Tags

, ,

door Pim van der Meiden

Voltaire, pseudoniem van  François-Marie  Arouet, (1694-1778) , is veruit de meest prominente literator in de achttiende eeuw. Met gepaste trots maken  Surinamers en surinamisten op gezette tijden melding van het feit dat in Voltaires beroemdste roman, Candide (1759), de held van het verhaal een bezoek brengt aan Suriname. Veel blijkt de auteur overigens niet van Suriname te weten: hij spreekt van een stad en zijn korte beschrijving in hoofdstuk 19 is allerminst vleiend. De eerste persoon die Candide ontmoet is een door zijn Hollandse meester gruwelijk mishandelde zwarte slaaf. Die meester heeft de naam Vanderdendur. Voltaire  neemt hier de Hollandse boekverkoper Johannes van Duren mee op de korrel, een man met wie hij slechte zakelijke relaties had en het zal vooral zijn rancune jegens deze man geweest zijn die gemaakt heeft dat hij in zijn roman een passage heeft ingelast over Suriname, al heeft zijn afkeer van slavernij ook een rol gespeeld. Hij legt de mishandelde slaaf de woorden in de mond: ‘C’est à ce prix que vous mangez du sucre en Europe.’ (Voltaire 1958: 182. Er zijn uiteraard talloze andere edities en vertalingen.)

Voltaire (François-Marie Arouet, 1694-1778)

Over de relatie van Voltaire met de Republiek valt veel meer te zeggen en dat is ook veelvuldig gedaan (Guwy,Van der Sterre,Van Strien).  Eén van de vele Nederlandse literatoren met wie hij goede contacten heeft onderhouden was Jan Jacob Mauricius (ook wel Joan Jakob gespeld, in de achttiende eeuw was men vaak slordig met het spellen van eigennamen), een naam  die we goed kennen uit de Surinaamse geschiedenis. Mauricius leefde van 1692 tot 1768 en was niet alleen een tijdgenoot, maar in veel opzichten tevens een geestverwant van Voltaire (Van der Meiden 2000). Mauricius was in zijn tijd een zeer beroemd man. De manier waarop hij in 1711 als jonge man in Nijmegen de joden verdedigde  die ervan beschuldigd waren een Christenkind vermoord te hebben om het bloed te  gebruiken bij de besnijdenis van Joodse jongens, toont ons een onafhankelijk denkende geest (Van der Meiden 1980) en roept de vergelijking op met Voltaire in zijn verdediging van Calas. Alleen liep Mauricius in deze bijna een halve eeuw op Voltaire voor. Mauricius verbleef in die jaren in Nijmegen, waar hij een veefokkerij had. Die was niet erg succesvol en hij legde zich vervolgens op de landbouw toe in de Beemster, waar hij  pensionaris werd van de stad Purmerend.  In 1725 werd hij resident  (gezant) van de Republiek in Hamburg.

Jan Jacob Mauricius (1692 – 1768)

Naast deze bezigheden maakte hij naam als dichter. In 1740 maakte hij een reis, onder andere naar de Republiek en het was in dat jaar dat hij samen met Voltaire gedineerd heeft bij de Franse ambassadeur in Den Haag, Gabriel-Jacques de Salignac, marquis de Fénélon. Bij die gelegenheid heeft Fénélon aan zijn beide gasten het manuscript getoond van Télémaque, het meesterwerk van zijn beroemde oom. Over dit bezoek heeft Mauricius bericht in zijn Onledige Ouderdom  (1765-1766)  p.63. In zijn boek over Mauricius heeft C.A. van Sijpesteijn ten onrechte gezegd dat de maaltijd plaatsgevonden had in Parijs, een fout die latere  auteurs, waaronder ikzelf, hebben overgenomen (Van Sijpesteijn p.14). Dat komt omdat Mauricius alleen vermeldde dat het bezoek ‘tijdens een reis’ had plaatsgevonden en Van Sijpesteijn zich niet realiseerde dat Voltaire in 1740 in de Republiek verbleef.

Dichtlievende uitspanningen door J.J. Mauricius (1753)

In 1742 solliciteerde Mauricius naar de vrijgekomen post van gouverneur van Suriname. De motieven van Mauricius om deze post te ambiëren zijn velerlei geweest. Hij heeft zelf hardnekkig ontkend dat financiële motieven een rol hebben gespeeld, maar of hij bij die ontkenning blijk gaf van zelfkennis en oprechtheid is de vraag. Het was namelijk niet alleen de post van gouverneur die hij ambieerde. Hij wilde ook in Suriname een suikerplantage beginnen en daarnaast het bezit  beheren van de afwezige, schatrijke eigenaar S.L. Neale. Ook nam hij zijn hele familie mee en het was duidelijk dat hij van plan was zich blijvend in Suriname  te vestigen. Verder geloofde hij dat het klimaat in Suriname heilzaam zou zijn voor zijn borstkwaal, zijn levenslange onderwerp van veel klaagzangen. Vrienden  die meer inzicht hadden in de situatie in Suriname  en de persoonlijkheid van Mauricius raadden hem af naar Suriname te gaan, maar hun adviezen  sloeg hij in de wind (Van der Meiden 2008: 100-101).

Candide ontmoet een Surinaamse slaaf

In de eerste jaren leek overigens het bestuur van Mauricius succesvol te zijn en bij een uiteindelijk oordeel over zijn bestuur moet in ogenschouw worden genomen dat de positie van een gouverneur in Suriname buitengewoon moeilijk, zo niet onmogelijk was. De hoogst persoonlijke beschouwingen van Mauricius over zijn Surinaamse ervaringen zijn fascinerend, niet alleen om het inzicht dat zij geven in de Surinaamse problematiek, maar ook vanwege het licht dat zij werpen op zijn karakter. Tijdens zijn werk aan een dissertatie over een onderwerp uit de Surinaamse geschiedenis raakte ook Ruud  Beeldsnijder geboeid door de persoonlijkheid van Mauricius en publiceerde over hem in OSO (Beeldsnijder).

Tot een evenwichtiger oordeel over zichzelf hebben de Surinaamse perikelen Mauricius overigens niet gebracht. Nadat hij teruggeroepen was om zich in de Republiek te komen verantwoorden, werd hij in 1753 gerehabiliteerd. Hij deed daarna enige opmerkelijke uitspraken. In 1755 had hij over zichzelf het volgende  gedicht gemaakt, ‘In het stamboek van den heer Gerard Muyser’,  (Mauricius 1762 : 9) :

‘k Heb drie-en-zestig jaar in ‘aards gewoel versleeten
De een pryst my, daar my de ander laakt.
Wie heeft zyn’ fouten niet? Wie is op aard volmaakt?
Toch is myn naam bekend by Staatsliën en Poeëten.
Elk kent Mauricius. Maar ’t geen my het meest verdriet,
Op drie-en-zestig jaar ken ik my zelf nog niet.

Een moderne beschouwer zal dit oordeel van Mauricius  over zichzelf wellicht afdoen als een getuigenis van een overmatige eigendunk. Van meer zelfkennis getuigt zijn opmerking uit 1753 in zijn Voorrede tot zijn Dichtlievende uitspanningen dat hij verwachtte dat zijn berichten uit Suriname zijn naam langer in het geheugen zouden doen houden dan al zijn ander werk.

Het is opmerkelijk dat zijn band met Voltaire zo weinig bijgedragen heeft aan zijn bekendheid bij het nageslacht. Een persoonlijk archief van Mauricius is niet bewaard gebleven. Persoonlijke brieven van hem aan Voltaire zijn niet bekend geworden. We moeten het doen met twee (tot voor kort niet vermelde ) verwijzingen naar hem in brieven van Voltaire uit 1763, waarin deze over Mauricius duidelijk met genegenheid sprak als ‘un vieux fou’ en ‘ce vieux bonhomme’ (Voltaire, 1981 p. 105 en 204, geciteerd bij Van der Meiden 2008: 158. Noot 338). Ook heeft Voltaire in 1762  niet bewaard gebleven brieven van Mauricius  beantwoord (Van Strien: 92 noot 53).

Er is echter een nog spectaculairder gegeven. Enige tijd geleden meende ik in een drang naar perfectie het boek van Voltaire over Lodewijk XIV te moeten lezen: zijn werken over Karel XII en Peter de Grote kende ik al: vooral het boek over Karel XII had ik in jeugdige ontvankelijkheid met genoegen gelezen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de lectuur van het boek over Lodewijk XIV niet meeviel en ik enige keren met moeite de neiging heb weerstaan de lectuur te staken. Gelukkig heb ik dat niet gedaan en zelfs heb ik het in 1753 verschenen Supplément au siècle de Louis XIV doorgeworsteld. Toen ben ik van mijn stoel gevallen. Voltaire beschrijft hier hoe hij in 1741 gedineerd had in Den Haag bij de ambassadeur Fénélon, die hem het manuscript had laten zien van Télémaque , het boek van zijn beroemde oom. Voltaire zegt dat daarbij aanwezig was ‘un homme très connu’, die kon getuigen wat er die avond besproken was. De naam van die ‘zeer bekende man’ noemt hij niet en ook de bezorger van de door mij gelezen uitgave vermeldde die niet (Voltaire 1957: 1273). Andere uitgaven van Voltaires verzamelde werken gaven evenmin informatie wie die ‘zeer bekende man’ was.

Maar er is geen twijfel. Het was Mauricius. Weliswaar vermeldt Voltaire het jaar 1741 en Mauricius noemt 1740, maar beide heren hebben pas vele jaren later melding gemaakt van het gebeuren en in een jaartal vergist iedereen zich wel eens. Volkomen duidelijk is hoezeer Mauricius in later jaren in  de vergetelheid was geraakt. De teksten van Voltaire zijn alle met veel zorg bewerkt en geen van de Franse redacteuren is op de gedachte gekomen dat het hier Mauricius betreft. Maar ook is duidelijk dat de uitspraak van Mauricius ‘Elk kent Mauricius’ geen grootspraak was. Twee jaar eerder had de toen al wereldberoemde Voltaire over hem in soortgelijke bewoordingen gesproken.

Pim van der Meiden

R.Beeldsnijder, 1996- Gouverneur Mauricius in zijn eerste brieven en journalen in: OSO 15 ,1, p. 55-67.
Guwy,France, 1995 – Voltaire, help!, Amsterdam:Balans.
J.J.Mauricius , 1753-1754 – Dichtlievende Uitspanningen, Amsterdam : De Groot en Schouten.
J.J.Mauricius , 1762 – Besluit der dichtlievende uitspanningen, Amsterdam: De Groot en Schouten.
Meiden,G.W. van der, 2000 – Een lofdicht op Peter de Grote in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman, 23, nr.1, p. 30-35.
Meiden, G.W.van der, 1980 – Bloedbeschuldiging te Nijmegen in: Maatstaf 28, nr. 10, p. 86-92.
Meiden, G.W. van der, 2008 – Betwist Bestuur. De eerste eeuw bestuurlijke ruzies in Suriname 1651-1753, Amsterdam: De Bataafsche Leeuw.
Van der Sterre,J.P. ,2006 – Voltaire en de Republiek , Amsterdam/Antwerpen: Atlas.
Van Strien, Kees 2011 – Voltaire in Holland, 1736-1745, Leuven:Peeters.
Van Sijpesteijn, C.A. 1858 – Mr.Jan Jacob Mauricius,’s Gravenhage: Van Cleef.
Voltaire, 1958 – Romans et Contes. Paris:Garnier.
Voltaire, 1957 – Oeuvres historiques, Paris: Gallimard.
Voltaire,1981 – Correspondance VII, ed. Th.Besterman. Paris:Gallimard.