Bedenkingen van mr. Adriaan Lammens (1824)

Tags

, ,

Bedenkingen bij het lezen van het artikel: Koloniën voorkomende in het 7e deel der bijdragen tot de Huishouding van Staat van den heer G.K. Grave van Hogendorp door mr. Adriaan François Lammens, president ad interim bij het Hof van Civiele Justitie der Kolonie Suriname […] Amsterdam: G.S. Leeneman van der Kroe, 1824.

Mr Adriaan François Lammens (1767-1847) werd geboren in Vlissingen (Zeeland). Hij studeerde rechten in Utrecht. In 1815 vertrok hij naar Suriname waar hij benoemd werd als lid van het Hof van Justitie. Kort daarna werd hij aangesteld als rechter aan het Gemengd Gerechtshof in Paramaribo dat moest toezien op naleving van het verbod op de slavenhandel. In 1827 trad hij in het huwelijk met 23 jarige Carolina Maria Schouten (1804), dochter van de Surinaamse kunstenaar Gerrit Schouten. Lammens was 60 jaar oud. Deze publicatie bestaat uit een tekst van Lammens die hij op 10 mei 1824 in reactie op een artikel van G.K. van Hogendorp in Paramaribo schreef.

Hogendorp schreef over de voorspoed van Demerary. Suriname verkeerde volgens hem in ‘armoede en in een uitnemende staat van verval’. Dat kwam volgens hem met name omdat de meeste plantages in Demerary beheert worden door eigenaren die ter plekke woonachtig zijn. In Suriname waren de meeste eigenaren van plantagegronden absent. De meeste bevonden zich in Nederland of andere Europese landen. Ook brengt Lammens de toehoorders en lezers in herinnering dat veel planters die in Suriname rijkdommen hadden vergaard weer terugkeerden naar het moederland (Nederland) en zo de welvaart in de kolonie sterk ondermijnden. Logisch dus, aldus de spreker, dat dit resulteerde in het verval van de kolonie. Een andere reden waarom Demerary meer producten werden opgeleverd dan in Suriname was dat er daar meer slaven aanwezig waren (78.669) dan in Suriname (60.000). Het aantal inwoners van Paramaribo is veel groter dan die van Georgetown. Dit betekent dat er in Suriname zo’n 25% minder arbeidskrachten voor de plantages beschikbaar zijn. 

Suriname, zo gaat Lammens verder, is geen last voor de Nederlandse staat maar is zuiver winstgevend. Jaarlijks varen er zestig tot zeventig schepen van Nederland naar Suriname met Nederlandse producten aan boord. Die schepen keren vanuit Suriname weer terug beladen met koloniale producten. Na aftrek van alle kosten levert dat minstens vier miljoen gulden voor Nederland op (dit bedrag wordt aan Suriname onttrokken).

Van Hogendorp wees in zijn betoog op de vele voordelen die Nickerie te bieden heeft. Zo is er een overvloed aan verse zeevis en hoeven de slaven er minder hard te werken. Ook is het er veel moeilijker voor hen om weg te lopen. Hij pleit dan ook voor verplaatsing van slaven naar Nickerie.  Lammens werpt daar tegenin dat de ‘Negers’ zich niet tot alles laten dwingen door plantage-eigenaren: “De mensch blijft overal mensch, de Negers zijn menschen, even zoo wel als de Blanken”. Zij zijn gehecht aan de grond waar zij geboren zijn en waar hun voorouders begraven liggen. De tegenstand bij een gedwongen verplaatsing is zo groot dat velen weglopen. De Raad van Politie besloot veiligheidshalve, voor het welzijn van Suriname, om de verhuizing van de slavenmacht van de houtgrond Berlijn in Para naar Nickerie, af te blazen. En dit terwijl de eigenaar Balfour hiervoor toestemming had gekregen.

Litho door Theodore Bray (1850)

In het laatste stuk bespreekt Lammens een aantal voorstellen die gedaan zijn om het welzijn van de kolonie Suriname te vergroten. Hij eindigt zijn betoog met de wens dat Nederlanders niet langer doof mogen zijn voor hun eigen belang. Dat zijn hun zonen naar de Kolonie sturen om hun eigendommen te bewonen, te beheren en te administreren. Hierdoor kan de Kolonie opleven, het Moederland zal daardoor niet verliezen en de eigenaren van de plantages zullen hun eigen welzijn bevorderen. Over de slavenbevolking en hun welzijn repte Lammens met geen woord.

Carl Haarnack

Een levensteeken op een doodenveld. J. Herman de Ridder (1857).

Tags

, ,

J. Herman de Ridder, Een levensteeken op een doodenveld. Schoonhoven: Van Nooten,  1857.

Het is opmerkelijk hoeveel theologen zich in de 19e eeuw beziggehouden hebben met Suriname, in het bijzonder met het thema slavernij. Jan Herman de Ridder (1816-1902) studeerde theologie in Leiden. Hij was predikant in Boskoop, Waddinksveen, Gouda en ’s-Gravenhage. Hij schreef vele kerkelijke teksten zoals Wandel met God (1851) maar ook verschillende literaire teksten. In deze rubriek kijken we natuurlijk naar wat De Ridder over Suriname te melden heeft. Een levensteeken op een doodenveld verscheen in 1857, zes jaar vóór de afschaffing van de slavernij in Suriname.  De Ridder heeft zelf een reis gemaakt door Suriname maar helaas hebben we nog niet kunnen achterhalen wanneer dat precies is geweest. De lezer wordt getrakteerd op literaire vertellingen, afgewisseld met reisverhalen, geschiedenislessen en morele bespiegelingen.

Portret van kolonel Louis Henry Fourgeoud. Theodoor Koning / F. Lentfrinck. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.

In het eerste hoofdstuk wordt kolonel Fourgeoud ten tonele gevoerd. Deze Zwitser werd in 1772 met honderden soldaten naar Suriname gestuurd om de aanvallen van de marrons de kop in te drukken. Ook maken we kennis met Baron, Bonni en Jolicoeur, de aanvoerders van de van de plantages weggevluchte slaven. De Ridder herinnert de lezer aan een diner dat in februari 1777 in Paramaribo werd gegeven door de planter Andries Reynsdorp. Aanwezig waren Gustav Dahlberg, een Zweed, en de ons bekende kapitein Stedman. Dahlberg bood Stedman een ‘snuifje’ uit een gouden met diamant ingelegde snuifdoos. Stedman bekeek de weelderige doos en vertelde Dahlberg dat dit hem herinnerde aan het voorval dat Dahlberg Baron mee had genomen naar Europa, hem daar de vrijheid had beloofd maar hij hem na terugkeer in Suriname verkocht aan een Joodse planter.

De schrijver wil de lezer er van overtuigen dat hij met eigen ogen het leven in Suriname heeft kunnen aanschouwen. Zo schrijft hij over zijn ontmoeting met de posthouder van Albina, August Kappler. We lezen verder een interessante verhandeling over het werk van de Herrnhutter zendelingen (EBG). Zo wordt de reis van de Duitse zendeling Rasmus Schmidt en zijn echtgenote Margaretha Lassen naar de Saramaccaners beschreven.

Wie het boek van De Ridder vandaag de dag leest moet zich wel even schrap zetten om zich door de denigrerende, typisch 19e eeuwse, beschrijvingen van slaven, marrons en inheemsen heen te worstelen. De marrons worden ‘benden’ genoemd, ze doen aan veelwijverij en geven zich over aan dronkenschap en bandeloosheid. De inheemse mannen zijn traag en loom en hebben uren nodig voor hun zonderling ‘feesttoilet’. Als de lezer om dergelijke taalgebruik heen kan lezen en het boek vooral in de historische context kan plaatsen, zal deze zich realiseren dat we hier met een bijzonder interessant en leerrijk boek te maken hebben. De Ridder, die zelf ooggetuige is geweest van het leven in Suriname vóór de slavernij, schaart zich onder de theologen die zich uitdrukkelijk verzetten tegen de slavernij. Hij behoort tot de groep abolitionisten die duidelijk stellen dat Christendom en slavernij onmogelijk samen kunnen gaan. Het grote voorbeeld en inspirator voor De Ridder was niemand anders dan Wolter Robert baron Van Hoëvell, de auteur van Slaven en Vrijen onder de Nederlandsche Wet (1854). In zijn slotwoord merkt De Ridder op dat hij vaak hoorde dat Suriname een lastpost werd genoemd. De Ridder zegt daarover: “Zoo mag toch het moederland niet over zijn vroeger geliefde kolonie denken”. Verder schrijft hij dat Christenen moeten weten hoeveel kwaad er in de 18e eeuw werd bedreven en hoeveel goeds de ‘boschnegers’ onthouden werd door de Nederlanders.

Een levensteeken op een doodenveld is een boek dat maar zelden te koop wordt aangeboden. Het is te vinden in tien universiteitsbibliotheken, in de Koninklijke bibliotheek, in de British Library én natuurlijk in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie.

Carl Haarnack

Taschenbuch der Reisen. E.A.W. von Zimmermann. Leipzig (1806)

Tags

, , , , ,

Taschenbuch der Reisen; oder, Unterhaltende darstellung der entdeckungen des 18ten jahrhunderts in rücksicht der länder, menschen und productenkunde. Für jede klasse von lesern. Eberhard August Wilhelm von Zimmermann.  Leipzig: G. Fleischer d. jueng., 1806.

Bijna vijf jaar geleden schreven we in deze rubriek eerder over E.A.W. Zimmerman (1743-1815). Toen schreven we over een Nederlandse vertaling van één van Zimmermanns belangrijkste boeken: De aarde en hare bewoners, volgens de nieuwste ontdekkingen (Haarlem: Bij de erven François Bohn, 1819). Maar zo’n zeventien jaar eerder, in 1802, begon hij al aan zijn reeks van Taschenbücher die maar liefst twaalf jaargangen zou tellen. In de edities van 1803 en 1806 schrijft hij over Suriname en toont hij de lezer een aantal fraaie gravures.

Eberhard August Wilhelm von Zimmermann was een Duitse filosoof, bioloog en geograaf. Hij studeerde wiskunde en filosofie aan de Universiteit van Leiden en in Halle en Göttingen. In 1766 werd hij aangesteld als professor in de wis- en natuurkunde in Braunschweig. Hij reisde veel door Europa (Estland, Letland, Rusland Zweden, Denemarken, Engeland Frankrijk, Duitsland, Switzerland en Italië). Voor zijn kennis over Suriname maakt hij gebruik van literatuur van o.a. Condamine, Fermin, Hartsinck, Bancroft en Stedman.

De Caraïben vormen de grootste groep oorspronkelijke inwoners van Guyana. Vanaf het vasteland hebben zij de Antillen bevolkt. De andere groep inheemsen wordt gevormd door de Galibis. Deze volkeren, zo schrijft Zimmermann, hebben een aantal zeer vreemde gewoonten. Alle volkeren, die aan de mondingen van de rivieren in het Amazonegebied wonen, vinden een platgezicht en een plat achterhoofd erg mooi. Daarom drukken ze de hoofden van hun kinderen tussen twee plankjes samen. Ook zijn er bepaalde stammen die zich versieren door papegaaienveren te dragen. Zij maken hiervoor gaten in hun wangen.

Paramaribo bestaat uit een langgerekt vierkant. De rechte straten worden versierd door bloeiende en vruchtdragende Citrusbomen (citroenen-, sinasappel- en pompelmoesbomen) en Tamarindebomen. Het plaveisel bestaat uit schelpenzand waardoor ze met de mooiste tuinpaden kunnen wedijveren. De huizen staan op een bakstenen fundament en zijn voor de rest uit hout opgetrokken. De vloeren zijn niet bekleed met tapijt maar met ceder- of mahoniehout. De stad bestaat uit 1400 huizen. Het aantal witte inwoners in de kolonie bedraagt 5000; het aantal ‘Negers’ (of slaven) is we; 75.000. Zimmermann weet verder te melden dat het leven in de stad enorm duur is. Een paar ongemeubileerde kamers kosten per maand 3 tot 4 pond sterling. Een zeer middelmatig huis kost per jaar 100 Guinies. Vlees, boter, eenden en wijn (3 schilling per fles) zijn veel duurder dan in Europa. Alleen vis, sinasappels en ananassen zijn goedkoop. Citroenen en tamarinden kan men gratis oprapen onder de bomen.

Het leven van de planters die op een plantage leven is bijzonder vrolijk en prettig. Als hij zich om zes uur ’s morgen uit de armen van zijn meest favoriete slavin heeft losgerukt, trekt een slaaf (Zimmerman spreekt hier over een ‘Neger’) hem de zijden kousen aan. Een andere slaaf doet hem zijn ochtendmantel aan die van kostbare Indische stof is gemaakt. De mooiste slaven en slavinnen serveren het ontbijt met koffie en tabak op de veranda. De opzichters komen dan op zeer onderdanige wijze verslag doen van de gang van zaken op de plantage. Ook de artsen rapporteren over ziektegevallen onder de slavenbevolking. Dan volgt een inspectie van de plantage.

Hoewel Zimmermann dus nooit in Suriname is geweest roept hij toch een aardig beeld op van de toestand in de kolonie Suriname. Zijn uitermate lezenswaardige boeken werden in Duitsland door een groot publiek gelezen. Mondjesmaat verschijnen de Taschenbücher op de markt. Bij een antiquaar in Nederland wordt er nu een exemplaar aangeboden voor €250,–

Carl Haarnack

zie ook: https://bukubooks.wordpress.com/2018/12/01/zimmermann1819/

Read more: Taschenbuch der Reisen. E.A.W. von Zimmermann. Leipzig (1806)

Twee Indiaansche bekkens uit de kolonie Suriname. Isaac van West (1870).

Tags

,

Twee Indiaansche bekkens uit de kolonie Suriname, door Isaac van West. Leiden: Jacs. Hazenberg, Corns. Zoon, 1870.  

De contacten tussen Surinamers en het moederland waren ook in de 19e eeuw talrijk. Dat gold natuurlijk vooral voor de relatief welgestelden in Paramaribo. Opvallend is dat, wie het zich kon permitteren, zijn kinderen in Nederland liet studeren. In de 19e eeuw promoveerden er in Suriname geboren studenten zelfs al aan Nederlandse universiteiten tot bijvoorbeeld doctor in de geneeskunde of rechtsgeleerdheid. De Buku Bibliotheca Surinamica collectie heeft een aantal van deze proefschriften die in het Nederlands, in het Frans maar soms ook in het Latijn verschenen. Het mooiste exemplaar hier van wil ik hier graag presenteren.

Op maandag 19 september 1870 promoveerde Isaac van West tot doctor in de geneeskunde aan de Hoogeschool te Leiden op het proefschrift Twee Indiaansche Bekkens uit de Kolonie Suriname. Isaac Salomon van West, geboren op 8 november 1845 in Paramaribo, was een zoon van Samuel Isaac van West (1806-1861) en Rebecca Simona Pos (1814-1871). Isaac maakte vooral naam in de kolonie als verloskundig arts. Ook zette hij zich in voor de oprichting van de Geneeskundige School in Suriname. De familie Van West waren Hoog-Duitse Joden. Zo was Coenraad Isaac van West een belangrijke donateur voor de bouw van de Hoogduitse Synagoge waarmee in 1835 werd begonnen. Isaac van West overleed op 65 jarige leeftijd in 1911.

Van West bestudeerde twee bekkens afkomstig van Surinaamse indianen. Aan het einde van de 18e eeuw raakte het in zwang om de schedels van de verschillende ‘rassen’ met elkaar te vergelijken. In de 19e eeuw meenden verschillende wetenschappers conclusies te kunnen trekken uit de vergelijking van skeletten van verschillende volkeren. Het eerste bekken, afkomstig uit de collectie van F.A.C. Dumontier (chef van de Geneeskundige Dienst in Suriname), behoorde toe aan een jonge Warrauwse vrouw van ca. 25 jaar. Het tweede bekken kwam uit de collectie van het Museum Vrolik en was van een Caraïbische vrouw (geschonken door dezelfde Dumontier). Van West geeft nauwkeurig de afmetingen van alle onderdelen van het gebeente. Hij komt tot de conclusie dat voor beide bekkens geldt dat zij gekarakteriseerd worden door de ‘algemeene kleinheid en teerheid der verschillende beenderen’, vooral in vergelijking met Europese exemplaren. Interessant is dat de bewering van dr. Vrolik, dat vrouwen die bevrucht worden door een man van hun eigen ras makkelijker baren dan zij die door een man van ‘eene vreemden volkstam’ worden bevrucht, naar het rijk der fabelen verwijst. Dat geldt ook voor de stelling dat hoe achterlijker een volk is en hoe meer het  verwijderd is van de ‘Kaukasiche ras’, hoe meer de bekkens overeenkomsten vertonen met dierlijke varianten. De conclusie van het proefschrift is  dat indianen weliswaar ‘zeer achterlijk in beschaving zijn en in de waren zin des woords wilden’, van enige overeenkomst met dierlijke bekkens is geen sprake.

Wij zijn, voor deze rubriek, wat minder geïnteresseerd in de medisch-technische details van deze studie naar de bekkens. Veel meer kijken we naar de bibliofiele kwaliteiten van deze publicatie. Het boekje in gebonden in een prachtig groen linnen bandje met rijkelijke versiering in goud op de rug en het voorplat: Ars Medica met daarbij afgebeeld een hoofd dat verbonden is én een aesculaap. Meegebonden zijn twee uitklapbare steendrukken waarop de twee bekkens zijn afgebeeld. Dit exemplaar lijkt, gezien het handschrift, eigendom te zijn geweest van dr. Dumontier. De uitgever zal op verzoek van de promovendus een paar exemplaren in zo’n fraaie band gestoken hebben. Buku verwierf dit boekje meer dan vijftien jaar geleden op een veiling bij Van Stockum in Den Haag waar de boeken uit de bibliotheek van L. van Panhuys werden geveild.

Het Museum Vrolik bevindt zich nu in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam. Zou het bekken van de Caraïbische dame zich daar nog bevinden? En wat is er met het andere bekken gebeurd?

Carl Haarnack

zie ook: https://bukubooks.wordpress.com/2013/02/24/westindie/

Hendrik Groothuis, of De rampspoedige gevolgen van speelzucht en losbandigheid. H.P. Oosterhuis. Amsterdam (1825)

Tags

, ,

Hendrik Groothuis, of De rampspoedige gevolgen van speelzucht en losbandigheid : een verhaal voor kinderen der mannelijke sekse van acht tot twaalf jaren [met platen gegraveerd door D. Veelwaard, naar H.P. Oosterhuis]. Amsterdam: M.H. Helmig, 1825.

De Surinaamse bibliotheek is veel groter dan doorgaans wordt aangenomen. Zo zijn er tal van boeken die niet worden geassocieerd met Suriname omdat het land nergens genoemd wordt en het verhaal zich niet in Suriname afspeelt. Vooral bij oude kinderboeken kozen auteurs er regelmatig voor om ´Suriname´ te vervangen door ´Amerika´ of ‘West-Indië’. Dit bijna tweehonderd jaar oude kinderboek, Hendrik Groothuis, is daar een klassiek voorbeeld van.

Hendrik is de zoon van een predikant. Vader en zoon maken een wandeling in het bos vlakbij hun huis ergens in Nederland. Plotseling horen ze iemand huilen. Achter een boom ligt een man op de grond. Het is een zwarte jongeman (de auteur gebruikt de term ‘moor’). Hendrik is bang en zegt tegen zijn vader:

“Ach, vader!” riep Hendrik angstig, “het is een moor, laat ons schielijk onzen weg vervolgen; zulk een man is affschuwelijk, ik ben bang voor hem.” Maar zijn vader spreekt hem bestraffend toe: “Foei, Hendrik!” zeide de vader, op eenen bestraffenden toon, “is dan een moor niet even zoowel een mensch van God geschapen, als gij en ik? En offschoon de kleur van zijn vel van de onze onderscheiden en zwart is, draagt hij misschien eene blankere ziel in zijn binnenste, dan menig een onzer blanke medemenschen.”

Hij leert zijn zoon dat hij nooit iemand, of hij nou een Jood of heiden is, ‘beminnaar der deugd’ of juist een ‘najager van ondeugd’, hulpeloos mag laten liggen wanneer hij kan helpen zijn verdriet te verlichten. Het is belangrijk, zo stelt zijn vader, je naaste lief te hebben en geen uitzondering te maken naar stand, geslacht of kleur. De jongeman, nauwelijks zestien jaar oud, wordt tegen een boom gezet. Zijn voorhoofd bloedt. Hij heet Hector en hij vertelt dat hij in een vreemd land is en door iedereen is verlaten. Hector is geboren in Afrika (zijn ouders behoorden tot een ‘wilde horde’). Hun dorp werd door wrede gewapende ‘blanken’ overvallen, zijn vader en broers werden doodgeschoten. Hector wordt met moeder en zussen als slaven naar ‘West-Indië’ (lees: Suriname, ch) gebracht. Hier wordt hij op een slavenmarkt aan een boosaardige Engelman verkocht. Na een aantal jaar neemt zijn ‘meester’ hem mee naar Nederland. Ze brengen de nacht door in de stad N. (Nijmegen?). Tijdens een wandeling raakt Hector verdwaald en wordt hij meegenomen door een bende dieven die hem gevangen houden. Uiteindelijk ontsnapt hij maar zijn ‘meester’ is allang op weg naar Suriname.

Hector wordt liefdevol in huis genomen door de predikant en zijn gezin. Hij groeit op tot een voorbeeldige jongeman. Later gaat hij theologie studeren met als doel zijn ‘landgenoten’ in Afrika het christelijk geloof te brengen. Hendrik wordt in Amsterdam klaargestoomd tot koopman. Daar komt hij in zg. koffiehuizen met de verkeerde mensen in aanraking en raakt, door almaar groter wordende gokschulden, aan lager wal. Door een toeval ontmoet Hector zijn moeder die ook naar Nederland is gereisd. Hector gaat naar Afrika en zijn moeder blijft bij de predikant en zijn vrouw wonen. Als de predikant en zijn vrouw overleden zijn erft Hector hun bezittingen en huis.


De morele vorming van kinderen, braafheid en zedelijkheid, staan in dit boekje centraal. Dat is kenmerkend voor veel Europese literatuur aan het einde van de 18e en begin 19e eeuw. Waarin dit boekje zich onderscheidt is dat hier de deugdzaamheid opgehangen wordt aan een zwarte man. We zouden kunnen beargumenteren dat dit verhaal in de verte ook een abolitionistische boodschap in zich draagt. We vinden het boek in een tiental Nederlandse bibliotheken. Er zijn ook drie exemplaren te vinden in twee particuliere collecties, de Buku Bbibliotheca Surinamica collectie (één in zwart-wit en één in kleur) en in een belangrijke West-Indië verzameling in België.

Carl Haarnack

Tooneel des oorlogs. Lambert van den Bos (1675)

Tags

, , ,

Tooneel des oorlogs, opgerecht in de Vereenigde Nederlanden; door de wapenen van de Koningen van Vrankryk en Engeland, Keulsche en Munstersche Bisschoppen. Lambert van den Bos.Amsterdam: J. Van Meurs, 1675.

Het aantal publicaties uit de zeventiende eeuw, waarin Suriname een rol van betekenis speelt, is beperkt. Tenslotte kwam Suriname pas in 1667 in Nederlandse handen toen Abraham Crijnssen de voormalige kolonie op de Engelsen veroverde. In de laatste 33 jaar van die eeuw begon de kolonisatie door Nederlanders en verschenen er verschillende publicaties in de Nederlandse taal.

In Tooneel des oorlogs geeft Lambert van den Bos (1610-1698) een gedetailleerd verslag van de oorlogen tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en Frankrijk, Engeland en andere naties. In de 17e eeuw streden de verschillende Europese mogendheden voortdurend met elkaar om hun handelsbelangen in Europa maar ook in de koloniën veilig te stellen dan wel uit te breiden.  Lambert van de Bos (ook wel Bosch) werd geboren in Amsterdam. Zijn vader was afkomstig uit Antwerpen. Van den Bos kreeg negen kinderen met Maria van der Beeck. Hij werkte als leraar van de Latijnse school in Helmond, Dordrecht, Heemstede en Vianen. In Amsterdam volgde hij een opleiding tot apotheker en legde  daar in 1640 examen af. Naast zijn werkzaamheden als leraar (en rector) zag Van den Bos kans aan een indrukwekkend oeuvre te werken van blijspelen, poëzie, treurspelen, historische werken en vertalingen zoals de eerste Nederlandse vertaling van Don Quichotte van Cervantes (Den verstandigen vroomen ridder Don Quichot de la Mancha  in 1657).

Guaiana ofte de Provincien tusschen de Rio de las Amazonas ende Orinoque. Door Hessel Gerritsz (1625)

Voor ons echter is Van den Bos alleen vanwege die ene titel van belang: Tooneel des Oorlogs uit 1675. Dit is namelijk één van de vroegste publicaties waarin Suriname aan de orde komt.  Hij schrijft dat Suriname een kolonie gelegen is op de kust van Guiné in America (hij bedoelde hier natuurlijk Guyana, ch) en dat deze de Engelsen toebehoorde. In maart 1667 werd dit gebied echter door de Nederlanders veroverd. Na enkele maanden veroverden de Engelsen opnieuw de kolonie. In het Traktaat van Breda (De Vrede van Breda), in 1667, die het einde betekende van de Tweede Engels-Nederlandse oorlog, werd bepaald dat de status quo van mei 1667 gerespecteerd zou worden. Suriname kwam dus weer onder Nederlands bestuur. Het huidige New York (voorheen Nieuw-Amsterdam) zou in Engelse handen komen. Van den Bos beschrijft de moeizame onderhandelingen tussen de Engelse en de Nederlanders. Eerst wilden de laatsten niet dat de Engelsen met hun slaven de kolonie zouden verlaten, vervolgens wilden ze geen Engelse oorlogsschepen toestaan de Engelse planters op te pikken. Maar dat de Engelsen de kolonie wilden verlaten met medeneming van grote aantallen slaven dat was tegen het zere been. Zo zou de hele suikerindustrie tenslotte instorten. Het invoeren van slaven was onvoorspelbaar, moeizaam en duur. Toch hadden noch de Engelsen, noch de Nederlanders, baat bij een nieuwe oorlog en werd alles vreedzaam afgehandeld. Op 19 januari 1671 kwamen de laatste Engelse schepen in Suriname aan om Engelse kolonisten, hun goederen en slaven mee te nemen.

Productie van suiker. Door Ferrario, ca. 1830

Van den Bos geeft een uitvoerige beschrijving van Suriname, de rivieren, de flora en fauna. Hij begint met de beschrijving van het dorp Teorarica (Torarica). Het bestaat uit honderd woonhuizen en ligt aan een haven die groot genoeg is voor honderd schepen. De rivier zit vol met bezienswaardige vissen zoals de zwaardvis of de manati (een soort van zeekoe) die zich te goed doet aan de bladeren die langs de rivier groeien. De plantages liggen wel dertig mijlen rivier opwaarts schrijft onze Van den Bos. Hij beschrijft een voorval waarbij er op een groep ‘indianen’ jacht werd gemaakt. Zij hadden het huis van een Europese vrouw geplunderd en haar vermoord.

Over de dieren in Suriname schrijft de auteur uitvoerig. Luipaarden, tijgers,  stekelvarkens (porcupines) en vele anderen passeren de revue. Waar we natuurlijk vooral in geïnteresseerd zijn is hoe de mensen daar leefden. Er wonen, zo schrijft Van den Bos, zo’n 500 huisgezinnen in Suriname. Ook zijn er veertig a vijftig suikermolens. De grootste groep inheemsen vormen volgens hem de Chariben (Karaïben) die hij typeert als kanibalen. Zij gaan naakt door het leven maar dragen, eerbaarheidshalve, een lap. Ze hebben zwart haar (geen krullen) en hun huid is oranje-geel van kleur. De vrouwen zijn bijzonder mooi van gestalte en lijf. Zo leren we meer over de oorspronkelijke inwoners van Suriname.

Toch is het niet aannemelijk dat Lambert van den Bos ooit zelf voet heeft gezet op Surinaamse bodem. Hij was tenslotte leraar van beroep en in zijn vrije tijd gebruikte hij vooral boeken om zichzelf te informeren over allerhande onderwerpen. Ook voor zijn verhalen over Suriname maakte hij gebruik van verschillende bronnen. De meest herkenbare bron die hij geraadpleegd heeft is An Impartial Description of Surinam door de Engelsman George Warren (1667).

Tooneel der Oorlogs is een zeldzaam boek. Heel af en toe verschijnt het op veilingen. Met zijn bijna 1400 bladzijden en veel illustraties is het boek een waar pronkstuk voor iedere bibliofiel. Voor de Surinameverzamelaar is dit één van die zeldzame zeventiende eeuwse titels waarin de vroegste periode van de Europese aanwezigheid in Suriname wordt besproken.

Carl Haarnack

Titelblad Tooneel de Oorlogs (1675)

Kolonisatie van de Portugeesch Joodsche Natie in Suriname. Fred. Oudschans Dentz (1927)

Tags

, ,

De Kolonisatie van de Portugeesch Joodsche Natie in Suriname en de Geschiedenis van de Joden Savanne. Fred. Oudschans Dentz. Amsterdam: Menno Hertzberger, 1927.

Fred. Oudschans hield op 7 januari 1927 op uitnodiging van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde een lezing over de kolonisatie van Joden in Suriname. Deze publicatie vormt de neerslag van die voordracht. Al in 1639 waren er Portugese Joden in Suriname. De eerste kolonisten waren afkomstig uit Nederland en Italië en vestigden zich in wat ze Thorarica noemden. In 1652 kwam er een tweede groep Joodse kolonisten naar Suriname. Zij maakte deel uit van de groep Engelsen die met Lord Willoughby vanuit Barbados kwamen. De derde groep Joodse kolonisten werd gevormd door de Joden die onder leiding van David Nassy een kolonie in Cayenne hadden gesticht. Eerder waren zij door de Portugezen uit Brazilië verdreven. Toen de Fransen in 1664 Cayenne innamen verhuisden deze kolonisten naar Suriname, toen nog in handen van de Engelsen. De laatsten hadden al toestemming gegeven voor vrije uitoefening van hun godsdienst en het bouwen van een synagoge. In 1667 veroverden de Zeeuwen onder leiding van Abraham Crijnssen Suriname. De ‘voorrechten’ die de Joodse kolonisten onder de Engelsen genoten werden ook door de Zeeuwen goedgekeurd. In 1730 behoorden van de ruim 400 plantages er 115 toe aan Joodse planters.

Landkaart van het Eiland en de Volkplanting van Cayenne aan de Kust van Zuid-Amerika. Kopergravure door Isaak Tirion, ca. 1770.

Net zoals Europese planters verwekten ook Joden kinderen bij slavinnen (Oudschans Dentz spreekt van ‘inboorlingen’). Hieruit ontstond een omvangrijke groep Joodse kleurlingen. De auteur houdt zich bijzonder op de vlakte over deze vermenging tussen Joden en Afrikaanse vrouwen. Wij willen natuurlijk van de hoed en de rand weten hoe dergelijke relaties (in de regel leefden de vrouwen in slavernij) eruit zagen. Deze ‘kleurlingen’ richtten in 1759 een eigen genootschap (Siva) op die zij Darhe Jesarim noemden. Op de plek waar de Zwartenhovenbrugstraat de Domineestraat doorkruist, het Sivaplein genaamd, hadden deze ‘couleurlingen’ hun eigen gebedshuis. Dit werd in 1800 afgebroken.

Het boekje van Oudschans Dentz is zeer compact (slechts 63 pagina’s) maar biedt toch een interessant inkijkje in het Joods leven in Suriname in de 17e-, 18e- en 19e eeuw. Zo lezen we interessante zaken als het gaat om de ‘strijd’ met de marrons. Ook lezen we dat huwelijken tussen Portugese- en Hoogduitse Joden verboden waren. Een groot gedeelte ruimt hij in voor zijn beschrijving van de geschiedenis van de Jodensavanne.  Deze ligt op een gebergte aan de Surinamerivier. Op de plek waar de huizen in een vierkant gebouwd zijn lopen vier dwarsstraten. De huizen kijken aan de achterkant uit op de twee valleien van de berg en op de oever van de rivier. In het midden van het vierkant bevindt zich de synagoge. Deze is in 1685 gebouwd en staat op vier grote houten pilaren. Er is een vertrek voor vrouwen. Daar tegenover is het vertrek voor de mannen waar zich een grote kast van cederhout bevindt waar de rollen met de Joodse wetten worden bewaard. De ‘kerk’ is mooi gestoffeerd en voorzien van kaarskronen van geel koper en veel dure kandelaars. Recht tegenover de synagoge ligt de begraafplaats. De savanne die daar begint heeft een militaire post die deel uitmaakt van het Kordonpad. Op 10 september 1832 verwoestte een brand een groot deel van het dorp. Die brand was ontstaan in een onbewoond huis van de boedel van M. de la Parra dat recht tegenover de synagoge lag. Van hier sloeg het over naar het huis van Jacob de Meza dat net als het huis van Josua de la Parra en nog twee huizen volledig afbrandde.

Jooden Savannah. Chromolitho uit: Gezigten uit Neerland’s West-Indien, naar de natuur geteekend. VOORDUIN, G.W.C & J.E. van HEEMSKERCK VAN BEEST. Amsterdam, Frans Buffa en Zonen, (1860-1862)

We hebben hier helaas niet genoeg ruimte om dieper in te gaan op de belangrijke geschiedenis van de Joodse diaspora in Suriname. De eerste druk van dit boekje is onvindbaar maar dankzij Simon Emmering bestaat er een goedkope herdruk uit 1975.

Carl Haarnack

(met dank aan Reinder Storm)

zie ook:

Afrikanische Relikte und Indianische Entlehnungen in der Kultur der Buschneger Surinams. Lindblom (1924).

Afrikanische Relikte und Indianische Entlehnungen in der Kultur der Buschneger Surinams. Eine vergleichende ethnographische Studie. Gerhard Lindblom. Göteborg: Elanders Boktryckeri Aktiebolog, 1924.

professor Gerhard Lindblom (1887-1969)

Gerhard Lindblom (1887-1969) was Zweedse etnograaf die veel onderzoek heeft gedaan in Afrika. Voor de Surinaamse bibliotheek is hij van groot belang. In 1924 publiceerde hij een onderzoek naar Afrikaanse gebruiken en de invloed van inheemsen op de cultuur van de marrons in Suriname. Deze studie van Gerhard Lindblom vond plaats op basis van een verzameling objecten uit verschillende marrondorpen in Suriname. Deze komen uit een aantal Aukaanse dorpen aan de samenloop van de Surinamerivier en de Sarakreek: Koffiekamp, Pisjang, Krickie en Maripaondre maar ook Gansee en Toledo, Tamarind (in het Cotticagebied). Ook zijn er voorwerpen uit Bergendal aan de bovenloop van de Surinamerivier. Deze collectie bevindt zich in het Etnografisch Museum in Stockholm. A. Klinkowström publiceerde  er in 1891 een verslag over. Buiten Zweden zullen weinigen het kennen want het verscheen in het Zweeds (Fem månader i Surinam – Vijf maanden in Suriname).

Lindblom heeft zijn boekje bedoeld als leidraad voor onderzoekers die geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van de slavenpopulatie in Suriname en die iets willen weten over de cultuur van de marrons (Lindblom spreekt in deze Duitstalige publicatie steevast over ‘Buschneger’) en de invloed van de inheemsen op die cultuur. Hij begint met een beknopte beschrijving over de oorsprong van de slavenbevolking in Suriname en het transport uit West-Afrika. Hiervoor put hij uit literatuur over de geschiedenis van ‘West-Indië’ die velen bekend in de oren zal klinken. Zo noemt hij o.a. Bosman, Hartsinck, Oldendorp, Stedman, Malouet, Von Sack, Benoit, Teenstra en Kappler. In veel literatuur die wij in deze rubriek besproken hebben beperkt de geschiedschrijving zich tot hetgeen zich op Surinaamse bodem afspeelt.

Surinaaamse marrons ca. 1920

Lindblom geeft een beknopt maar helder beeld van een geschiedenis die al in Afrika begint. Ook laat hij zien dat veel termen in Suriname direct zijn meegenomen uit West-Afrika. Zo is volgens hem de term ‘loo’ direct afkomstig is uit de taalgroep  van het Ibo of Yoruba. Huis is in die taal ‘nloh’ of ‘uloh’. De grootste slavenmarkt in de Nigerdelta bevond zich in Bonny River. De Bonny waren de grootste slavenhandelaren in West-Afrika. Hier werden meer slaven verhandeld dan in alle andere slavenmarkten in West-Afrika bij elkaar. De Bonny namen de meeste mensen gevangen en brachten ze in slavernij door Ibo-dorpen te overvallen. Dan vertelt Lindblom ons ook nog iets dat we in andere literatuur niet zo snel zullen vinden. De plek waar de bewoners van de marrondorpen in Suriname hun behoeften doen bevindt zich buiten het dorp. Deze bestaat uit een gat in de grond met daarnaast zand en enige kalebassen met water. Dit imponeerde de Duitse onderzoeker Joest zeer en hij vond deze significant schoner dan die van de Nederlanders in Suriname. Deze hygiëne hadden de marrons niet in Suriname geleerd maar ze hadden deze meegenomen uit hun vaderland.

Lindblom schotelt ons interessante wetenswaardigheden voor aan de hand van de voorwerpen die hij in het museum in Stockholm aantrof. We leren veel over huishoudelijke voorwerpen, spinnen en weven, haardracht, tatoeages, visgerei en muziekinstrumenten. Ook wijdt hij een hoofdstuk aan de geestelijke cultuur van de ‘Buschneger’. Ook de gebruiken en rituelen rondom de dood en begrafenissen zijn grotendeels terug te leiden tot wat vroeger de Goudkust werd genoemd, het huidige Ghana. Hoewel Lindbloms boek bijna honderd jaar geleden verscheen zit het boordevol informatie die vermoedelijk voor veel mensen die zich interesseren voor Suriname onbekend is. Het zou goed zijn om het in het Nederlands te vertalen en het zodoende voor een groter publiek toegankelijk te maken.

Carl Haarnack

Nieu-Nederland versus Guajana. Otto Keye (1659/1672)

Tags

, , ,

Kurtzer Entwurff von Neu-Niederland und Guajana. Einander entgegen gesetzt, umb den Unterscheid zwischen warmen und kalten Landen herauß zu bringen, und zu weisen welche von beyden am füglichsten zu bewohnen, am behendesten zu bauen und den besten Nutzen geben mögen. Otto Keye. Leipzig: Ritzsch 1672.

Het aantal 17e eeuwse publicaties in de Buku Bibliotheca Surinamica collectie is zeer beperkt. Eén van de oudste titels is deze zeldzame Duitse vertaling van `Het waere onderscheyt tusschen koude en warme landen, aengewesen in de nootsakelijckheden die daer vereyscht worden … om beyde die landen te konnen bewoonen … Voor-gestelt en vergeleken met Nieu-Nederlant, als sijnde een koudt landt en Guajana sijnde een warm landt, en beyde gelegen in America´(1659).

In dit boek weegt de auteur, Otto Keye, de voor- en nadelen af tussen de zg. ‘koude- en warme landen’. Hij vergelijkt de ‘koude’ kolonie Nieuw-Nederland met het ‘warme’ land Guyana. Hierbij neemt hij de klimatologische omstandigheden, de economische mogelijkheden en alles wat deze koloniën te bieden hebben op het gebied van landbouw in ogenschouw. Nieuw-Nederland is het gebied aan de Amerikaanse oostkust dat het huidige New York (toen Nieuw-Amsterdam geheten), New Jersey en Delaware omvat. Guyana omvat het huidige Suriname, Guyana en Frans Guyana.

Vervaardigd in ca. 1684. Deze kaart van het huidige New England is gemaakt door Nicolaes Visscher II (1649-1702). Visscher kopieerde eerst een kaart van Jan Janssonius (1588-1664) uit 1651 en voegde daar een gezicht op Nieuw Amsterdam, het huidige Manhattan, aan toe. De kaart is zeer nauwkeurig: elke Europese stad die destijds bestond, is vertegenwoordigd.

Op 31 juli 1667 zou het Verdrag van Breda een einde maken aan de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog. Hierbij werd bepaald dat Nieuw-Nederland (inclusief New York) voortaan Engels gebied zou zijn en dat Suriname (dat net door Abraham Crijnssen op de Engelsen was veroverd) aan Nederland zou worden toebedeeld. Eerder, in 1654, waren de Nederlanders door de Portugezen uit Brazilië verdreven. Het was daarom niet verwonderlijk dat men erop gebrand was om nieuwe wingewesten te veroveren. De Staten-Generaal en de geldschieters in Amsterdam wilden maar wat graag nieuwe kolonisatiepogingen op touw zetten. Het grote probleem was om voldoende mensen te vinden die als kolonist zich in een avontuur te storten. In het derde kwart van de 17e eeuw verschijnen er pamfletten en boeken verschijnen waarin hoog wordt opgegeven over de mogelijkheden die ‘de Nieuwe Wereld’ te bieden had. Over de gevaren (slangen, muskieten, spinnen en andere gevaarlijke schepsels) en het afmattende klimaat wordt niet gesproken of wordt een beetje positiever geschreven. Dat geldt ook zeker voor dit boek van Otto (ook Ottho) Keye. Hij is zeker geen objectieve wetenschapper maar heeft er duidelijk belang bij om Guyana gunstiger af te schilderen. Zo stelt hij dat ‘Guyana kon in korte tijd ‘ghebracht en ghemaeckt worden tot een Aerds Paradijs’.

titelblad van Otto Keyes boek

Otto Keye was aangesteld als Eerste Raad van een kolonie aan de rivier Aprouaque die nog moest worden opgericht. Daarvoor had hij geldschieters én kolonisten nodig. Anno 2022 wordt er nog wel eens schamper gedaan over de ‘ruil’ van New York voor Suriname maar het is aannemelijk dat de publicatie van Keye een rol heeft gespeeld bij de onderhandelingen rond de Vrede van Breda en de daaruit voortvloeiende keuzes. Keye geeft hoog op over hoe goedkoop het is in een warm land te wonen (geen kleding nodig en de huisvesting is eenvoudiger). Het verbouwen van de grond kost ook minder omdat men daar makkelijker slaven kan inzetten. In Guyana kunnen vruchten veel beter groeien. Hij heeft het dan o.a. over katoen, suikerriet, tabak, indigo en cacao. Er is ook veel hout beschikbaar en de rivieren zitten boordevol vis.

A chart of the coast of Guyana. R. Waddington (1767). Collectie: Allard Pierson.

Over Otto Keye zelf weten we heel weinig. Hij is afkomstig uit Gelderland. In de jaren 1637-1639 heeft hij in Brazilië het bewind over een compagnie voetknechten gevoerd. De Nieuwe Geoctrooide Guajaanse Compagnie  kreeg in 1658 toestemming van de Staten-Generaal om een nieuwe kolonie te stichten. Het is waarschijnlijk dat Keye zijn boek schreef in opdracht van deze compagnie. Zowel de Nederlandse- als de Duitse editie van Keye’s boek zijn uitermate zeldzaam. Wie een exemplaar aan zijn of haar collectie wil toevoegen met wel diep in de buidel tasten.

Carl Haarnack

Nagekomen bericht van Martijn van den Bel, archeoloog en auteur in Frans Guyana:

“Deze Keye is namelijk vertrokken met Baltasar Gerbier op zoek naar de zilverberg ten oosten van Cayenne in de jaren 1650. Deze missie ging mis omdat Keye en kornuiten liever een colonie wilde stichten op de Approuague rivier om daar suiker te verbouwen. Gerbier vluchtte voor een dreigende rebellie naar Cayenne waar hij zich in het huis van gouverneur Langedijk verschanste ; zijn vrouw overleed bij de aanval van Keye op Gerbier en zijn dochter raakte gewond. Ondertussen was Langedijk terug van zijn expeditie op de Oyapock en werd Keye ingerekend. Ze vertrokken gezamenlijk naar Nederland waar het proces plaatsvond. Dit proces is door Gerbier gepubliceerd en voorzien van enkele prachtige gravures.

Na de Engelse aanval van 1666 vertrok de commandeur Isaac van Mildert naar Suriname om daar zijn heil te zoeken. De participanten van de Nieuw Guiaansche Compagnie (NGC) in Amsterdam proberen vervolgens de geplunderde kolonie te verkopen aan de de hertog van Hanau (weer een Duitser). wat in 1669 een feit was maar er is verder weinig bekend of er (Duitse) kolonisten zijn gearriveerd op de Approuague. Wel weten we dat de kolonie vanaf 1675 werd bewoond door Gilles de Bont en Johannes Masuer die ook plantages hadden in Suriname. Na de machtswisselingen in het jaar 1676 van Cayenne naar aanleiding van de Guerre de Hollande heeft de chevalier de Lézy de Nederlandse koloniën op de Approuague en Oyapock rivier ingenomen en ontruimd.”

verder lezen:

Bel, M.M. van den & G. Collomb. 2021. La colonisation de la Guyane (1626-1697), 2 Tomes, Les collections de la République des Lettres. Éditions Hermann, Paris.

Bel, M.M. van den & L.A.H.C. Hulsman. 2019. Les Hollandais à Cayenne. La présence néerlandaise en Guyane (1655-1677). Espace Outre-Mer. Ibis Rouge Éditions, Matoury.

Keye deed in 1655 nog een missie naar Céara zie Ha-NA 1.01.02 12564.40
Hieronder een gravure gemaakt door Gerbier die de aanslag op zijn familie in Cayenne illustreert. Linksonderin is Otto Keye de moordenaar ! Waarschijnlijk is dit ook de oudst bekende gravure van het dorp Cayenne c. 1660

Collectie Thyssiana, UB Leiden.

 Schaduwbeelden uit Suriname. Anna Ampt (1858).

Tags

, , ,

Anna, Schaduwbeelden uit Suriname. Gebroeders Binger, Amsterdam 1858.

Als er één vrouw is die een belangrijke rol heeft gespeeld in de strijd voor de afschaffing van de slavernij in Amerika, is het wel Harriet Beecher Stowe (1811-1896). In 1852 publiceerde zij Uncle Tom’s Cabin; or, Life Among the Lowly (De Hut van oom Tom of het leven onder de nederigen).  Het boek was een groot succes in Amerika maar ook in Engeland en de rest van Europa verscheen druk na druk. In Suriname was het boek al in 1853 beschikbaar. Er wordt wel gezegd dat het boek het meest gedrukte boek is na de bijbel. Of dat echt op waarheid berust is nooit goed onderzocht. Wat wel vaststaat is dat Beecher-Stowe met haar roman de publieke opinie over de slavernij heeft beïnvloed en de geesten rijp heeft gemaakt voor de afschaffing er van.

Anna Ampt

Er zijn meer vrouwen die getracht hebben een steentje bij te dragen aan de afschaffing van de slavernij, ook in de Nederlandse koloniën.  Adriana Everdina Henrietta Ampt (1832 -1885)  werd geboren in Nijmegen. Haar vader was kapitein-luitenant ter Zee bij de Nederlandse marine. Zij trouwde in 1854 met een rijke steenfabrikant. Zij kregen maar liefst acht dochters en vier zoons. Onder het pseudoniem Anna schreef zij verschillende gedichten. In 1858 verscheen Schaduwbeelden uit Suriname. Hier liet zij een kritisch geluid horen over de behandeling van slaven in de kolonie Suriname. Misschien zou het wat veel zijn om haar een abolitionist te noemen maar zij drong wel aan op een rechtvaardige behandeling van de slavenbevolking. In 1862, één jaar vóór de afschaffing van de slavernij in Suriname, werd het boek nog eens herdrukt. Ampt heeft de publieke opinie over de slavernij in Suriname in ieder geval beïnvloed.

Schaduwbeelden (1862)

Schaduwbeelden uit Suriname staat niet op zich maar past haarfijn in een rijtje boeken die een zeer kritische houding innamen tegen de barbaarse behandeling van slaven in Suriname. Ampt noemt in haar voorwoord het boek Slaven en Vrijen onder de Nederlandsche Wet van Wolter Robert van Hoëvell (1854) dat haar heeft aangespoord om haar boek te schrijven. Van Hoëvell was één van de felste tegenstanders van de slavernij in de Nederlandse koloniën. Hij noemde de slavernij een schandvlek voor Nederland en hij vond dat christendom en slavernij onverenigbaar zijn. Schaduwbeelden uit Suriname bestaat uit drie gedichten: Blanco, Moeder en Christin – een dramatisch gedicht, Leila – het bloemenmeisje. Het tweede gedicht is overduidelijk gebaseerd op het verhaal van Van Hoëvell dat de titel draagt Moeder en Kind. Hierin schetst Van Hoëvell dat de wet weliswaar gescheiden verkoop van moeder en kinderen verbiedt maar dat er in de praktijk heel veel mis is.  Een vrije zwarte vrouw bezoekt mevrouw Eliza in Paramaribo en smeekt haar of zij haar dochter Sylvia, die dertien jaar oud is wil kopen van haar eigenaar. De vrouw belooft hard te werken en haar geld te sparen zodat zij later haar eigen dochter van mevrouw Eliza kan kopen. Als de moeder na lang sparen, eindelijk genoeg geld bij elkaar heeft om haar dochter vrij te kopen, heeft mevrouw Eliza zich bedacht. Zij is jaloers en vermoed dat haar echtgenoot een oogje op de knappe Sylvia heeft en het geld voor de koop aan de moeder heeft gegeven. In plaats van de vrijheid krijgt Sylvia voortdurend zweepslagen en wordt ze uiteindelijk naar een verafgelegen plantage verbannen.

Illustratie uit Schaduwbeelden

Anna Ampt overleed op 5 maart 1885 in Nijmegen. Zij ligt begraven op de begraafplaats van het Witte Kerkje te Ubbergen. Schaduwbeelden uit Suriname is een uitermate zeldzaam boek. De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag is niet in het bezit van een exemplaar. Naast het exemplaar uit de Buku Bibliotheca Surinamica collectie heeft alleen de bibliotheek  van de Universiteit van Amsterdam een exemplaar.

Carl Haarnack

zie verder: Slaven en Vrijen onder de Nederlandsche Wet. W.R. van Hoëvell (1854)