabi, een slaaf van de plantage Rac-a-Rac. Maar wie heeft ooit van hem gehoord? Of van zijn geliefde, Alathia, die van plantage Chatillon gevlucht was en zaairijst meenam? Van Coll verwijst naar de publicatie van Maria Louisa Elisabeth Vlier (1828-1908), die het eerste schoolboek in Suriname schreef (Beknopte geschiedenis der kolonie Suriname, voor de meer gevorderde jeugd. Amsterdam, 1863). Maar dat boek kent bijna niemand meer.

katholieke-kerk-klein

Katholieke kerk in Paramaribo (Benoit, 1830)

Van Coll overleed in 1922 in Paramaribo. De uitvaart vond plaats in de Kathedraal in de Gravenstraat en hij werd op de R.K. begraafplaats begraven. Gegevens over Land en Volk van Suriname is een bijzonder aardig boek. Uiteraard is Van Coll gevormd door zijn katholieke achtergrond maar het is toch opvallend dat hij met respect over de oorspronkelijke bewoners van Suriname en de marrons praat. Voor een 19e eeuwse missionaris heeft hij toch een moderne blik op de mensen die vaak door zijn tijdgenoten als ‘minderwaardig’ en ‘achterlijk’ werden beschreven. Daar komt bij dat hij zich goed had ingelezen en bronnen had geraadpleegd die wij vandaag de dag eigenlijk niet nauwelijks nog kennen. Ook had hij zich het Sranan en de taal van de Karaïben eigen gemaakt. In 1887 liet hij een catechismus in die taal in Nederland drukken. Ook schreef hij artikelen over Suriname in Anthropos, een ethnologisch tijdschrift dat in Wenen werd uitgegeven, in het Frans en Duits. Van Coll schreef in zijn teksten steeds over ‘bij ons in Suriname’. De kranten schreven bij zijn heengaan dat pater Van Coll een ‘waar en oprecht vriend van Suriname’ was en een belangeloos werker ten bate van dit land (De Surinamer : nieuws- en advertentieblad, 20-04-1922).

Carl Haarnack

 

zie ook:

Katholieke missie in Suriname

Rooms-Catholieke missie in Suriname